Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Millioenplan.

Ds J. van Bruggen schrijft in „Kerkbode van Drente" over het hier gepubliceerde advies inzake het millioenplan :

Wij oordeelen, dat deze verklaring te betreuren is. Niet wijl we van meening zijn, dat men wèl moet meewerken aan de vorming van het millioen. Ook wij zifH van oordeel, dat het thans, nu ons christelijk leven in zulk een ernstige crisis verkeert en er gegronde reden voor zorg is ten aanzien van de koers, die door de A.R. schijnt te zullen worden gevaren, geen tijd is, om een millioen bijeen te brengen. Eer we daaraan beginnen moeten we de vragen, die onze gelederen ontrusten, breed en grondig hebben doorgesproken en tot klaarheid hebben gebracht. • T

Dat wij thans niet tot de vorming van het millioen willen bijdragen zal niemand ons euvel duiden. Er zijn verscheiden kiesvereenigingen, van welke we hoorden, dat zij voor zich in haar geheel hetzelfde hebben besloten. En de partijleiding heeft onze kiesvereeniging niet gevraagd, hoe wij over de vorming van een millioen in dézen tijd dachten. Dit besluit is zonder voorafgaande bespreking in de kiesvereenigingen kortweg in den top genomen.

Dat is dus precies hetzelfde als wat in bedoelde verklaring gezegd is. Het verblijdt ons.

Maar we vragen nu des te meer: welk bezwaar kan er dan zijn? We lezen:

Indien in de A.R. partij besloten wordt tot iets dat ons niet goed schijnt, dan is toch het eerste wat gedaan moet worden: onze bezwaren in de kiesvereeniging en zoo noodig ook aan hoogere partij-instanties voorleggen. Doch vrij lezen in de REFORMATIE niet, dat één der onderteekenaars dit heeft gedaan. Zelfs wordt den lezers van bedoeld advies deze eenig goede weg NIET gewezen! Men zegt alleen: „Doe er niet aan mee". En dit achten we geheel fout. En uiterst gevaarlijk. Want dit strijdt met alle goede orde in eenig samenlevingsverband en kan niet dan verwarrend en verstorend en ontbindend werken.

We begrijpen dit niet. Zelf zegt ds v. B., dat de zaak van boven af is opgelegd. Dat vinden wij ook.' Maar nu dus onze menschen gevraagd worden mee te helpen aan een kapitaal, waarvan vrijwel niemand begrijpt, wat er straks mee-gedaan wordt, is het goed, op veler vraag-om-advies antwoord te geven. Of moeten de vragers, die op korten termijn advies begeeren, wachten op later? En intussohen toch maar offeren zonder controle? Men mag allleen offeren als men de consequenties kent, voorzoover dit mogelijk is. Voorts is de A.-R. partij geen k e r k e 1 ij k instituut, en is het centraal-comité niet eens een part ijbes tuur. We kennen daar geen „leider" in juridischen zin. Eindelijk: de bekende verklaring bedoelde den \^eg open te houden voor nadere bezinning, eventueel ook nadere formuleering van bezwaren. Maar ons dunkt, dat ieder een advies geven mag. Vooral als het betreft een financiëele bijdrage ten bate-van een partij, die straks menschen pousseeren en subsidiëeren gaat (b.v. zulken als prof. Hellema van de •• V.U.), die ons, krijgen ze de kans, nóg probeeren zullen van al onze bezittingen (kerkelijk) te berooven. We houden ons geld graag voor wat we noodig heb­ ben om nog te kunnen getuigen.

K. S.

Ds Toornvliet en Rev. Hoeksema.

Wij zijn niet gewoon, breed in te gaan op het blad van ds Toornvliet, omdat het: lo ons nooit rechtstreeks wordt toegezonden; 2o. doorloopend onwaar is; 3o „kwesties", die al lang beantwoord zijn, ophaalt, zonder zich van het antwoord iets aan te trekken.

Dezen keer echter treft ons in „The Standard Bearer", het orgaan van ds Hoeksema (Grand Rapids, Amerika), een artikel, dat deze gezonden heeft aan , , De Strijdende Kerk" (het orgaan van ds Toornvliet). Ds T., en met hem afzakkende — het kwaad staat niet stil — ook dr Kraan had het een en ander opgevangen van Rev. H., waarin deze op een bepaald punt met ons van meening verschilt; en dit was hem genoeg geweest om het betreffende gedeelte in zijn polemisch bedrijf tegen ons te citeeren. Als naar gewoonte werd weer nagelaten te vermelden, dat Rev. H. inzake de eigenlijke kwesties (het „Hervormde" kerkrecht, de binding aan het voor-wedergeborenhouden, en aan de gemeene-gratie-formuletjes, voor zoover zij zich aanstellen alsof ze dien naam protegeeren) volkomen aan onzen kajtit staat. Een poosje later constateert dan weer dr Kraan, dat wij in een ander opzicht met Rev. H. instemmen, en dan deugt , - van Rev. H. opeens heelemaal niets meer. En zoo draait de molen verder. Het is het normale gedoe van synodocraten, die hun eigen beslissingen niet kunnen verdedigen en dus allemaal over wat anders spreken. Rev. H. heeft nu aan het blad van ds T. volgend ingezonden stuk toegezonden, dat wij overnemen uit , , The Standard Bearer".

Geachte redakteur!

'Wil U zoo vriendelijk zijn, om het volgende over te nemen in Uw blad? Het is eene reflectie op een paar artikelen, die verschenen in „De Strijdende Kerk" van 9 and 23 Nov. 1946. 't Is wel een beetje laat voor repliek, m.aar dit is grootendeels buiten mijn schuld. Had U mij die nommers van Uw blad, waarin de bewuste artikelen verschenen, aanstonds toegezonden, ik zou er ongetwijfeld terstond op hebben gereflecteerd. Dit had ik zeker mogen verwachten, temeer daar Uw blad immers gedeeltelijk gratis wordt verspreid. Nu hoorde ik echter van anderen in het oude vaderland, dat er uit mijn brochure „De Geloovigen en Hun Zaad" in Uw blad breed werd geciteerd, 'k Heb dciarop, via ons blad, verzocht om exemplaren van de nommers waarin die aanhalingen voorkwamen, doch zonder gevolg. Eindelijk kreeg ik de boven genoemde nommers van

„De Strijdende Kerk" toch in handen, door een vriend van me in Kalamazoo, Mich. Dit ter verklaring van dit late schrijven mijnerzijds.

Nu heb ik, geachte redakteur, hoegenaamd geen bezwaar er tegen, dat U uit mijn brochure citeert. Maar wel gaat mijn protest tegen het eenzijdige van die aanhaling, waardoor mijn brochure in dienst wordt gesteld van Uwe oppositie-propaganda tegen de vrijgemaakten. Dit was. inderdaad mogelijk, omdat ik het met de verbondsbeschouwing, die algemeen door hun leiders wordt gepresteerd, niet eens ben, en omdat ik die beschouwing indirekt in mijn brochmre bestrijd. Maar dat was niet de bedoeling van mijn schrijven, zooals ik duidelijk in mijn Voorwoord te kennen geef. Mag ik U en Uwe lezers daarom op het volgende attent maken:

1. Eerlijkheidshalve had U mij in Uw inleidendwoord aan Uwe lezers moeten voorstellen, niet als iemand, wiens woord in officieel kerkelijken zin voor U van gewicht kan zijn, maar als een ketter, die juist om den strijd, dien hij streed, en waarvan U gewag maakt, door de Christelijke Gereformeerde Kerken ten onzent. Uwe zusterkerken, ben uitgeworpen. Uwe artikelen laten thans den indruk, dat er iemand van beteekenis aan het woord is. U zult mij toestemmen, dat ze een geheel anderen indruk hadden gelaten, als U b.v. geschreven had; „Laat ons eens zien, wat een ketter uit Amerika, die door onze zusterkerken om zijne beschouwing werd uitgeworpen, over de verbondsbeschouwing van de vrijgemaakten te zeggen heeft".

2. U had er aan kunnen toevoegen, dat die verbondsbeschouwing van Prof. Heyns destijds schering en inslag waö in de Christelijke Gereformeerde Kerken alhier, en met officieele goedkeuring voor jaren aan de Theologische School dier Kerken werd onderwezen. En deze beschouwing vindt nog altijd' zeer vele aanhangers in die Kerken, in weerwil van het feit, dat men in den laatsten tijd de voorstelling geeft, dat de theorie der veronderstelde wedergeboorte door haar wordt voorgestaan.

3. Bovendien had U er ook aan moeten toevoegen, dat Uwe kerken het ook niet met mijne verbondsbeschouwing eens zijn, zooals U wel duidelijk moet geworden zijn uit mijne brochure. Wat naar mijne innige overtuiging de zuivere en scherpe Gereformeerde lijn is, werd ook door Uwe Synode van Sneek-Utrecht en later niet getrokken. Toch is die antithetischorganische lijn, toegepast op de ontwikkeling van Gods Verbond in de lijn der geslachten, de duidelijke leer der Heilige Schrift. Als het niet beneden Uwe kerkelijke waardigheid is, geachte redakteur, om deze dingen met een ketter te bespreken, zou ik gaarne, om der waarheid wille, zulk eene bespreking met U voeren in Uw blad en het onze. Doch daarover gaat het thans niet. Om eenzijdigheid te vermijden, en niet den indruk te laten, dat het U eigenlijk te doen was om door mijn brochure een aanval te doen op de vrijgemaakten, had U ook deze zijde aan Uwe lezers moeten voorstellen.

4. Mag ik hieraan ook nog toevoegen, dat het mij zeer diep heeft gegriefd, dat de öereformeerde Kerken in Nederland, waarin ook ik ben geboren en getogen, zóó vaneen gereten werden; dat ik, uit kerkrechtelijk oogpunt de schuld van deze scheuring, geheel moet werpen op de „synodalen"; dat de „Standard Bearer" van het begin af heeft gewaarschuwd voor het heilloos spoor, dat destijds door Dr Hepp c.s. en spoedig daarna door de Synode van Amsterdam, 1936, werd ingeslagen; en dat ik geloof, dat het tot heil der Gereformeerde Kerken in Nederland zou zijn, als Uwe kerken van harte schuld beleden van de hiërarchische handelingen door de breedere vergaderingen verricht, om dan samen, in liefde en vrede, de verbondskwestie in vrije bespreking te trachten op te lossen?

Mijnheer de redakteur, ik vertrouw, dat U niet zult weigeren het bovenstaande in Uw blad op te nemen. Laat mij U verzekeren, dat, ofschoon ik wel officieel een ketter ben, ik de Gereformeerde waarheid liefheb en altijd gestreefd heb en nog streef voor het heil der Gereformeerde Kerken.

Met dank voor de plaatsing.

H. HOEKSEMA.

Wij weten niet, of dit artikel zal worden opgenomen door ds T.

Overigens doet het ons leed te vernemen, dat Rev. H. onlangs ziek geworden is. Wij hebben voor dezen broeder, die naar onze stellige overtuiging ten gevolge van het onvermogen der Vrije Universiteit in 1924 door Amerikaansche kerken mishandeld is, een klimmende sympathie sedert ons bezoek aan Amerika in 1939. Wij hopen van harte, dat hij aan zijn arbeid kan worden terug gegeven.

K. S.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juli 1947

De Reformatie | 12 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juli 1947

De Reformatie | 12 Pagina's