Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het vierde formulier van eenigheid*

2

Ons voirig artikel vs^ees aan, dat de aaiiiief van het vierde formulier onduidelijk is, en dat hij onjuist, n.l. tendentieus, redeneert.

Het eerste illustreerden we; het tweede vraagt nog nadere toelichting.

Den indruk van een tendenz-redeneering te volgen maakt het stuk, door (we beperken ons nu tot den verleden week gedteerden aanhef):

a) in den k o p te spreken over het verbond,

b) in den staart een gedeelte uit de Dordtsche Iieerregels in te lasscben, dat kennelijk alleen op de uitverkorenen kan slaan.

Wordt de gelieficoosde vereenzelviging van verbond t^ verkiezing (wat de werkeHjke deelgenooten betreft) nier niet begunstigd?

Wil men weten, hoe deze jachtige redeneering in haar begunstiging van de verbond = verkieziag-tlieorie onze vaderen tegen zich heeft, dan vrage men zioh af, welke plaats de roeping door het Woord hier verkrijgt in den aanhef van het gindsche nieuwe formnlier- .yan-eenigheid.

; < Welke plaats?

'1; Antwoord: geen plaats.

J Men springt in dezKn aanhef over de Roeping, over Itet Woord, over het spreken Gods als beheerschend element hier heen. Hoewel de vraag, welke menschen , pe 2ajnen" heeten in de ambtelijke bediening van het Woord van God, toch ten nauwste samenhangt met de kwestie van Gods spreken, roepen, zön beloven en eischen, zijn lokken en dreigen: , kortom: met zijn verbond als woord-verkeer, en dit in den samengang van belofte en e i s c h.

Het zal niet moeilijk zijn, in dezen een andere lijn te ontdekken in de godgeleerden , ; van den bloeitijd".

, , We nemen maar eens als voorbeeld enkele van de oudere, ook door H. Hepp in zijn „Reformierte Dogmatik" als bronnen gebruikte, auteurs uit het verleden.

, Guilelmus Bucanusi) spreekt over het verbond pas nadat eerst het evangelie ; (? 0, b) aan de orde gesteld is, en daarna (93, b) de overeenkomst en het onderscheid tusschen wet en evangelie, en vervolgens het onderscheid tusschen npt Oude en Nieuwe Testament (95, a). Deze behandelingswijze verraadt den beheersdhenden gedachtengang: het verbond behoort tot de geopenbaarde dingen, en is een onderdeel van Gods regeering van mensahen en wereld. Vandaar dat bij hem testament, diatheke, volgens de Schrift beteekent: „het Verbondt ofte Verdrach tusschen Godt ende de menschen, die te voren van den anderen gescheyden waren, in het welcke Godt den mensche sijne goederen, namelick, de sahgheyt ende 't eeuwigh leven belooft, ende de mensch van sijn zijde op Godt, die de belofte doet, met een vertrouwen der beloftenisse vertrouwt enz." „Syntheke" vertaalt hij als „een c o m p a c t ofte een v e r d r a g h, het welck tusschen levendighe persoonen gemaeckt is". (95, a/b). „Diatheke" komt van een woord, dat „in 't gemeyn beteeckent stipuleeren, vast beloven, ende v e r d r a g maken, Luc. 22 vs 29. lek verordineere u, ofte ick drage u-lieden op, met vaste belofte (diatithemai) het koninckrijke, gheMjckerwijs mijn Vader mij dat verordineert heeft... Het verdragh tusschen Godt ende de menschen ghemaeckt, moeste door de doodt Christi vast ende bondig gemaeckt worden" (95, b). En op de vraag, uit hoeveel deelen dat testament (testament beteekent: hetgeen testeert „ofte als een ghetuygenisse is van Godts wille") tusschen God en mensch bestaet, antwoordt Bucanus: uit drie deelen:

1. aan Gods zijde uit de belofte, die uit genade geschiedt;

2. aan 'S menschen zijde: uit het geloof aan de belofte;

3. uit de „uytwendige betuygenisse ofte teecken des selfden verbondts".

God heeft „hem verbonden, de gaJigheydt allen den ghenen te gheven, die in Christum gelooven" (95, b; 96, a).

Hier wordt het verbond ing^chalceld in den Woord-dienst van God. Het treedt op in het kader van de bekendmaking van zijn geopenbaarden wil, en is daarvan (voorzoover het Hem betreft) een onderdeel. Sacramenten verzegelen dienovereenkomstig ook natuurlijk niet een of andere , 4nwendige, aanwezige genade, maar Gods beloften, zooals de Kamper dogmaticus Hel. de Cock volhield tegen dr A. Kuyper. Bucanus schrijft (276, b), dat de Sacramenten des nieuwen verbonds zijn: „verborgentlicke teeckenen van Godt belast ende ingestelt, ende by den Evangelie ghevoeght, waerdoor het nieuwe Verbondt, in den Bloede Christi bevestight, OBTE de belofte der genade, ofte der gerechtigheyt d^ geloofs, in den nüddelaer Ohristo, die nu gScomen is, te kennen wordt gegeven, ende voortaen verzeghelt tot de toekomste Christi toe. Einde aen d'ander zijde wy vermaendt worden van alle onse schuldiglie plichten, die wy daer door verbonden zgn Gode, ende onsen even-naaste te bewijsen".

Hier is al vast duidelijk, dat het verbond onderdeel is van Gods voorzienigheidswerk.

Dezelfde gedachte wordt ook onder woorden gebracht door Joannes Wollebius^). Hö brengt het verbond ter sprake in een verhandeUng over Gods regeeriug (11a), zijnde een onderdeel van Gods voorzienigheid, 9, b. „De regeeringhe des menschen in den staet der onnooselheydt is, waer door Godt met den mensche het verbont der wercken heeft aengheghaen, ende hem, onder conditie van gehoorsaemlheyt, de eeuwige gelucksaligheyt belooft; maer, indien hy ongehoorsaem wiert, met de doodt gedreyght" (11, a/b). Vlak daarop: „'t Verbondt dat Godt met den mensch heeft aengegaen is tweederley; 't Verbondt der wercken, ende het Verbondt der ghenade: dit heeft hy ghemaeckt nae den Val, endo gheene voor den Val" (11, b).

En het nauwe verband tusschen verbond en woord-dienst wordt door WoUebius wel zeer sterk in het oog gevat, wanneer hij het genadeverbond (cap. 21) behandelt na „de ghemeene Roepinge tot den Staet der Genade" (dap. 20).

„De gemeene Roepinghe is, door dewelcke alle menschen genoodight worden tot den staet der genade, ofte de gemeynschap Christi des Middelaers" (28, a). „De vrucht ende weldaedt van de roepinge is de uyterlicke gemeenschap so van het Verbondt der genade als der Kercke" (28, b).

In dit verbond nu wordt door Wollebius tweeërlei onderscheiden:

1) de aanbieding van 't Verbond der genade (hierdoor belooft God den geroepenen, dat hij hun God in Christus wil zijn, bij al dien ze Hem een kinderlijke gehoorzaamheid betoonen), 29, a;

2) de verzegeling van 't Verbond der genade (die geschiedt door de sacramenten, als zegelen van het verbond der genade). Natuurlijk is dit weer niet een verzegeling van inwendige-aanwezige genade, dat zou hier heelemaal niet in het betoog met zijn strenge schematiek passen, maar een verzegeling van de belofte; het „eynde" (doel) der Sacramenten is „de verzegelinghe van het Verbondt der genade" (29, a, 31, b). „Dit Verbondt wordt alle die geroepen zijn aangeboden, maer de Uytverkoome genieten alleen de vruchten des Verbonds",

' Ook U r s i n u s teekent het verbond als een weder- Kijdsch verdrag (mutua pactio) tusschen God en mensch. En het is dit w e d e r z ij d s c h verdrag tusschen God en mensch (geen haar minder, ook geen gekloofde), dat bevestigd wordt door de sacramenten 3). Een verdrag verzegeld, geen inwendige aanwezige genade.

Dit aUes is in lijnrechten strijd met de reeds in lierfnnering gebrachte meening van dr J. Ridderbos, volgens wien het verbond tot stand komt door hartsvemieuwing. Als dat waar zou zgn, konden de vaderen de kinderen niet mede verplichten tot

en in het verbond. MaSr Petrus Martyr*) betoogt, dat in het nieuwe zoowel als in het oude verbond de vaderen wel degelijk de nakomelingen, de kinderen, koiiden obligeeren, d.w.z. verplichten in en onder en tot het verbond. Zij gaan het met God aan voor zichzelf en ook voor hun kinderen.

En dat het verbond niet tot stand komt door har; svernieuwing doch daaiin kraditdadig wordt, z^n doel bereikt, tot zijn gewensohte gevolg doorstoot, (ratum. fieri), weshalve het er eerst al was, dat leort bijvooibeeld Olevianus. Maar het werd vóóraf al bevestigd door den dood van Christus. Ook vóór dien dood was het er al^). In de hartsvemieuwing wordt het verbond niet tot stand gebracht (Ridderbos), dooli verzegeld (Olevianus) "). Want in de oprichting van dit verbond richt God het zóó in, dat er geen scheiding komt tusschen zijn barmhartigheid en zijn rechtvaardigheid').

Uit het bovenstaande — dat met tal van andere aanhalingen zou te vermeerderen zyn — blflkt o.l., dat de oudere gereformeerde theologie het verbond opzettelijk in het kader van de roeping, de hoorbare, ambtelijke verkondiging en dus in het geheel van Gods voorzienigheid plaatst. Dat het door haar als een onderdeel èn een vrucht van Gods regeerend spreken gezien wordt. Niet naar Gods verborgen gedachten of raadsbesluiten laat het ons tasten, doch uit Gods geopenbaarde woorden beveelt en vergunt het ons te vertrouwen en te handelen. En door dit bevel van geloof brengt Hij de menschen tot het doel, waarheen Hij perst: de openbaring van zijn rechtvaardigheid en van zijn barmhartigheid.

Hoe b-elangrijk dit alles is voor de nadere uitwerking der gereformeerde verbondsgedachte, leert wel de Dordtsche synode van 1618-1619. We hoorden hierboven WoUebius spreken over de „g e m e e n e r o e p i n g", waarvan de zichtbare verbondskring of kerk het gevolg is. Ook de Remonstranten hebben ter Dordtsche synode die „g e m e e n e roeping" besproken. Zij merkten op 2), dat die gemeene roeping niet ten doel had, aanstonds te behouden (zij was dus niet „serieus"), want ze beoogde volgens hen alleen maar de menschen in den toestand van geschilrte hoorders te brengen, geschikt om het aanbod der evangelische genade aan te hooren. Die gemeene roeping praepareerde hen alleen maar; zij was niet peremptoir (beslissend), doch praeparatoir (voorbereidend). En daarbij heeft God wel een bedoeling, doch nog niet een laatste, beslissende, peremptoire bedoeling.

Dit laatste zeiden w è 1 de Gereformeerden, Zij hielden vol, dat God bij die gemeene roeping de bedoeling had, en dit al dadelijk, de menschen „aiiapologeet" te maken, d.w.z. hun alle onschuld te ontnemen. Want als Christus de middelaar van het genadeverbond hun serieus (ernstig) wordt aangeboden, en het bestaande verbond der genade hun dus met gezag wordt gepredikt, wel, dan regeert God. De uitverkorenen regeert Hij ten leven, de verworpenen regeert Hij ten doode. Zijn regeeren is di-rigeeren. Maar de Remonstranten (329) wijzen met nadruk af de stelling, dat het anapologeet-maken der menschen een „eerst e" bedoeling der gemeene roeping is. Bij God zien zü veranderlijkheid; bij Hem bestaat een e e r s t e en een tweede bedoeling, zooals er bij Hem ook een eerste en tweede liefde is. De eerste liefde is voor alle menschen, en de eerste bedoeling is, dat de menschen dociel, gewillig, buigzaam worden en hun natuurlijke gaven recht zullen gebruiken; maar als de menschen dat niet verkiezen te doen, en niet hun natuurlijke gaven recht gebruiken, dan — ja dan moet God ben wel laten vallen, ' en vallen zij buiten den kring van Gods tweede lief de en t w e e d e bedoeling, die bij degenen, die hun natuurlijken aanleg wèl recht gebruiken, dan verder doorstoot tot de serieuze genade.

Met andere vroorden: de gemeene roeping stichtte bij de Remonstranten nog niet den verbondskring. En plaatste hen ook niet voor de keuze van aanvaarding der nieuwe bondsgehoorzaamheid dan wel van handhaving der oude bondsbreuk. De gemeene roeping is niet serieus, niet peremptoir, want dat kan zij bij de Remonstranten niet wezen.

En waarom kan zij dat bij hen niet zijn? Omdat aii het verbond zelf niet zien zóó als de Gereformeerden.

De Gereformeerden zeiden:

a) God heeft vóór en na den val een verbond met de menschen gemaakt; het was er al;

b) Dat van na den val nam al dadelijk zijn rechtskracht uit Christus' dood;

e) Het wordt gepredikt, en dit met ernst;

d) In het feit van Christus' dood is het gepredikte verbond bevestigd; e) Daardoor, d.w.z. door die oprichting en afkondiging en peremptoire bevestiging en propaganda van het verbond regeert God, Hij neemt den één alle schuld af (den geloovige), en neemt den ander alle ónschuldaf (den ongeloovige) (vgl. Artie. 3. et 4. de Gr. Dei, p. 11).

Hoofdgedachte is dus: het verbond is er al, en wordt in de hartsvemieuwing niet totstandgebracht (Ridderbos), verre van dien, doch daarin vindt het alleen maar een bevestiging. Het vond zoo'n bevestiging óók in den feitebjken dood van Jezus Christus, en eveneens in de verdoemenis van wie het verbond, en den Christtis, htm serieus aangeboden zijnde, verwerpen.

Doch de Remonstranten kenden zoo'n verbond niet. Hun 2e stelling aangaande het 2e artikel waarover de Dordtsche Leerregels handelen, luidde (p. 280): „Christus heeft door de verdienste van zijn dood den Vader met het gansche menschelijke geslacht inzóóverre verzoend, dat de Vader, wegens zijn verdienste, met behoud van zijn gerechtigheid en waarheid een nieuw verbond der genade heeft kunnen en willen aangaan en bevestigen met zondige en der verdoemenis onderworpene menschen".

Dat wil dus zeggen: Christus heeft niet zoozeer voor de menschen, als wel voor den Vader iets verdiend. Wat heeft Hij verdiend? De vastigheid des verbonds? Neen: de mogelijkheid daarvan.

Vandaar, dat de Remonstranten ook niet ervan wilden weten, dat het verbond er al was. In zijn „Anti dotum" merkt de Remonstrant Episcopius^) dan ook welbewust op, dat indien Christus' dood zou bedoeld hebben het verbond der genade te bevestigen, het er dan ook te voren zou moeten geweest zijn.

Lettende op de uiteenloopende lijnen van de gereformeerde tegenover de remonstrantsche theologie, meenen wij temeer te moeten waarschuwen tegen een redeneertrant als in den aanhef van het vierde formulier van eenigheid gevolgd wordt. Om niet in het negatieve te blijven staan, zouden wij naast elkaar willen den aanhef van een nietiwe leeruitspraak, stel, dat wij ze zouden noodig achten, anders willen doen luiden dan hij in het synodocratische formuUer van eenigheid gefoamuleerd is.

Doch daarover liever volgende week.


.. M Cïhristeiyke Institutie, vertaling van Pb. Rulaeus 4e druk -Unsterdain, 1651. (Institirtlones theologicae, Genevae, 1609.)

2) Kort Begrip v. d. Chr. Godts-geleerdheyt (Chr Theol Compendium, Basileae 1626), vertaling van Mr W L rechtsgeleerde, Amsteldam, 1651. ''

3) ExpUc. Catech. (ed. Corpus Doctrlnae Chr., ex ore D Zach ürslni, a D. Dav. Pareo, ed. PW. Pareus), Hanoviae 1634, p. 96.'

4) Loei Communes, Londini, 1576, p. 422 (classis n, locus XVI, 7).

ö) In Epist. D. Pauli apost. ad Rom, notae (a Th. Beza edital), Genevae, 1589, p. 582.

8) 1.1.

') 586.

8) Defensio Sententiae Remonstrantium circa art. 2., in: Acta et Scripta Synodalia Dordraeena Mlnfetr. Rem., Herder-Wiici, ex officina Typogr. Synodalis, 327.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 november 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 november 1946

De Reformatie | 8 Pagina's