Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Samenspreking al of niet?')

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Samenspreking al of niet?')

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Volgens belofte, en overeenkomstig het verlangen onzer synode, wordt (met verzoek tot overneming door andere bladen) hier gepubliceerd het antwoord, dat door de deputaten van onze synode is vastgesteld in terugslag op de missive, die de synode van Zwolle (synodocratiseh) aan onze deputaten" heeft doen toekomen. Hier volgt het stuk (dat inmiddels is verzonden) : Rotterdam, Mei 1947.

Den Weled. Zeergel. Heer Dr L. van der Zanden, 2en scriba der zich noemende , , Generale Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland" te GRONINGEN.

Weledele Zeergeleerde Heer,

Als deputaten vanwege de Generale Synode van Groningen van De Gereformeerde Kerken in Nederland, gehouden aldaar van 24 April—28 Juni 1946, met opdracht, als omschreven in haar Acta, art. 136 sub I, richten wij, ondergeteekenden, ons bij dezen tot U, als tot dengene, die d.d. 11 October 1946 , , namens de Generale Synode", waarvan U tweede scriba waart, aan onzen mededeputaat, ds L. Doekes, hebt toegezonden een missive, gedateerd October 1946, en gericht tot ons. In antwoord op 'bedoelde missive hebben wij besloten, het volgende als resultaat van onze onderlinge besprekingen onder Uw aandacht te brengen.

1. Dat wij ons ajitwoord verzenden aan U w adres, vindt zijn oorzaak in het feit, dat bovenbedoelde missive Uwer sjaiode met geen woord melding maakt van eenig deputaatschap, waarheen ons antwoord zou zijn te richten. Door den scriba Uwer door ds N. Duursema gepraesideerde synode is d.d. Maart 1946 een gedeelte van een met betrekking tot „het herstel der Kerkelijke eenheid" door haar genomen besluit ter kennis van onze Generale Synode gebracht, onder mededeeling, dat (althans) door deze Uwe Synode deputaten waren benoemd, om met onze Generaie Synode in contact te treden. Inderdaad heeft één dezer deputaten, ds J. Weggemans, aan onze synode eenige regels schrift doen toekomen. Met bekwamen spoed heeft toen onze synode daarop uitvoerig geantwoord, welk antwoord aan deze deputaten is toegezonden. Tot op dit oogenblik is van deze deputaten bij ons geen enkele regel schrift meer ingekomen. Wel hebben, naar U ons meldt, deze deputaten het hun toegezonden antwoord onzer synode aan de Uwe, vergaderd te Zwolle, September—October 1946, voorgelegd. Maar de naar aanleiding daarvan door U tot ons gerichte missive zegt ons niet, of te dezer zake nieuwe deputaten door Uw Zwolsche synode zijn benoemd; noemt noeii den naam van ds J. Weggemans, noch eenigen anderen als correspondentie-adres; en laat ons dus in het onzekere, tot wien wij ons moeten wenden. Uit Uw missive krijgen wij dan ook den indruk, dat door de Uwen een antwoord van ons aan de door de synode-Duursema benoemde deputaten evenmin wordt verwacht, als een aan eventueel andere deputaten. Wij betreuren, dat Uw synode door deze handelwijze een spoedige afwikkeling van deze aangelegenheid niet in de hand heeft gewerkt; en richten, ook om onzerzijds deze zaak niet onnoodig op de lange baan te schuiven, thans tot U het verzoek, dezen brief te willen do'orgeven aan het naar Uw beste weten te eeniger tijd voor ontvangst daarvan aangewezen lichaam.

2. De missive Uwer Zwolsche synode spreekt de vrees uit, dat een , , gedachtenwisseling", die voorshands alleen schriftelijk zou geschieden, „ons op een onafzienbaar langen weg zou brengen".

Evenwel, reeds het hierboven onder 1 opgemerkte schijnt ons den weg noodeloos langer te maken. Afgezien trouwens daarvan, moet het ons óók van het hart, dat het besluit Uwer Zwolsche synode welbewust den weg langer gemaakt heeft, dan door haar zelf begeerhjk gezegd wordt te zijn. Uw brief immers verklaart nadrukkelijk, dat er Uwerzijds , , overweg e n d" bezwaar bestaat tegen een procedure, als door onze Groningsche synode ter zake eener eventueele samenspreking aan ons is voorgeschreven: n.l. eerst schriftelijk, dan mondeling. Uw Zwolsche synode nu weet, dat wehswaar onze deputaten „ruime opdracht" hadden „voor wat thema en wijze der ontmoetüig betreft", maar óók, dat deze „ruime opdracht" was gebonden aan de „b e p a 1 i n g", o.a. „dat de gedachtenwisseling voorshands alleen schriftelijk geschiede, en door beide partijen gepubliceerd en in de kerkelijke archieven gedeponeerd worde". Niet alleen" bevat nu Uw brief ook niet de zwakste aanduiding van een antwoord op de vraag, of ten aanzien van deze laatste gedadhte (publicatie over en weer en deponeering in de archieven) Uw synode bereid is tot datgene, waartoe de onze wél bereid bleek, doch tevens kondigt hij bovenbedoeld „overwegend" bezwaar aan. Waar nu Uw synode wist, dat wij, als deputaten der Groningsche synode, gebonden zijn aan onze op dit punt voor geen misverstand vatbare opdracht, en zij bovendien bekend is met het feit, dat in onze Gereformeerde Kerken geleefd wordt naar de Ksrkenordening, weshalve deputaten geen andere vrijheid hebben, dan welke door de hen machtigende veigadering hun verleend is, daar moet Uw synode er zich ter dege van bewust geweest z ij n, dat haar besliste afwijzing van de door onze synode ons voorgeschi even procedure de zaak, die ons op Uw eigen verzoek bezig houdt, m e t-t e 1' d a a d op de lange baan schuift, — indien zij nog ooit tot uitvoering komt. Uw synode doet nu o n s d.w.z. ons als deputaten, een , , v o o r s t e 1", dat hierop neerkomt, dat wij ten aanzien van de te volgen procedure geheel en al zullen ingaan tegen het besluit onzer synode. Maar voor wat onszelf betreft, achten wij het ongeoorloofd, in Uw „voorstel" te treden, omdat besluiten eener generale synode, tenzij zij bewezen worden te strijden met Gods Woord en de Kerkenordening (wat hier het geval niet is) voor vast en bondig zijn te houden. En voor wat U betreft, merken wij op, dat zulk een „voorstel" door U niet eens aan ons had mogen gedaan zijn: Gij hebt zelf tegenover ons uitgesproken en tot in tuchthandelingen toe gehandhaafd, dat besluiten eener generale synode o n-voorwaardelijk moeten worden uitgevoerd. Uw synode doet dus ons een voorstel, dat wel een ernstig gebaar schijnt te zijn, maar waarvan zij zelve weet, dat wij het niet eens in overweging mogen nemen. Alleen een generale .synode zou dit kunnen doen. Tegen den achtergrond van deze eenvoudige feiten doet ons Uw bede, dat „de Geest Gods ons beiden zoozesr doordiinge van den eisch, tot het uiterste te worstelen om de noodzakeUjke eenheid der geloovigen, dat wij beiden onszelf kunnen verloochenen en hindernissen overwinnen" niet zóó aangenaam aan, als haar inhoud in andere omstandigheden zou vermogen te doen.

3. Uit hetgeen gezegd is blijkt, dat onze synode giooteren ernst met de aanhangige zaak gemaakt heeft, dan de Uwe. De onze heeft — en dat was de Uwe bekend — ons als haar deputaten gemachtigd, „om, indien wij bijeenroeping eener tusschentijdsche synode wenschehjk mochten achten, hiervan, onder aanwijzing van de gronden voor dit ons gevoelen aan de kerkeraden en eventueel daarenboven ook aan class'ïs en particuliere synodes mededeeling te doen". Blijkens de bindende voorschriften nopens vóórop te stellen schriftelijke gedachtenwisseling bedoelde onze synode den weg open te houden voor bespoediging van de behandeling der zaak, nadat eerst schriftelijk en daarna eventueel ook mondeling zou gesproken zijn. Het treft ons onaangenaam, dat op. deze duidelijke blijken van bereidheid dezerzijds, om ernst te maken met het denkbeeld, door U zelf geopperd, thans Uwerzijds zóó gereageerd is, dat bewust een spoedige behandeling is afgesneden.

4. Rest de vraag, of soms wij als deputaten in Uw brief (die in feite het , , voorstel" inhoudt, dat wij ons een macht zouden toekennen, die ons niet toekomt, en een zonde zouden bedrijven, waarvoor Gij zégt ons te hebben gestraft), aanleiding zullen vinden, stappen te doen, die zouden kunnen leiden tot bijeenroeping, op verzoek van kerkeraden, classes en particuliere synodes, van een tusschentijdsche generale synode, aan welke dan over Uw „voorstel", om van het besluit van onze generale synode op het kardinale punt af te wijken, zou kunnen worden gerapporteerd en eventueel geadviseerd. De vrsiag is alleen, of wij als d e p u t a-t e n stappen in deze richting zullen ondernemen.

5. Op die vraag is ons antwoord ontkennend. De conclusies, waartoe onze synode in deze aangelegenheid gekomen is, zijn „met volle eenparigheid aanvaard" (Acta, art. 143). Dat geldt dus ook van de bepaling, dat de gedachtenwisseling voorshands alleen schriftelijk geschieden zal en door beide partijen zal worden gepubliceeird. Wij zien geen enkele reden voor het vermoeden, dat een tusschentijdsche synode onzerzijds zou begeeren te verloochenen wat haar voorgangster in een zoo ernstige materie heeft aangewezen als roepiag. Bovendien is ons eigen eenparig oordeel, niet alleen, dat de gronden, die onze synode aanvoerde voor het voorshands (!) alleen schriftelijk willen handelen, doorslaggevend zijn (Gij weerlegt er trouwens ook niet één van), maar ook, dat de door U w synode aangegeven motieven voor het niet schriftehjk handelen willen (zelfs niet in eersten aanleg) het tegendeel van steekhoudend zijn. U spreekt van een „onafzienbaar langen weg". Behalve hetgeen hierboven reeds daarover gezegd is, zouden wij willen uitspreken, dat naar Uwe en onze overtuiging, als het goed staat, de lange weg, al is hij nog zoo moeizaam, te kiezen is, zoolang wij niet door elkander overtuigd zijn. Gij moet alsdan, indien Gij ons wilt oproepen tot bekeering, ons ten overstaan van God en engelen en menschen gedurig traohten te overtuigen; en wij moeten alsdan hetzelfde doen tegenover U, al was het in dit geval alleen maar, omdat we U willen overtuigen van zonde in het in ijltempo

schorsen van ambtsdragers, tegen wie uit de kerken nimmer eenige klacht rees. Wie ernstig, nog wel „tot het uiterst e", wil „w o r s t e 1 e n", zooals Gij toch. zelf zegt, moet niet bij voorbaat den langen weg schuwen. Voorts verklaart U, dat schriftelijke gedachtenwisseling licht „misverstanden" doet ontstaan. Wij verstaan dit argument niet. Misverstanden bestaan reeds in groote röëhigte en kunnen alleen in den ordelijken weg, gelijk wij dien voorstelden, worden weggenomen. Uw synodes — we beperken ons tot haar officieele stukken en zwijgen nu maar van de haar steunende pers — hebben omtrent ons leerstellig en kerkrechteUjk inzicht, en ook ten aanzien van inhoud, motief, rechtsgeldigheid en gewicht van haar eigen handelingen, etteüjke misverstanden in het leven geroepen, die wij om 's Heeren wil, en om Uwentwil, en ook terwille van onzen Uwerzijds aan verachting prijsgegeven naam zouden willen wegnemen. Wij zouden menig voorbeeld kunnen noemen, maar beperken ons tot Uw eigen jongsten brief.

a. U schrijft daarin, dat onze synode gemeend heeft, het door de Uwe gedane „voorstel" (hetgeen het niet was) te moeten afwijzen. Maar U was bekend, dat onze synode iets anders heeft gezegd dan dit. Zij heeft slechts geconcludeerd, (op door U geenszins weerlegde gionden), dat inwilliging van het tot haar Uwerzijds gekomen verzoek in den daaraan blijkens zijn tekst gegeven vorm van Godswege ons verboden wordt als zondig, schadelijk, gevaarhjk en zinloos. U was eveneens bekend, dat onze synode evenzeer geconcludeerd heeft, dat ook op de in haar vorm verwerpelijke uitnoodiging der Utrechtsche vergadering toch om 's He e ren wil in positieven zin zou te reageeren zijn. U was tenslotte bekend, dat onze synode besloten heeft, aan Uw deputaten te melden, dat zij bereid was, met hen door ons als haar deputaten in verbinding te treden, ja zelfs, ons te machtigen (en dit bij voorbaat) desgewenscht stappen te doen, die zouden kunnen leiden tot biieenroeping eensr tusschentijdsche synode. Wij vragen ons af, waarom Uwerzijds van de feiten een zoo „gekleurde" voorstelling gegeven wordt. Waarom onthoudt gij aan de lezers van Uw publicaties de kennis dezer feiten?

b. U spreekt ditmaal ons allen, acht deputaten, zonder uitzondering, aan als „waarde broeder s", en verklaart „gehoopt te hebben", dat ook wij in Uw dusgenaamde „voorstel" zouden hebben gehoord de begeerte naar kerkelijke gemeenscha.p met degenen, met wie Gij U „nog steeds in Christus vereenigd weet". Maar U was bekend, dat Uw synode-Berkouwer naar eigen verklaring welbewust de grove zonde van openbare scheurmaking en openlijke verachting der kerkelijke orde bij één onzer, te weten den allereerst door U geschorste, heeft willen constateeren, en tevens, dat — om in Uw taal (niet de onze) te spreken — in de door deze synode aangewezen grove zonde de bedrijver ervan zich reeds ongeveer drie jaren openlijk „verhard" heeft; het was naar het eigen woord Uwer synode een in het avondmaalsformuiier aangewezen, en welbewust in overeenstemming met ditzelfde formulier mede door Uw synode alzoo omschreven openbare grove zonde, waarvan dit formulier zegt, dat de bedrijver, zoolang hij daarin blijft, geen deel heeft in het Rijk van Christus. Voor rekening van deze zelfde synode ligt voorts de bewering, dat weer een ander van onzen kring, te weten den tweede door U geschorste, zich heeft schuldig gemaakt aan , , laster"; en aan „onkerkelijke actie"; en aan „grenzenlooze aanmatiging". Ook hij is in geschrift, in woord en daad, gebleken te bl ij v e n in wat Gij zijn openbare grove zonde noemt. Aan anderen uit ons midden is hetzelfde, of erger, overkomen. Hoe kunt Gij ons thans aanspreken als „waarde broeders"? Hoe kunt Gij het doen ten overstaan van alle overige in het openbaar aangevoerde „tuchf'-gronden, die bij den één tot inhoud hebben de constateering van „het leeren van valsche leer", bij den ander van „het bedrijven van openbare scheurmaking", bij den derdo van „de weigering zich aan het gezag van den kerkeraad te onderwerpen", bij den vierde van , , loochening van het gezag der synodes", bij den vijfde van afwijking van de belijdenis, art. 33, bij den zesde van een combinatie van dergelijke overtredingen? Gij hebt ons allen het bediende of te bedienen ambt onwaardig verklaard, één onzer zelf uit het kerkverband gesloten, soms van een tweevoudig ambt ons de waardigheid ontzegd, en in dit alles nadrukkeüjk verklaard, in deze en in overeenkomstige gevallen „van 's Heeren' wege op wettige wijze de sleutelmacht te bedienen". Het voegt U niet, thans den schijn aan te nemen, als waren de voorwerpen Uwer , , tucht", die Gij thans als „waarde broeders" aanspreekt, niet, gelet op hun volharding in de beweerde zonde, door U de facto openhjk aangewezen als geen deel hebbende in het Rijk van Christus. Wie Gij ditmaal „broeders" wilt noemen, mogen U bij dezen wederom herinneren aan het formulier van het heilig avondmaal, dat inmiers Gij zelf aanstonds in Uw eerste schorsingsdaad hebt doen spreken in den hierboven aangewezen zin. Dat formulier zegt óók, dat wij, indien wij met elkander ons „in Christus vereenigd" weten, dit niet alleen met woorden, maar ook met de daad jegens elkander hebben te bewijzen. De daden van Uw voor­ gaande synodes, die Uw Zwolsche synode zelf nog onlangs in bescherming heeft genomen tegen ingebrachte critiek, zijn in flagranten strijd met Uw v/oorden.

c. U legt onze synode in den mond, dat door Uw verzekering, als zou ons geenerlei vonnis hebben getroffen aangaande onzen staat voor God „een eerlijk en open gesprek onmogelijk wordt". Maar onze synode verklaarde iets anders. Zij sprak positief; zij zeide: „wie voor Gods aangezicht één willen zijn of worden, die zullen moeten begiimen de feiten, die tot nu toe de eenheid in den weg stonden, eerlijk en open te bespreken". Leest Gij iets anders in de Schrift? Waarom geeft Gij van onze woorden geen zuivere weergave?

d. Helaas is het noodig, U ook nu aan de zooeven gestelde nuchtere waarheid te herinneren. Gij verklaar-t, dat „in elk geval", zoover U bekend is, „op niemand in dit conflict de persoonUjke censuur is toegepast". Helaas, Gij hebt voor de in Uw eigen kring verrichte handelingen van „bediening der sleutelmacht" te weinig aandacht: de kerkeraad van Den Haag-West b.v., gepraesideerd door predikanten, die bij Uw synode een aanklacht hebben ingediend tegen één onzer, n.l. den in eerster instantie van Uwentwege geschorsten ambtsdrager, heeft, nog wel met terugwerkende kracht, afhouding van het heilig avondmaal in meer dan één geval een feit doen worden; daarnaast zijn in allerlei plaatsen een gansche reeks van afhoudingen te constateeren geweest. U verwijst (en Gij schijnt daarmee aan de juistheid van Uw eigen verzekering van zooeven te twijfelen), U verwijst ons naar een uitspraak van de Middelburgsche synode van 1933, volgens welke in bepaalde gevallen wel afhouding van het avondmaal noodzakehjk kan zijn, maar niet tot den uitersten trap van excommunicatie mag worden overgegaan, zoolang het formulier van den ban niet toepassehjk geacht wordt. Maar deze uitspraak sloeg (Acta, art. 230) op , , leden die elders kerken". Doch de tusschen U en ons, wij gelooven ook: tusschen den Koning der kerk en U, in geding zijnde schorsingen en afzettingen betreffen geen leden die , , elders kerken", doch ambtsdragers en andere leden, die volgens U een grove zonde bedreven, welke den bedrijver zoolang hij erin blijft, de verkondiging waardig doet zijn, dat hij geen deel heeft in het Rijk van Christus. Juist daarom heeft het geen zm, als Uw brief erop wijst, dat niet alt ij d afzetting uit het ambt behoefde te worden gevolgd door wering van het avondmaal. In alle gevallen toch, die tusschen U en ons in geding zijn, is volharding in wat Gij openbare grove zonde noemt aanwezig.

e. Gij verklaart thans aan te nemen dat onze, door U overigens afgewezen, kerkrechtelijke inzichten onze handelingen bepaald hebben. Indien Gij hierin zoo ernstig zijt als Gij zelf verzekert, zult Gij openhjk schuld hebben te belijden over de in het openbaar geschiede bewering, dat de één „valsche leer" verbreidt, de ander zich aan „laster" en „grenzenlooze aanmatiging" schuldig gemaakt heeft, de derde „heel goed kon wl e - ten", met de beginselen der Kerkenordening ten eenenmale in strijd te handelen, en deze publieke aantijgingen met de daaraan door U verbonden ingrijpende consequenties, hebben terug te nemen.

f. Bepaald afstootend dunkt ons wat U schrijft over een weerleggende bespreking, die in het rapport, dat aan het besluit onzer synode voorafgegaan is, gewijd werd aan den door onzen kerkeraad van Breda aan onze synode geschreven brief nopens het vraagpunt van saroenspreking met deputaten Uwer synode. Gij haalt uit wat het rapport dienaangaande opmerkt enkele uitdrukkingen aan, die, uit haar verband gerukt, zeer geschikt zijn om den eenvoudigen lezer af te schrikken, en verklaart dan, dat dit rapport „geen ander antwoord heeft" dan wat Gij eruit citeert. Wij verwijzen U naar het rapport zelf, dat deze Uwe bewering duidelijk logenstraft en doen verder het zwijgen ertoe.

g. Als in het U toegezonden rapport, uitgebracht ter Groningsche synode, geschreven wordt, dat een het recht des Heeren trouw bedienende correspondentie tot vrucht kan hebben, dat geloovigen, die nu nog eenzelfden ploeg trekken met wie ons uitwierpen, ophouden met dit door Paulus veroordeeld bedrijf, dan acht Gij aan deze woorden geen andere conclusie te verbinden dan deze, dat er onder u misschien nog wel enkele geloovigen zijn. Maar wij hebben ons nergens aan zulk een numerieke schatting gewaagd; ze past ons niet, en doet ook geen nut. Wij hebben immers het oog, niet op Uw individueele leden, doch op Uw instituut, dat Christus' schapen verstrooit, uitwerpende wie Hij niet uitwerpt, eischen stellende die Hij niet stelt (en Gij zelf, o schande, thans ook niet meer). Maar voorts, wat is U, dat Gij, die ons openbare grove zondaren noemt, U gegriefd zoudt betoonen door de verwijzing (in een rapport !) naar Paulus' woord uit 2 Cor. 6 : 14? Dr F. W. Grosheide teekent bij deze Schriftplaats aan, dat het woord „een ander juk aantrekken" „doet denken aan de twee runderen onder één juk. Zal het ploegen of eggen goed gaan, dan moeten de runderen bij elkaar passen en het juk voor bieide passen. Komt een rand onder, een juk, dat wel voor het eerste dier, het moge een rund of een ander beest zijn, maar niet voor het bij^ [beiden ^ (^ komende Uw Geest past, dan temidden kan van van goed de onrust arbeiden neer. geen — sprake (^ zijn". De apostel veroordeelt de handeling, die, nog I steeds volgens dr Grosheide is: een niet passend, J. L. J. eenI 4> < a; =& < & 5& < a5=& < a#^< 35=& 'as^< a: < & ^< 3; ss> < as=5> < a; =? > < a; ^^ vreemd juk op zich nemen, eventueel een juk; waaronder reeds een ander dier loopt, waar het tweede niet bij hoort". Welnu, wat deed ons Groningsch rapport nu anders, dan ten aanzien van de aanwendbaarheid van Paulus' beeldspraak in dezen zich plaatsen op Uw eigen standpunt? Gij hebt toch zélf gezegd, dat Gij niet met ons onder één juk kun komen? Dat een roeping, uitgebracht op één onzer destijds candidaat, moest worden geannuleerd, en da het preekeonsent hem moest worden ontnomen? Kun Gij soms wè! één juk dragen met hen, die een va!lsche leer leeren, die openbare scheurmaking verrichten, die het in de kerk Gods gestelde gezag verachten? Indien Gij het wél kunt, waarom betwist én ontzegt Gij ons dan het ambt? Wat is Uw daad van plaatsen buiten het kerkverband anders, dan tot Uw kerken en tot de geloovigen zeggen: rekt met hen niet eenzelfde juk aan? Wij meenen, dat Gij de schapen verstrooit. Maar Gij hebt tevoren dit van ons in het openbaar verklaard

6. Ofschoon wij gevoegeUjk konden volstaan met he bovenstaande, willen wij toch ten besluite tot U een woord van ernstig vermaan doen uitgaan. Wij roepen U toe, dat Gij zult hebben af te laten van de verdoezeling der feiten in den officieelen kerkelijken handel en dus ook van het afschuiven van Uw eigen verantwoordelijkheid op de schouders van anderen. Uw brief aan ons toont ten overvloede en bij herhaling, dat Gi in dit kwaad vervallen zijt. Hierboven wezen wij reeds voorbeelden aan. Ook dit trof ons: de samenspreking die Gij zoo vurig zegt te begeeren, wordt door U gebonden aan een voorwaarde. Gij wilt van ons d.w.z. van acht deputaten, eerst zekerheid hebben aangaande de vraag, of wij U den broedemaam weigeren. ^) En gij motiveert dit verlangen met het zeggen dat Uw synode van Utrecht een samenspreking begeerde op grond van de Heilige Schrift en de drie formulieren van eenigheid. „Wanneer wij", zoo gaat Uw brief dan verder, „wanneer wij geen geloovigen zijn, staan wij zelfs niet eenigermate op die basis" Van het begrip „b r o e d e r" springt Gij dus zóómaar over op dat van „g e 1 o o v i g e". Maar onzerzijds zou den wij U kuimen vragen: Als Gij (en dus ook Uw eventueele deputaten), alvorens ons te verzoeken, met U te willen samenspreken, vooraf publiek verklaart dat de zakehjke inhoud der uitspraken van 1905 en 1942 in overeenstemming is met Schrift en belijdenir hoe kunt dan Gij U, of hoe kunnen dan Uw deputaten zich, van deze uitspraken van 1905—1942 ook maar één oogenblik abstraheeren, zonder de belijdenis d i ". putabel te stellen? En hoe kunt Gij U zelf, en hen, en alle menschen, binden aan wat disputabel is? En, om op onszelf te komen, — als wij — gelijk officieel aangevoerde schorsings-gronden zeggen, een valsche leer leeren, staan wij dan w è 1 op die basis ? Wij meenen van niet. Maar w ij hebben er niet aan gedacht, een samenspreking met U te binden

aan de voorwaarde, dat eerst op dit punt klaarheid moet bestaan. En wat den „broedernaam" betreft: erlangen wij soms, dat een samenspreking wordt afhankelijk'gemaakt van een nadere verklaring van Uw kant inzake de officieel door één Uwer classicale vergaderingen gedane uitspraak, dat tusschen U en ons „de gees tel ij ke leenheid is verbroken en de grondslag voor verdere samenspreking ontbreekt? Een uit-^ spraak, die dèn broedernaam in nog ruimeren zin ontzegt, dan waarin dr F. W. Grosheide hem in plaatsen als 1 Cor. 5 : 11, Hand. 11 : 1, 12 : 16, 14 : 2 gebezigd acht? („lid der gemeente", „gemeentelid", „Christen in vollen rechte")? Hebt Gij niet tegen haar wil sen gansche kerk uitgestooten, en daarmee geweigerd haar leden, onder wie één onzer, als broeders en zusters te erkennen? Hebt gij niet. aan kerk en wereld verkondigd, dat wij geen Christen in vollen rechte zijn? Wij vragen het voor het laatst: ebben wij niet naar Uw volkomen duidelijke woorden ons verhard in openbare grove zonden, die volgens het Avondmaalsformulier tegenover den zondaar de verkondiging noodzakelijk maken, dat hij, zoolang hij daarin blijft, geen deel heeft in het Rijk van Christus ? En past dus niet op ons, naar Uw eigen publieke vonnissen, de uitspraak van het formulier van den ban, dat wij „vreemd zijn aan de gemeenschap van Christus"? , , Te houden als den heiden en tollenaar naar het bevel van Christus, die zegt, in den hemel gebonden te zijn al wat Zijn dienaars binden op de aarde"? Maar hebben wij van U verlangd, dat Gij, aleer met ons in verbinding te mogen treden, zoudt verklaren, dat vnj w è 1 wettige ambtsdragers zijn, w è 1 in Gods huis in vollen rechte staan, en wat dies meer zij? Gij noemt ons .thans „dwalende broeders". Maar tevoren hebt Gij ons „gevonnist" als hardnekkige zondaren, en deze vonnissen nog pas in bescherming genomen ook. Op deze gronden vreigeren wij Uw verzekering te aanvaarden, dat Gij „ons allen als broeders in Christus, zij het als dwalende broeders" blijft „erkeimen". Deze verzekering is in lijnrechten strijd met wat Gij, onder de pretentie recht te spreken in Christus' naam, tevoren van ons hebt verklaard en volstandig weigert terug te nemen. Maar al vwjzen wij deze Uwe verzekering af, wij hebben onzerzijds geen vrijmoedigheid gevonden, daaraan een motief te ontleenen, om op het verzoek tot samenspreking niet in positieven zin te reageeren. Afschuiven van verantwoordelijkheid, temeer in zóó ernstige zaak, is zonde.

7. Het heeft geen zin ons te willen inlichten — maar dan mondeling — over de motieven, die Uw synode ertoe gebracht hebben een „vervangingsformule" op te stellen. Want wij hebben in dezen alleen met de z a k e 1 ij k e beteekenis en de draagwijdte van deze handeling te doen. Wij nemen nota van Uw verzekering, dat Gij naar onze bezwaren tegen den inhoud dezer formule wel zoudt willen luisteren. Maar dat is ons niet genoeg. Wij willen, dat het volk, hetwelk Gij van den aanvang af in den redhtshandel betrokken iiebt, door hef op te wekken, voor een uitgesproken schorsing den Heere te bidden, en dus ook te danken, mede luisteren kan. Want het ontgaat ons niet, dat Gij door het opstellen van deze vervangingsformule U hebt onttrokken aan den goddehjken plicht, in revisie te nemen de door Uw synodes aan de oude formule verbonden consequenties, óók in dusgenaamde „tucht-oefening". Evenmin ontgaat het ons, dat Gij, wetende dat wij tegen Uw vervangingsformule, al was het alleen reeds om haar inleiding, overwegende bezwaren moesten hebben, "haar hebt voorgelegd aan een dusgenaamde „oecumenische synode", die Gij, terwijl onze kerken van allen invloed op haar arbeid, en op dien van haar opvolgster zijn uitgesloten, helpt drijven in een richting, die — gezien de samenstelling harer studiecommissies — den afstand tusschen U en ons steeds grooter zal doen worden. Wij maken hier Uw woorden tot de onze: „het blijkt niet, dat gij u ook telkens bezint, of gij u op een verkeerden weg bevindt". En als Gij ons werkelijk durft vragen, of wij U niet wilden aanhooren, wanneer Gij ons van het verkeerde van onzen weg zoudt trachten te overtuigen, dan hebben wij maar één antwoord: w ij hebben U aangeboden, alles, wat Gij tegen ons zoudt willen aanvoeren in schriftelijke correspondentie, in onze kerkelijke bladen, etc, aan al onze kerken voor te leggen. Maar Gij hebt zulke schriftelijke correspondentie geweigerd en tot nu toe onze stukken niet gepubliceerd. Hoe kunt Gij dan met zulk een vraag ons aan boord komen? Gij vraagt naar den bekenden weg.

8. Tenslotte, in al deze dingen gaat het ons niet om onze personen, en niet om „onze" waardigheid, sn evenmin om „ons" recht, doch om het recht, dat aan Christus, den Koning der kerk, toekomt in Zijn eigen huis. Onzerzijds zijn wij vast overtuigd, dat Gij U hebt vergrepen en nog vergrijpt aan dit recht van onzen Heere Jezus Christus. En wij willen geen moment verdoezeld hebben, dat Gij van Uvirentwege omtrent ons hetzelfde hebt verklaard. Het gaat dus over en wser om Christus' recht. En daarom sta hier alsnog onze verklaring: wij blijven bereid, de door onze synode ons gegeven opdracht uit te voeren. Mocht alsnog in éen nieuw synodaal besluit worden teruggekomen op de weigering, om de procédure, die onze synode terzake van een ontmoeting en ter inleiding op een mon­ delinge bespreking, ons heeft voorgeschreven, te aanvaarden, dan blijven wij om 's Heeren wille gewillig alsnog aan onze opdracht gevolg te geven, hoezeer het ons dan ook leed zou doen, dat Gij door Uw weigerend antwoord de afvidkkeJing dezer ernstige zaak zoozeer vertraagd zoudt hebben. Zou een synode van Uw instituut alsnog in dezen geest besluiten, dan blijven voor ons '-— gezien de officieele rechtshandelingen — de kerkrechtelijke geschillen met de dogmatische en confessioneele op het nauwst verbonden.

Inmiddels verblijven wij, deputaten vanwege de Generale Synode van Groningen van de Gereformeerde Kerken in Nederland:

w.g. L. DOEKES. w.g. S. GREIJDANUS. w.g. P. GROEN. w.g. B. HOLWERDA. w.g. H. J. KOUWENHOVEN. w.g. H. J. SCHILDER. w.g. K. SCHILDER. w.g. G. VISEE.

(Correspondentie-adres: ds L. Doekes, Prins Hendrikkade 144a, Rotterdam.)

Tot zoover het officieele schrijven.

We zullen eens opletten, of van „de overzijde" nu dit stuk wordt gepubliceerd. Het zou de eerste maal zijn. Onze lezers vinden de missive, waarop hier is geantwoord, in ons nummer van 26 October 1946.


1) Terwille van het belang der zaak geven we aan dit artikel de plaats van het hoofdartikel; de loopende reeks — bijna beëindigd — laten we dus één week opschuiven.

K. S.

2) Wij bedienen ons opzettelijk van dezelfde titulatuur, als welke Uwerzijds in 1944 in onderscheiden gevallen voor het eerst is gebezigd, omdat daarin naar onze overtuiging de daarachter liggende kwestie scherp gesteld is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 mei 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Samenspreking al of niet?')

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 mei 1947

De Reformatie | 8 Pagina's