Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

IS ER EEN „TUSSCHENTOESTAND"?

door Prof. Dr K. SCHILDER.

XXIIL

(Slot).

We komen tot een einde. De vraag, die we stelden, was niet: „hoe is het in den tusschentoestand? " doch: „is er een tusschentoestand? " En naar onze meening is met de aangehaalde Schriftpiaatsen, hoewel het nog maar weinige zijn, de zaak beslist. Ik weet, ook na overweging der onderscheidene pogingen tot verklaring, niet, hoe ik de woorden: „eerste" en „tweede" „opstanding" verklaren moet, met geUjktijdige vermijding van het chiliasme, tenzij dan met volle aanvaarding van een tusschentoestand. We omschreven de „eerste opstanding" als een „ontwaking-in-gelukzaligheid" („aan de overzijde"). Want de term „ontwaking" is positief. En indien deze opvatting der telwoorden „eerste" en „tweede" juist is, dan is daarmede op het principieele punt in geding beslist. Dan is ook de onderscheiding van opstanding-naar-den-inwendigenmensoh (== verheerlijking „naar de ziel") ter eener zijde en van „opstanding-nu-ook-naar-den-uitwendigen-mensch" (verheerlijking thans ook „naar het lichaam") hiermee gerechtvaardigd, als steunende op de Schrift. Men moet de bijbelsche telwoorden „eerste en tweede" ontzien. Ze komen óók voor in de distinctie van „eeröten en tweeden Adam"; „eersten en tweeden dood"; enz.

Men behoeft niet te vreezen, dat de uitlegging der Woorden „eerste o p s t a n d i n g" in den boven aangegeven zin een verlegenheidsacte is van degenen, die met alle geweld aan het chiliasme ontkomen willen bij hun uitleg van Openb. 20. We doen zoo maar een greep naar enkele oudere kommentatoren van allerlei richting, die tot hetzelfde resultaat gekomen zijn voor wat die „eerste opstanding" betreft. We noemen: a Lapide^), Tuinus2), Menochius^), Sylvius*), Joh. Marckius^), B. de Moor*). Voor de door dezen en vele anderen verdedigde opvatting pleit m.i. het tekstverband; daar is sprake, en dit zeer duidelijk, van hetgeen aan gestorvenen overkomt. Hiermee vervalt de opvatting van „eerste opstanding" als „wedergeboorte" of „bekeering".

Staat nu eenmaal dit alles vast, dan krijgen van hieruit de andere vaak in dit verband geciteerde bijbelplaatsen te dieper relief. We zouden ze kunnen noemen en bespreken, maar achten het — vooral niet na onze polemische opmerkingen — niet meer noodig. Indien hetgeen te voren gezegd is, waar is, dan blijft er dus niets anders over dan de geloovige aanvaarding van een „tweeërlei oordeel", het eene particulier, dadelijk na het sterven, het tweede universeelj ten jongsten dage. Slechts late men zich niet van de wijs brengen door den term „oordeel", als ware in beide gevallen een geUjke, althans in het formeele overeenkomstige rechtshandeling en -proclamatie bedoeld. Na den dood is het lot van elk „beslist"; d.w.z. van ons standpunt uit gezien, is er geen principieele verandering meer mogelijk. Maar die was van Gods zijde gezien toch al niet mogelijk. Men heeft — zie onze voorgaande artikelen — het tweede oordeel „poppekast" genoemd, indien n.l. de dooden aanstonds na het verlaten van de tijdeUjke samenleving al zouden weten, wat hun te wachten stond. Maar is dat een argument? Wij meenden dat de les aangaande de zekerheid des geloofs insluit, dat de geloovige nü al w e e t, wat hem te wachten staat. De belijder van Zondag 22 WEET HET AL VANDAAG.

Neen — de leer van den tusschentoestand, d.w.z. de leer van het in bewustheid voortbestaan der gestorvenen, kunnen en mogen we niet prijsgeven. Er bUjkt — nu ze eenmaal als Schriftuurlijk erkend is — zoo veel heerlijks mee annex te zijn.

Nu we deze leer kennen, nu weten we hoe „d iep" en „breed" en „h oog" de gemeenschap der heiligen is. Dat is niet maar een aangelegenheid van hier beneden, doch zij spant haar bogen boven aarde en hemel samen. Hier beneden roept de kerk om Christus' dag; daarboven doet zij het ook; en levenden en dooden zijn daarom één; naar het ééne toekomstbeeld van den dag der dagen richten zioh de verlangens hier èn ginds; en gelijk in een spiegelbeeld de oogen van meiischen, die elkaar niet zelfstandig in de oogen kunnen zien, elkaar toch kunnen ontmoeten, zoo is het ook hier: elkander ontmoetfen doen zij die heengingen en zij die achterbleven niet meer, doch in dit ééne toekomstbeeld kruisen en vladen zich de binnenste gedachten van gestorvenen en levenden tezamen. Die in den Heere sterven, moeten wachten op den laatsten uitverkorene, opdat de een niet zonder den ander volmaakt worde, en de één den ander in de volkomenheid niet vóór zij. Maar die in den Heere gestorven zijn, die wachten ó ó k op ons, totdat ook wij zullen voleindigd zijn. De liefde tot den allerverste reikt hier de liefde tot den allernaaste de hand; dat is de lengte en breedte en diepte van de liefde Gods in en over al zijn heiligen, die te zamen Hem loven, al zijn ze ook gescheiden. Men heeft van zekere zijde nog al eens „drukte gemaakt", we zullen 't maar populair zeggen, over ondergeteekende, die critiek had over een nog naar Rome riekende ') onderscheiding tusschen strijdende en triumfeerende kerk, zóó, als die onderscheiding nader uitgewerkt werd. Maar wie den tusschentoestand prijs geeft, waar en hoe moet die „de triumfeerende kerk" op dit oogenblik zich denken? Stilzwijgen als in het graf — bij de synodocratische preekstoelwachters dézen keer. Om een formule van kortstondig en alleen maar landelijk belang jaagt men u de kerk uit; maar als er iemand in krasse termen een stuk der officieele b e 1 ij d e- nisschriften aan kant zet, plus 'n flinke portie der uitspraken van 1542, schijnt er geen onderteekeningsformulier meer te bestÊian

Maar wij —

Nu wij deze leer kennen, zien we ook de grootheid van Christus als Bisschop van zijn kerk. En de breedheid van zijn episcopaat. Neem den tusschentoestand weg, en Christus is Bisschop in functie alleen maar voor de kleine groep, die thans op aarde den strijd voert. De millioenen en nog eens millioenen, die him voorgegaan zijn — Hij „doet" aan hen niets; ze „slapen", om het nóg veel te mooi uit te drukken. Mkar wie met de kerk van vele eeuwen vasthoudt aan de leer van den tusschenstaat, die ziet den groeten Bisschop der kerk waken over allen die op aarde zijn en die hun voorgegaan zijn; en de voorzienigheid Gods — d.w.z. de almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, waardoor Hij onderhoudt en regeert, gaat dan niet maar uit tot dat kleine percentage menschen dat op aarde wurmt en wriemelt, doch tot allen die sinds Adam's dagen van vrouwen geboren zijn. God is nü. ten volle een God niet der dooden, doch der levenden.

Nu we deze leer kennen, is de hemel voor ons besef door menschen bezet. Neem de leer van den tusschentoestand weg, en de engelen, die „liturgische geesten" van Hebr. 1, hebben met de menschen alleen maar te maken gedurende den tijd, waarin dezen op aarde zijn. Waarin ze nog niets anders dan beginnelingen zijn. Het samenkomen van engelen en menschen in één lofprijzingskoor — dat wordt almaar uitgesteld — tot later, tot later, tot den alleen aan God bekenden laatsten dag. Maar laat den tusschentoestand inhoud der kerkelijke behjdenis blijven, en zie, de engelenkoren hébben daarboven al weer contact met menschenkoren. De leden van die laatste zijn geen beginnelingen meer, al zijn ze dan ook nog niet „voleind". De hemel is nu niet rnaar een plaats voor engelen, doch een plaats van engelen èn menschen — en het koor van laatstgenoemden wast en groeit; terwijl dat der engelen blijft staan op zijn oude getal. De hemel wordt gaandeweg door menschen nu bezet. Het groeit, het groeit, het groeit te allen dage. De engelen hebben af te laten van de menschen, zoodra zij sterven — indien er geen tusschentoestand is. Zij kuimen in dat geval rapporteeren over de levenden, maar niet rapporteeren over den dood overlevenden.

Maar laat den tusschentoestand staan, en zie, de de levenden, doch staan ook in concreet rapport met de dooden, die in den Heere stierven. En als het erop aankomt, dan gaan niet slechts de engelen de bhinentredenden groeten en in Abraham's schoot dragen, doch doen ook de menschen het zelf; het zijn de vrienden uit de menschen die de medemenschen ontvangen in de eeuwige tabernakelen (Luc. 16).

En — zoo beweegüjk nu alles wordt in de plaats der verlosten, zóó is het ook in het oord der verworpenen.

Nu wij deze leer kennen, nu is voor het volk van God de providentie Grods voor ons besef geen doodenwaoht, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, doch cura animarum, ziels-zorg in o p t i m a forma.

(Correctie. In ons vorig artikel, slot, regel 7 V. o. staat: vrijlating. Lees: verlating).

1) Comm. in Apocal. S. lohannis, ' Antverpiae, 1662, p. 300, b. Mors secunda aeterna damnatio animae & corporis. Prima ergo resurrectio est beatitudo solius animae.. Secunda resurrectie est plena beatitudo.

2) J. Tirini antv. S. J., Comment, in V. & N. Test., t. II, Venetis, 1704, 317a: Prima.... resurrectie, nempe quoad solam animam, statim, a inorte.... Secunda.... etiam secundum corpus Et adverse mors prima..., solius animae.... secunda.... corporis simul & animae.... in judicio universali.

3) J. S. Menochii, S. J., Biblia Sacra, vulg. ed., Alosti, 1828, t. XI, 332.

*) Tr. Syloii, Comm. in Suppl. s. i. Add. ad III, p. S. Thomae Aq., ed. quarta, Duaci, 1645, 301, b.

») J. Marckii in Apoc. Joh. Conim., p. II (Opera t. X), Trajecti ad Rh., 1699, 930-1. Aberrant omnes, qu{, vel fidelium, vel totius Ecclesia, restitutionem in hoc mundo cogitant, a textus nostri connexione...., Ibi actum est, de vita animarum piarum cum Christo regnantium; vgl. Comp. Theol. Chr., (Opera, t. XXIII), Amstel., Traj. ad Rh. 1752, 705.

») Comm. VI, 657.

^) De leer van het vagevuur (de „lijdende kerk") werkte nog na in het schema strijdende — triumfeerende kerk, zóó als ze meestentijds werd uitgewerkt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 augustus 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 augustus 1946

De Reformatie | 8 Pagina's