Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Wij zetten ons gesprek over de dialectiek der valsche kerk nu voort.

Gij kunt er op rekenen, dat Rome met de grootst mogelgke belangstelling en haast ongeduldige verwachting den gang van zaken op het helaas zoo geruïneerde gebied van wat eens de Reformatie mocht heeten en thans zich protestantisme noemt, gadeslaat. Het heeft de actie eener tegenreformatie nimmer losgelaten en ziet nu haar dag komen.

De kracht der Reformatie is de getrouwe bediening van Woord en Sacrament en de handhaving der Schriftuurlijke kerkenorde.

Als die muren sterk zijn en de poorten voor dwaling gesloten, is de Reformatie onverwinbaar en stoot Rome op een niet te overweldigen kracht. Maar ziet het de devaluatie van het gereformeerd belijden, dan rijzen zijn kansen.

De kerken der Hugenooten in Frankrijk werden in de zeventiende eeuw zwaarder getroffen door de afwijking in de leer aan hun universiteiten dan door de dragonders van Lodewijk XIV.

En nu hoort Rome thans wel de strijdkreet der oecumenische beweging alsof een nieuw protestantisme de wereld zou kunnen veroveren, het weet zeer goed, dat zulke devaluatie gemeenlijk gepaard gaat met een machtelooze inflatie. Hoe sterker daling van de wezenlijke geloofskracht des te grooter is menigmaal de opgeblazenheid van menschelijke actie.

Hoe meer wind van leer des te meer zwelt de zeep-•, bel van protestantsch vertoon. Het een gaat met het .ander saam.

Wij zien het in de gebonden gereformeerde kerken.

Hoe erger de afdwaling wordt, des te grooter de .opgeblazenheid van die lichtzinnige cultuurhelden, die den blik doen afwenden van het innerlijk bederf, om naar buiten al grooter oogen te kmmen opzetten.

Met de gedurige verzwakking van de trouw in leer en tucht neemt de overmoed van het interkerkelijke toe, dat ten slotte alles kan omvatten, maar wegstoot hen, die door Gods gunst de kracht der goede belijdenis nog verstaan.

En zoo gaat ook het goed rechtsbesef te loor. Want waar is — om een enkel voorbeeld te noemen — het protest tegen den roof, begaan op het zoo goed bespaarde en tegen de hebzucht van den bezetter zoo goed ook bewaarde geld onzer getrouw gebleven meisjes?

Men heeft veeleer den moed bij wien men zoo behandelde, daarna te bedelen om geld bijv. voor nieuwe politieke actie, alsof er niet gebeurd is en nog gebeurt.

Nu kan men zeggen: laat ons zwijgen en de vurige kolen steeds gereed houden; goed, maar men neme het anderen en mij niet kwalijk, als ons zulke krenking van recht nog zeer doet.

De Roomschen zeggen het ronduit: die gij synodocraten noemt naderen ons in de leer der sacramenten heel aardig. En toen prof. Grosheide ons eens in zijn ouderlingenblad vertelde, dat het „Roma locuta, res finita" — „Rome heeft gesproken en de zaak is uit", toch geen slechte leus was, gleed een vroolijke lach over het gelaat onzer Roomsche tegenstanders.

Met nog meer intense belangstelling ziet men in Hoomschen kring de protestantsche oecumenische beweging. En het is niet het minst de dialectiek der Barthianen, die de hoop wekt op de algeheele zegepraal straks van Rome's macht over de ingezonken Heformatie.

Want het ontgaat Rome natuurlijk niet, 'dat onder het reformatorisch gewaad dezer dialectiek een afdwaling zich verbergt, die doodelijk is voor de ware Heformatie, en dat een Barth en Brunner geen tegenstelling vormen met het ethisch of vrijzinnig protestantisme der vorige eeuw, maar veelmeer een exponent bieden op hetgeen een Schleiermacher of Harnack bedreven.

Zullen niet, als de steeds meer opgeblazen zeepbel van het oecumenisch protestantisme straks berst, wat zeker gebeiu-en zal, niet de diep teleurgestelden gaarne vluchten in de open armen van Rome's wereldkerk ?

Het hoofdfront van den kamp tusschen Rome en de Reformatie wordt zoo verlegd, en daarbij kan Rome niet dan winnen.

En dit is het, wat een der meest geniale zonen van lioyola, Erich Przywara, beter dan iemand anders heeft begrepen.

Wie zou ook eerder op tegenreformatie bedacht zijn als hij?

Wanneer een protestant tot Rome komt en zegt: zie eens, ik heb bij alle waardeering toch ernstige bezwaren tegen u, als bijv. de Maria-of de beeldenver-«ering, dan zal het antwoord zijn: niemand verplicht V den heiligen of Maria eer te bewijzen.

Was het niet eens de Thomistische geleerde prof. de Groot, die, in Italië reizende, met smart allerlei beeldenvereering aanzag en daarom zeide: keer U liever met mij alleen tot de eucharistie?

Maar als een protestant zou zeggen: mijn bezwaar geldt hoofdzakelijk de mis en den paus, dan zou hij bemerken waar 'het hoofdfront ligt van de tegenstelling tusschen Rome en de Reformatie. ^^

Onze vaderen hebben waarlijk niet voor niets Zondag 30 van den Catechismus gewijd aan de Paapsche mis, en het bewijst wel een verzwakking van het gereformeerd besef, als daar soms zijn, die meenen, dat die Zondag wel zou kunnen worden overgeslagen.

Thans ziet Rome echter in het vooropschuiven van de liturgie in de protestantsche kerken boven de Woordprediking — een liturgie, die niet meer is dienst van God maar slechts „godsdienstigheid" — de strijdkracht der Reformatie op het hoofdfront steeds verzwakken.

Zooals dit ook het geval is met dg hiërarchie, want hoe gemakkelijk wordt een synode een paus? Zoo is het immers in de historie van de christelijke kerk gegaan?

Het „weersta het begin" is geworden tot: vaard het begin".

En dan is de kracht der Reformatie gebroken.

Welnu, Rome zal de dialectiek van het nieuwe protestantisme zeker niet aanvasirden, maar het ziet gaarne, dat het hoofdfront van den strijd wordt verlegd. En het is dit merkwaardig verschijnsel, dat het ons niet mag ontgaan.

Het is nu al eenigen tijd geleden, dat de jezuiet Erich Przywara, die in zijn: „Das Geheimnis Kierkegaards" reeds had getracht dien heidenschen dialecticus zoo ver mogelijk naar zich toe. te trekken, in München den evenals hij genialen Karl Barth trof, 6n dat beiden dagenlang twistten over het wezenlijke verschil tusschen Rome en de Reformatie. Zij werden het hierover met elkander eens, dat het wezenlijke verschil feitelijk alleen werd gevonden in het Roomsch-Thomistisch leerstuk der ana1ogiaentis. De overeenkomst in wezen tusschen God en mensch.

Przywara zei: daar hebt gij de kern der Roomsche leer, het „Angelpunkt", de spil waarom alles draait, het punt der wegscheiding tusschen Rome en de Reformatie.

Barth wilde dit volkomen toegeven. In het voorwoord voor zijn Dogmatiek zegt hij: ik houd die analogia entis voor een uitvinding van den antichrist en ik denk, dat men harentwege nooit katholiek — d.w.z. Roomsch — kan worden. Maar ik veroorloof mij tegelijk alle andere gronden, die men hebben kan om niet katholiek te worden, voor kortzichtig en niet ernstig te houden.

Daar hebt ge het nu.

Als men het eens zou kunnen worden omtrent dit punt van Roomsche scholastieke leer, dan ware de weg tot volkomen verzoening van Rome en het Barthiaansche oecumenisch protestantisme gevonden.

Niets verhinderde den protestant dan meer om tot de Roomsche kerk over te gaan.

Het hoofdfront van (ren strijd tusschen Rome en de Reforniatie ware dan geheel verlegd.

Het gaat niet meer om de autoriteit van het Woord Gods, die èn Rome ên het dialectisch protestantisme trouwens hebben losgelaten; het gaat niet meer om de sacramenten, die beiden hebben vervalscht; het gaat niet meer om de pauselijke hiërarchie, want hoe prachtig wordt die reeds in de kerken der Reformatie na, - geaapt. Het ga9.t alleen om de analogia entis.

Dat is het kernpunt der Roomsche leer, zegt Przywara.

Dat is een vinding van den antichrist, zegt Barth.

En hij zet daartegenover een begrip, bij de gereformeerden meer bekend, n.l. a n a l o g i a fidei. Meer bekend zeg ik. Want met die scholastieke vinding der analogia entis hebben de Reformatoren der zestiende eeuw het zich, naar ik meen, nimmer druk gemaakt. Zij getuigden Schriftuurlijk van het beeld Gods, al bleven zij met die „kleine overblijfselen" van art. XTV onzer Geloofsbelijdenis, en met die „resten" van dat beeld altijd eenigermate op een gevaarlijk pad, waar voetangels en klemmen liggen.

De gereformeerde vaderen spraken wel-van de analogia fidei. D.i. de trouw in ons belijden aan het Woord Gods.

En nu doet Barth net alsof hij, dezen term overnemend, reformatorisch gaat spreken, terwijl hij weer ten eenemnale het begrip algeheel vervalscht en er zijn wijsgeerige speculatie voor in de plaats zet.

Hoe hebben toch de vaderen de analogia fidei verstaan ?

Laat ik enkele getuigenissen aanhalen. Prof. Bavinck zegt in zijn Dogmatiek, dat er bij de Hervormers van den aanvang af een analogia fidei was, waarin zij zelve stonden en waarnaar zg de Schrift uitlegden. Onder die analogia fidei verstonden zij oorspronkelijk den uit de Heilige Schrift zelve afgeleiden zin, die dan later in de confessie werd neergelegd.

De kerk had de roeping de Schrift te bewaren, maar ook om haar uit te leggen en te verdedigen en om de waarheid in haar belijdenis te formuleeren en de dwalingen te ontdekken.

De kerk was daarin niet onfeilbaar, en er moet altijd beroep openstaan op de Schrift.

De Hervorming erkende, dat eene kerk, hoe eerbiedwaardig ook, dwalen kon, wat Rome ontkent, want volgens Rome is de uitspraak der kerk de laatste en de hoogste.

En nu dr A. Kuyper in zijn „Gemeene Gratie", Deel I, bldz. 66 en 81.

Hij zegt, dat de analogia fidei eischt, dat alle voorstellingen, waarvan hij dan enkele noemt, worden uitgelegd naar de Openbaring. Als er bijv. staat, dat Gode iets berouwt, dan eischt de analogia fidei dat wij dit uitleggen naar den opzettelijken openbaringsregel: God is geen mensch, dat Hem iets berouwen zou. Bij Hem is geen veranderihg noch schaduw van omkeering.

En bldz. 81: bij alle Schriftuitlegging hoort een analogia fidei, d.i. een regel der belijdenis des geloofs.

Is het nu dit hetwelk Barth onder deze uitdrukking verstaat?

In geen enkel opzicht. Dat „fidei" komt van „fides": trouw, getrouwheid, geloof. En Barth zint dan op g e 1 o o f en daar hij van het geloof iets geheel anders maakt dan het naar de Schrift is, vervalscht hij natuurlijk ook dezen regel der Reformatie, de analogia fidei, d.i. dat al ons belijden moet overeenkomen met, getrouw moet zijn aan de geheele Heilige Schrift, zooals de Reformatie die als het Woord van God heeft beleden. Hij zet er zijn wijsbegeerte van den autonomen mensch voor in de plaats. En als de Reformatie dus op dit front den strijd zou-aanbinden, ware zij onherroepelijk verloren.

Want zij zou de Heilige Schrift hebben laten vallen en met dat spiritualisme van Barth, dat levendig herinnert aan het spiritualisme, waarmee de Reformatoren der zestiende eeuw veel meer te worstelen nog hadden dan met Rome, zich spoedig gevangen moeten geven.

En het is dit, dat de zoon van Loyola, Erich Przywara, uitnemend heeft verstaan.

Wij willen daarover in een volgenden brief nader spreken. nog

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 augustus 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 augustus 1947

De Reformatie | 8 Pagina's