Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OM HET HART DER REFORMATIE, XVII.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OM HET HART DER REFORMATIE, XVII.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het woord bevat alle beloften Gods, en het geloof neemt ze alle aan. De inhoud van het woord is Christus, de gansche Christus Dr H. Bavinck.

DE BELOFTE IS VOOR „ALLEN ÉN EEN IEGELIJK".

De belofte des HEEREN, welke „de natuur" van een verbond bezit en die door God zélf eenmaal geformuleerd werd in de bekende woorden: Ik ben de HEERE uw God, is door Hem — aldus Wormser — aan de kerk geschonken. Deze belofte is , , de grondslag der kerk". , , Overal, en in alle eeuwen, waar dit verbond is, is de Kerk; en ieder, met wien dit verbond wordt opgerigt, heeft deel aan al hare beloften en voorregten; maar ook niemand anders". 1)

De HEERE gaf de fundamenteele verbondsbelofte aan Abraham en zijn zaad. „Dat zaad van Abraham alleen, maakte tot op de uitstorting van den Heiligen Geest, op het eerste Pinksterfeest na de Hemelvaart van CHRISTUS de kerk uit". En aldus werd de belofte primair aan de kerk gegeven. God gaf „geene b ij zondere beloften voor ieder lid van de kerk afzonderlijk". , , Neen; de afzonderlijke leden der kerk kwamen tot de belofte, die aan de GEZAMENLIJKE kerk was gedaan. En het geloof der geloovigen bleek dus hierin, dat zij niet van hun individueel standpunt tot eene kerk, of tot een zaad van ABRAHAM, maar van de kerk, van het zaad van ABRAHAM, tot het individu een besluit maakten, en zich door hun personeel geloof in de belofte, aan het gansche zaad van ABRA­ HAM en aan de kerk in het algemeen gedaan, een personeel aandeel in die beloften verzekerden.

Alzoo was de kerk, die het zaad ABRAHAMS omvatte, in het bezit der belofte en zij was, bij iedere uitbreiding en ontwikkeling, die daaraan vervolgens door den Heer gegeven werd, voortdurend de draagster en bewaarster daarvan, om die ook aan de zich steeds opvolgende geslachten gedurig over te brengen.

Dus niet de geloovige individu's brengen de kerk voort; maar de kerk, hoeveel kaf zich ook in haar midden bevindt, brengt de geloovige leden voort; en wij besluiten dus niet van het individu tot de kerk, maar van de kerk tot het individu, wanneer wij willen weten welke genade God voor hen die g e 1 o o - ven heeft weggelegd". 2)

„Het is dus altoos de kerk, die de beloften; het is altoos de kerk, die CHRISTUS, in Wien alle beloften ja en amen zijn, bezit; en alleen door een lid, en wel door een ge 1 o o vig lid te zijn van de kerk, heeft men deel aan CHRISTUS en de beloften des verbonds, die aan de geheele kerk geschonken zijn.

Zoo gaat de kerk, als draagster van de openbaring en van de beloften Gods, blijde betuigende en belijdende: „Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijnen schouder; en men noemt Zijnen naam Wonde r-lijk. Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevors t", voort met zich uit te breiden en zich te vestigen in de harten van bijzondere personen en volken; — en de alzoo toegebragten brengen niet de kerk, maar de kerk brengt hen voort". 3)

Deze diepe en prachtige visie op kerk en belofte is een van de sterkste levens-en denkmotieven van Wormser. Hierin openbaart zich zijn schriftuxu-lijk en reformatorisch kerkbesef zoo helder en krachtig als maar mogelijk is! Gods belofte, zijn levend beloftewoord is de fundeerende, bouwende, leidende, kortom beheerschende kracht van Christus' kerk. Het is het hart, de ziel, 't leven en de levenskracht, de voeding en het licht, het kompas en 't roer van de kerk.

Wanneer Wormser evenwel met alle kracht betoogt, dat de belofte des verbonds aan de kerk is gegeven, wil hij, dit zeggend, allerminst een tegenstelling maken tusschen kerk én de afzonderlijke leden der kerk. Hij aanvaardt in geen enkel opzicht de constructie, dat de belofte aan de Kerk als totaliteit van alle uitverkorenen gegeven is maar niet aan alle gedoopte leden der kerk, hoofd voor hoofd. Neen, ook ten opzichte van de belofte geldt bij hem het „allen èn een iegelijk".

„Het gansche mannelijke zaad" van ABRAHAM, en daarin de geheele kerk van den ouden dag, werd van geslacht tot geslacht besneden, ten onderpand van de waarachtige besnijdenis, die CHRISTUS haar aanbrengen zou.

Het genadeverbond maakte dus geen onderscheid tusschen gepraedestineerden en niet-gepraedestineer-

den; zou het geloof of het ongeloof doen. Het genadeverbond wierp het gansche zaad ABRAHAMS de geheele kerk, van de baarmoeder af op CHRIS­ TUS. Het schonk CHRISTUS aan de geheele kerk, en de ge h e e 1 e kerk schonk het aan CHRIS­ TUS". 4)

Alle gedoopte kinderen der kerk „z ij n toegewijd aan den Heer; zij behooren niet meer tot de wereld, niet meer tot het werkverbond. Zij zij."\ van hunne geboorte at, opgenomen in het verbond der genade en geworpen op CHRISTUS, om in Hem en in Zijn dood en opstanding, waarin hun een aandeel in den doop verzegeld is, hun heil te zoeken". 5)

Wanneer Wormser het doopsformulier bespreekt roept hij bijna juichend uit: , , Men ziet dus dat de leer der Gereformeerde Kerk bij uitnemendheid ruim en m i 1 d is; en dat de geest van uitsluiting en bekrompenheid, waar die ook heerschen moge, aan haar ten eenemale vreemd is.

Zij plaatst al de gedooptén, zonder onderscheid, op den grondslag van pvervloeijende genade, en in volstrekte verbondsbetrekking met den Drieëenigen God". 6)

Alle kinderen der geloovigen zijn „teedere ranken in CHRISTUS. Of zij in Hem zullen blijven, of zij vrucht zullen dragen, weten wij niet; God weet het, die alle dingen bestuurt naar den raad van Zijnen wil. Aanvankelijk verheugen wij ons, dat de Heilige Geest hen, in onderscheiding van zoo vele millioenen kinderen van Joden en Heidenen, als ranken in CHRISTUS heeft ingelijfd door den doop. Wat is betamelijker dan met de Gereformeerde kerk te bidden. dat God deze rankjes verder onder Zijne bescherming wil nemen; hen door Zijnen Heiligen Geest a 11 ij d wil regeren; geven wil, dat zij nu ook geen tegenstrijdige en schadelijke, maar eene christelijke en godzalige opkweeking genieten mogen, opdat deze teedere rankjes, CHRISTUS pas ingeënt, maar nog niet in Hem geworteld, nu toch ook in den Heere JEZUS CHISRTUS mogen wassen en toenemen; geen dorre, maar levende ranken mogen zijn, en dit bewijzen mogen door het geloof en de e r k e n t e n i s van de vaderlijke goedheid en barmhartigheid die Hij hun en ons allen (de kerk) bewezen heeft, door CHRISTUS aan ons en ons aan CHRISTUS te schenken? " 7)

DE DOOP IS EEN ZEGEL DER VERBONDSBELöFTE.

De doop is evenals de besnijdenis een teeken en zegel van het genadeverbond. *) Door het sacrament van den doop worden „de waarheid en getrouwheid Gods in Zijne beloften, welke door het Woord geopenbaard worden, verzegeld, opdat de zondaar in zijne toenaderingen tot den Heere, een' vasten grond van vertrouwen zal hebben". ^) Maar — Wormser wijst daarop met groote kracht — de doop „verzegelt niet de belofte volstrekt, maar de belofte als verbond, dat twéé deelen heeft. Dezelve verzegelt wat God is voor degenen, die in Hem gelooven, die op Hem vertrouwen". ^'') Van een „absolute belofte" waar onze sijnodale broeders zoo druk mee in de weer zijn moet Wormser niets hebben. De doop geeft en verzegelt den doopeling, die aan , , alle ellendigheid, • ja (aan) de verdoemenis onderworpen is, het regt om in den Heere te mogen gelooven, op Hem te m o - gen vertrouwen, met de belofte dat het niet beschaamd uitkomen zal". 11)

Het op deze wijze in 1837 geformuleerde thema wordt dan in 1851 bijna fugatisch uitgewerkt.

De belofte, zoo hoorden we Wormser reeds betoogen, omvat de volkomen zaligheid. De doopelingen ontvangen, in hun doop de betuiging, verzegeling en verzekering van , , eene volkomene verlossing en zaligheid". En deze betuiging, verzegeling en verzekering ontvangen „allen die gedoopt worden". Volgens de leer van de Gereformeerde Kerk hebben de Vadsr, de Zoon en de Heilige Geest aaa alle doopelingen , , eene overvloedige volheid van genade en de afwassching der zonden door JEZUS CHRISTUS betuigd, verzekerd en verzegeld; — van die doopsverzegeling mag niets worden afgedaan". 12)

Maar deze immer waarachtige verzegeling van de heel de zaligheid omvattende belofte mag geen seconde worden losgemaakt van de nieuwe, gehoorzaamheid waartoe de eene en ondeelbare doop met volstrekten ernst vermaant en verplicht.

God plaatst n.l. zeer zeker alle mensehen die Hij doopt „op de meest volledige wijze op den grondslag van alle mogelijke genade". ^^)Ze worden in hun doop allen „aan alle zijden met de verzekeringen van Gods

genade omringd", ja, ze worden „er mede overgoten"^*), maar daarbij en daarom en daarna worden ze tegelijk opgeroepen om den eenigen God aan te hangen, te betrouwen en lief te hebben!

Juist omdat de doop alléén en gehéél Gods genade verzegelt, kan hij verplichten tot een nieuwe gehoorzaamheid. Want zóó wordt geëischt een gehoorzaamheid welke ontspringt aan Gods genade ! Het is een nieuwe gehoorzaamheid, „omdat God ons in den doop betuigt en verzegelt, dat Hij ons tot Zijne kinderen en erfgenamen aanneemt; — een nieuwe gehoorzaamheid, die aanvangt en ontspringt, bij ouden en bij jongen, uit het leven der opstanding van CHRISTUS, nadat Hij in onze plaats en voor onze zonden zich had overgegeven in den dood; — een nieuwe gehoorzaamheid, die ontstaat, wanneer wij den H. Geest in ons laten werken (Catechismus vr. 103), „om ons toe te eigenen hetgeen wij in CHRISTUS hebben, namelijk de afwassching onzer zonden, en de dagelijksche vernieuwing onzes levens"". 15)

Op welk een innige wijze de in den doop verzegelde belofte en de door den doop geëischte gehoorzaamheid verbonden zijn teekent Wormser op de volgende prachtige wijze:

„Door den doop staan dus al de gedoopten, zonder uitzondering, op den grondslag van volkomen genade. Er wordt niets vereischt om de eeuwige heerlijkheid te beërven dan een leven uit dien doop.

Schuldig en ellendig in zichzelven, staan zij in een eeuwig verbond der genade met den Vader, den Zoon en den H. Geest, om te ontvangen vergeving, verlossing en heiliging.

Niets wordt van hen, die niets leveren kunnen, gevorderd. Maar daar zij geen stokken en blokken zijn, is het, volgens dat genadeverbond noodig, dat zij genade begeeren; dat zij vergeving, verlossing en heiliging van den Vader, den Zoon en den H. Geest verlangen.

Gerustelijk mogen zij staat maken op volkomen vergeving, verlossing en heiliging; en hetgeen door sommigen met zoo angstvallige voorzigtigheid wordt teruggehouden, wordt ons in het genadeverbond verzegeld om er ons geheel en al aan over te geven en ons daarin te verdiepen.

Het tweede deel van het genadeverbond heeft toch in het eerste deel zijn grond, en zoo men omtrent vergeving, verlossing en genade karig is, is nieuwe gehoorzaamheid volstrekt onmogelijk. Nieuwe gehoorzaamheid ontspruit alleen uit de volle ovi, rgave van zichzelven in de verlossing, zoo als die bestaat in vergeving en heiliging.

Vrij mogen wij in die verlossing roemen; daartegen mag geen enkel bezwaar worden in den weg gelegd; die verlossing is ons verzekerd en verzegeld in den doop.

Doch onze roem moet niet ijdel wezen, en de verlosten moeten blijken geven d a t zij verlost zijn. Roem vrij in de verlossing van schuld; maar dan ook in de verlossing van zonde; want CHRISTUS verwierf niet alleen vergeving, maar ook heiliging.

Geloof dit vrij en ruim en krachtig, want daarop rust de vermaning en verpligting, door den doop ons voorgehouden en ons opgelegd, tot een nieuwe gehoorzaamheid: „namelijk, dat virij den eenigen God, Vader, 2ïoon en H. Geest aanhangen, betrouwen en liefhebben van ganschen harte, van ganscher ziele, van ganschen gemoede, en alle krachten; de wereld verlaten, onze oude natuur dooden, en in een nieuw godzalig leven wandelen".

Laat dan vrij en onbeperkt het g a n s c h e hart, de gansche ziel, het gansche gemoed, en alle krachten van vergeving en genade doordrongen worden, opdat die allen den Heere worden g e h e i l i g d . Het r e g t daartoe is u reeds dadelijk na uwe geboorte in den k i n d e r ­ doop verzegeld.

Gelooven moogt ge dus vrij en onbeperkt, in dezen weg is geene dwaling mogelijk; integendeel, het gevaar ligt in het n i e t-gelooven van den inhoud van uwen doop". 16)

Omdat nu de doop de verbonds belofte verzegelt, de belofte die onafscheidelijk is van, ja onbestaanbaar zonder de roeping tot gehoorzaamheid is hij „een vertroostend en een bestraffend, een uitlokkend en een bedreigend getuigenis". De onderhouding ervan brengt de doopelingen „in zoo naauwe en waarachtige betrekking met CHRISTUS, dat het Hem in waarheid omhelst door het geloof en Hem individueel en nationaal eerbiedigt en erkent als zijn Heer; of — (hetgeen de Jood en de Heiden niet kunnen doen). Hem ven-aadt met een kus".")

En zoo blijkt tevens dat de doop „tweeërlei" kracht bezit: ij gehoudt de geloovigen, maar verderft de wederspannigen. Dit is bij zijne instelling dadelijk aangekondigd: die geloofd zal hebben, en" (dien ten gevolge) „gedoopt zal zijn, zal zalig worden. Msiar die niet zal geloofd hebben", (en dien ten gevolge den doop geweigerd of verwaarloosd zal hebben) „zal verdoemd worden". Mare. XVI:16" 18).


1) Bijdragen, p. 10/11.

2) De Kinderdoop, p. 103/4 — 99/100.

3) Idem, pj 105/6. — 100/1.

4) Idem, p. 105 - 100 (de eerste alinea van dit citaat is in de editie-Schep weggelaten).

5) Idem, p. 43 - 34. 6) Idem, p. 53 - 42.

7) Idem, p. 108/9 - 104.

8) Idem, p. 26, 28, 43, 45 enz. - 21, 24, 34, 36 enz,

9) Bijdrage, p. 34. 10) Idem, p. 34

11) Idem, p. 34. Men vindt dezen zelfden kijk op den doop bij Dr S. Greijdanus, zie b.v.: De synodale vrede van 1905 verbroken, p. 14. „God heeft den doop gegeven tot geloofssterking. Daarmee vordert God van elk dien hij doopen doet, geloof. En Hij bevoorrecht dezen met dien doop om te mogen gelooven, n.l., dat God zijn God is en hij Gods kind".

12) De Kinderdoop, p. 52 — 41. 13) idem, p. 36 — 29.

14) Idem, p. 35 - 28. 15) jdem, p. 56/7 - 46/7.

16) Idem, p. 57/8 - 47/8.

17) Idem, p. 45 — 36. 18) idem, p. 88 — 83.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juni 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

OM HET HART DER REFORMATIE, XVII.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juni 1947

De Reformatie | 8 Pagina's