Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bezwaarden over en onder de Synodocratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezwaarden over en onder de Synodocratie.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

4

We willen nu nagaan, wat de vroegere Wachterredacteuren over de in het geding zijfide kwesties schreven. We doen dit, omdat, voor zoover ons bekend is, deze nog steeds voor him rekening nemen wat indertijd uit him pen vloeide. Omdat dit zoo is, loven de door hen destijds gepropageerde beschouwingen en ideeën immers nog steeds voort ia de gebonden kerken! En dan doet zich de vraag voor, wat dit beteekent voor hèn en voor de kerken aan welker „leer" en „dienst" en „tucht" ze met hun eeden verbonden zijn.

We willen eerst letten op wat ds Feenstra schreef. Hij verzorgde in „De Wachter" de, laat ik maar zeggen, „dogmatische rubriek".

Open en klaar heeft ds Feenstra steeds gezegd hoe hij over de kwesties dacht.

In zijn verklaring van de Ned. Geloofsbelijdenis stuiten we b.v. op een uitspraak als: , , Niet alle g e d o o p t e n w o r d e n zalig. Er is wel niemand, die meent, dat de Doop en de zaligheid elkaar volkomen dekken. Niet alle gedoopten worden zalig. Er zullen zeer velen verloren gaan, die het merk-en veldteeken van den Heere Jezus dragen op hun voorhoofd. De Doop werkt de zaligheid niet. De kinderen der geloovigen worden gedoopt, omdat zij behooren tot het verbond der genade. Niet, omdat wij veronderstellen, dat zij wedergeboren zijn, maar omdat wij weten, dat zij bondelingen zijn. Evenals er onder degenen, die belijdenis hebben afgelegd, hypocrieten zijn, zoo hebben wij bij de gedoopten ook te onderscheiden tusschen kaf en koren.

„Jacob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat". 1)

Neen, de doop mag het niet ontgelden! Ds Feenstra is het volkomen eens met Calvijn als hij schrijft: „De sacramenten bieden, zoowel den goeden als den kwaden, Gods genade aan en zij beloven niet op bedriegelijke wijze de genade van den Heiligen Geest; de geloovigen ontvangen, wat hun aangeboden is. De goddeloozen bewerken wel, dat, door het te verwerpen, dat wat aangeboden is, voor hen van geen voordeel is; maar zij kunnen niet maken, dat God niet trouw en de beteekening van het sacrament niet waarachtig zou zijn". 2)

Wat zal dr Smilde toornig worden als hij dit leest.

Voor hen — en hij is daarin de vokaal van zijn synodale medebroeders — is het zoo ongeveer het summum van der bezwaarden ketterijen, dat ze durven leeren, dat de naar Gods ordinantiën bediende doop altijd een waarachtige doop is. „Durft men nu werkelijk volhouden, dat een ongeloovige, die formeel wettig gedoopt is, maar tot zijn dood in zijn ongeloof volhardde, een waren Chr. doop onderging? " ^) zoo vroeg dr Smilde letterlijk en in groote verbazing. Ds Feenstra gaf en geeft op die vraag, als getrouw navolger van Calvijn in dezen, blijkens het bovenstaande, het rustige antwoord: , , Inderdaad, dat houd ik vol! En ik geloof, dat dit gedaan moet worden, omdat die waarheid zoo ongeveer het gansehe fundament van de gereformeerde sacramentsbeschouwing is".

Op dezelfde bladzijde trekt ds Feenstra ook nog van leer tegen de constructie van een in-en uitwendig verbond en het onmogelijke gedachten-experiment van het uitwendig-of het inwendig-in-het-verbond-zijn. De geloovigen en al hun kinderen zijn naar zijn overtuiging zonder meer in het verbond des HEEREN opgenomen. Deze schriftuurlijke waarheid levert naar zijn overtuiging niet de geringste moeilijkheid op, als we maar goed vasthouden, dat naast de zegen óók de vloek een essentieel moment is in Gods verbond met zijn volk. „Als wij in het verbond zijn, — zoo lezen • we — dan zullen wij, óf den zegen ontvangen door het geloof aan de beloften des Heeren, óf wij zullen den vloek ontvangen, omdat wij in ongeloof de beloften Gods, die in den doop beteekend en verzegeld zijn, hebben verworpen. Daarom willen wij niet spreken van een uitwendig en een inwendig verbond". 4)

Het spreekt vanzelf, dat ds Feenstra ook de verbondsbelofte, de volle verbondsbelofte, die óók de toezegging is van den Heiligen Geest, aan alle bondelingen zonder onderscheid ziet toekomen.

„Petrus zegt op den Pinksterdag: Want u komt de belofte toe en uwen kinderen, en allen die daar verre zijn, zoovelen als er de Heere onze God toe roepen zal". Hand. 2 : 39. Wij moeten echter onderscheid maken tusschen een belofte en een profetie.

Een profetie wordt altijd jvervuld, letterlijk, ook al wil de persoon, of het volk, waarover die profetie gaat, er niet van weten. De beloften (3ods worden gegeven aan Zijn volk. Wie deze beloften door het geloof aanvaardt, zal de vervulling ontvangen. Maar de keerzijde van de belofte is de bedreiging. Wie de beloften Gods in ongeloof verwerpt, zal gestraft worden. Er is verbondszegen en verbondswraak. Dat is de beteekenis van de verbondssluiting. Zie Gen. 15 : 7— 21. God gaat tusschen de stukken door. Jer. 34 : 18 —20. Zij, die het verbond hebben overtreden, zijn bij de verbondssluiting tusschen de stukken doorgegaan en zullen daarom evenals die gedeelde dieren overgegeven worden in de hand hunner vijanden, en gestraft worden". 5)

Ook ten aanzien van het in-Christus-geheiligd-zijn koerst ds Feenstra in het reformatorische, dus „bezwaarde" en daarom „anti-synodale" vaarwater.

Hij verwijst daarover sprekend naar een mooie uitspraak van prof. Greijdanus, opgediept uit diens college-dictaat over den brief aan de Efeziërs en die ik hier om zijn prachtige onderscheidingen, graag doorgeef. 6)

Zij luidt aldus: Het woord (hagios, heilig), dat allereerst van God geldt, duidt bij het schepsel in de eerste plaats een relatie of verhouding aan en wel p o s i t i e f tot God en Zijnen dienst, Ef. 2 : 21; 3:5; Rom. 11:16; 1 Petr. 2:5, (vergelijk ook hagiazein, heiligen, Matth. 23 : 19; Joh. 10 : 36; 1 Tim. 4:5) en negatief ten opzichte van wereld en zonde, Ef. 1 : 4; 5 : 25 e.a. (vergelijk ook hagiazein, heiligen, Ef. 5:26; Joh. 17:19; Hebr. 2:11, e.a.; vergelijk ook hagiasmos, heiliging, Rom. 16 : 19, 22 e.a.) Het sluit naar zijn volle doorwerking bij menschen ook hunne persoonlijke reinheid van zonden, of hunne godsvrucht in als consequentie. Doch niet onmiddellijk en vanzelf reeds krachtens z.ijnstamen grondbet eekenis, vgl. Ef. 5:3; 1 Petr. 1 : 3; 2 Petr. 3 : 11 e.a. Het spreekt dus van de heerlijke bevoorrechting der geloovigen in hun genadige verbinding met den Heere en aan Zijnen dienst en losmaking van de wereld en haar verderf, maar wijst daarmede ook op hunne roeping tot reiniging van alle zonden en algehee1e toe wijding aan den Heere". 7)

Vervolgens bespreekt ds Feenstra enkele andere opvattingen en komt dan tot deze conclusie: „Wij spreken dan niet meer van een uitwendige of een inwendige heiliging. God zal wel zorgen, dat Zijn praedestinatie werkelijkheid wordt. De verborgen dingen zijn voor den Heere onzen God en de geopenbaarde voor ons en voor onze kinderen. Wij hebben zekerheid, dat zij behooren tot het verbond der genade. Daarom zijn zij in Christus geheiligd. Geheiligd in Christus is een verbondsrelatie, positief tot (3od en Zijn dienst en negatief tegenover de wereld en de zonde". 8)

Alzoo sprak ds Feenstra vele jaren geleden.

Over 1905 repte hij toen met geen kik!

Wie deed dat toen wel?

Maar ds Feenstra liet nog meer van zich hooren! Toen het leerbesluit van 1942 de gewetens reeds had gebonden, de Toelichting was verschenen, de bezwaarschriften waren ingediend en het Praeadvies in de maak was, schreef de dogmatische redacteur van „De Wachter" een serie artikelen over het genadeverbond, waarin hij scherper en beslister positie koos dan ooit te voren.

Hij riep zijn „Wachter-mannen" toe, dat men verkiezing en verbond nooit moet identificeeren. Want „de praedestinatie, de verkiezing en verwerping, gaan beide dwars door het verbond heen, zoodat wij ook bij het verbond zien de uitwerking van den zegen en den vloek. Gelooft in den Heere Jezus Christus én gij zult zalig worden. Maar die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden. Daarom mogen wij ook niet scheiding maken tusschen een uitwendig en een inwendig verbond, om zoo te kometi tot een „kerkje in de kerk".

Men zit met de moeilijkheid, omdat niet alle bondelingen zalig worden. Maar Gods Woord biedt hier geen moeilijkheid. Als wij maar goed vasthouden aan de belofte en de bedreiging, aan zegen en vloek. Dan hebben wij geen nadere onderscheiding noodig van „uitwendig" en „inwendig", van „verbond" en „bediening", van „wezen" en „verschijning", van „absoluut" en „conditioneel"." 9)

„Dit verbond nu heeft (3od in Cliristus opgericht met de geloovigen en al hun zaad. Christus is de Middelaar van het verbond der genade. En nu behooren alle kinderen der geloovigen tot het verbond der genade. Zij zijn in Christus geheiligd, krachtens dat verbond. Maar ze worden niet allemaal zalig. Die belofte heeft God niet gegeven, want het verbond is niet maar éénzgdige beschikking, maar is bestemd om.

krachtens Grods éénzijdige beschikking, te worden een tweezijdige overeenkomst.

Alle kinderen der geloovigen zijn echte, werkelijke bondelingen". 10)

Maar wanneer dit op grond van Gods woord wordt gehandhaafd, moet men daarbij in volle rekening brengen, dat niet alle kinderen der geloovigen trouwe bondelingen zijn. „Er zijn er, die het verbond verbreken, dat door God nooit verbroken wordt, want Hij handhaaft ook dan Zijne bedreiging. Er zijn er, die bij het opwassen niet willen wandelen in de wegen des Heeren en openlijk zeggen: Wij willen niet, dat Hij Koning over ons zij. Zij zullen, indien zij zich niet bekeeren, met vele slagen geslagen worden. Het verbond stookt de vuren heet.

Belofte en eisch!

De HEERE belooft en eischt. Hij belooft de zaligheid en Hij eischt geloof en bekeering. En wat Hij eischt, belooft Hij ook te zullen geven.

Wat de Heere belooft, mogen wij van Hem eischen, en wat Hij eischt moeten wij Hem beloven. Hij belooft de zaligheid en wij mogen een beroep doen op Zijn Woord. Opent uwen mond, e i s c h t van Mij vrijmoedig, op Mijn trouw verbond. Al, wat u ontbreekt, schenk Ik, zoo gij 't smeekt, mild en overvloedig.

En dan ook zullen wij, wat Hij van ons eischt. Hem beloven. Dat doen wij bij de belijdenis des géloofs. Dan beloven wij, dat wij zullen wandelen in de wegen des Heeren. Want wij worden, omdat in alle verbonden twee deelen begrepen zijn, vermaand en verplicht tot eene nieuwe gehoorzaamheid". 11)

Interessant is ook wat ds Feenstra leert over de positie van de kinderen in Gods verbond.

Hij wees er op, zich aansluitend bij Bavinck, dat het verbond in zijn oorsprong eenzijdig, maar in zijn uitwerking tweezijdig is. „Het is eerst een beschikking van God over ons en dan wordt het, naar Gods beschikking, een overeenkomst van God met ons". Voor de jonge kinderen is uiteraard Gods verbond uitsluitend een beschikking. 2Iij kunnen nog niet optreden als een partij. Pas als zij ouder worden, als zij , , tot onderscheid van jaren" komen is dat mogelijk. Dan worden zij door God „in een andere positie" in dat verbond geplaatst.

Wanneer daarom , , een kind van geloovige ouders vóór het tot onderscheid van jaren gekomen is, door den Heere wordt weggenomen, dan hebben de ouders rijke troost. Omdat het verbond voor dat kind nog is een beschikking Gods. God heeft wel tot dat kind ja gezegd, maar dat kind heeft nog niet kunnen antwoorden. En nu behoeven wij niet tot een „veronderstelling" zonder zekerheid de toevlucht te nemen. Wij veronderstellen niets. Wij behoeven ook niet een oordeel te vormen „naar den aard der liefde", omdat het nog niets heeft kunnen zeggen. Wij houden ons eenvoudig aan het Woord van onzen God. Wij hebben dus alle zekerheid. Onze vaderen hebben niet bij de kinderen gesproken over mogelijke wedergeboorte, maar over hun verkiezing en zaligheid. Ze hebben niet een oordeel gegeven, naar den aard der liefde, maar naar den wil Gods uit Zijn Woord. Dat artikel is zoo mooi: Nademaal wij van den w i l l e Gods uit Zijn Woord moeten oorde e 1 e n, hetwelk getuigt dat de kinderen der geloovigen heilig zijn, nietvan nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met himne ouders begrepen zijn, zoo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de v e r k i e z i n g en z a l i g h e i d van hunne kinderen, welke God in hunne kindsheid wegneemt uit dit leven. (Gen. 17 : 7, Hand. 2 : 39, 1 Oor. 7 : 14). Dordtsche Leerregelen I 17". 12)

En Feenstra concludeert dan uit dit belijdenisfragment:

„1. Dat wij moeten oordeelen naar den wil Gods uit Zijn Woord. Dan hebben wij vasten grond onder de voeten. Dan houden wij ons niet met veronderstellingen op, maar wij hebben zekerheid.

2. Dat de kinderen der geloovigen heilig zijn, uit kracht van het genadeverbond. Hier wordt niet gesproken over inwendige, of over uitwendige heiligheid, maar alleen over verbondsheiligheid. Daarom mag dat geheiligd zijn niet gelijkgesteld worden met wedergeboren. Wij weten zeker, dat de kinderen der geloovigen, krachtens het verbond, in Christus geheiligd zijn. Wij weten niet, óf ze wedergeboren zijn. Hier is dus sprake van een verbondsheiligheid zonder de wedergeboorte nog in geding te brengen.

Dat de kinderen der geloovigen wedergeboren zijn is nog problematisch en dubieus. Dat de kinderen der geloovigen in Christus geheiligd zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, is niet problematisch en dubieus (vergelijk ook Hebr. 10 : 29).

3. Dat de ouders niet mogen twijfelen aan de verkiezing en zaligheid van hun vroeggestorven kinderen. Hier hebben zij dus zekerheid op grond van Gods Woord en de beloften des Heeren krachtens het verbond der genade". 13)

Nu zijn er evenwel in het verbond niet alleen twee partijen, maar ook twee deelen. Wanneer de kinderen grooter worden, komt dat met kracht naar voren. Het formulier zegt: „Overmits in alle verbonden twee deelen begrepen zijn, zoo worden wij ook weder van God door den DoOp vermaand en verplicht tot eene nieuwe gehoorzaamheid".

God geeft de belofte en die belofte móet en mag en kan, krachtens Gods genade en roeping, geloovig worden aanvaard. Maar God dreigt ook in zijn verbond en stort, bij ongeloovige verwerping van de belofte, over zijn volk den verbondsvloek uit. „Wie in het verbond is, staat dus tegenover een belofte en tegenover een bedreiging. Wanneer hij komt tot eene nieuwe gehoorzaamheid en den eenigen God aanhangt, betrouwt en liefheeft van ganscher harte, dan zal hij ook deelen in de vervulling van de verbondsbeloften. Dan wordt hij gezegend.

Wanneer hij daarentegen Gods beloften verwerpt en zich verhardt, dan zal de bedreiging in zijn leven vervuld worden en ontvangt hij den verbondsvloek. Zie Hebr. 10 : 28, 29. Wij denken hier ook aan de vreeselijke zonden tegen den Heiligen Geest". 14)

Ieder onbevangen lezer zal moeten toegeven dat hier de gansche synodale dogmatische vwjsheid, zooals deze gekristalliseerd werd in de leeruitspraken der laatste jaren, gansch en al verworpen wordt.

En toch is dit de onversneden dogmatische wijn van de oude Wachter, welke door de Synode der Gereformeerde Kerken als verschaald werd afgekeurd voor de consumptie.


1) Onze Geloofsbelijdenis, Kampen, z.j. p. 429.

2) Idem, p. 430. Ds Feenstra ontleende dit citaat aan Calvijn's verklaring van Galaten 3 : 27. Calvijn zegt daar dat de sacramenten altijd' hun natuur (natura) en kracht (virtus) behouden, al gevoelen de goddeloozen daarvan geen effect (effectum). De beteekening (significatis) der sacramenten is altijd waarachtig (verax). De inzettingen Gods (Dei institutia) zijn altijd heilzaam (salutaria)!

3) Een eeuw van strijd over verbond en doop. Kampen, 1946, p. 240.

4) a.w. p. 430; 5) a.w. p. 431.

6) Dank zij de vriendelijkheid van Prof. Greijdanus ben ik in staat deze uitspraak precies weer te geven. Prof. G. verwijst bij deze uitspraak naar: Cremer-Kögel, Wörterbuch ", s.v.; Bavinck, Dogmatiek ^, ^ II, p. 211 e.v. en G. Kittel, Wörterbuch, s.v.

7) a.w., p. 433.

8) a.w., p. 434.

9) De Wachter, 13 Aug. 1943.

10) Idem.

11) Idem.

12) De Wachter, 30 Juli 1943.

13) Idem.

14) Idem.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juni 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Bezwaarden over en onder de Synodocratie.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juni 1947

De Reformatie | 8 Pagina's