Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WEZEN DER POLITIEKE PARTIJ.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WEZEN DER POLITIEKE PARTIJ.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zal menigeen eenigszins wonderlijk in de ooren klinken, wanneer ik zeg, dat het wezen der politieke partij niet van staatkundigen aard is. En toch berust deze uitspraak op goede gronden. Wat de menschen samenbindt tot de gemeenschap der politieke partij is niet het behooren tot eenzelfden staat als cnder^ ' daan. Wel is dat een onmisbaar a priori voor het organiseeren van een politiek partijverband, want de politieke partijen fungeeren binnen een bepaalden staat en in nauwen samenhang met het bestaan van dien staat. Werd het wezen der politieke partij bepaald door het onderdaan-z\jn van eenzelfden staat, dan zouden alle burgers tot dezelfde partij moeten behooren en dan kwamen we op de nationaal-socialistische lijn.

De zaak wordt trouwens onmiddellijk duidelijk wanneer we in het oog vatten het karakter van den staat. Deze heeft tot taak handhaving van het publiek recht en draagt daartoe het zwaard. Maar aan de partij is het zwaard niet in handen gegeven. Grijpt zij ernaar, dan gaat zij haar boekje te buiten. Dan gaat zij een W.A. of iets dergelijks oprichten en gaat zij met haar machtsmiddelen, zich stellen in de plaats van de overheid met haar machtsmiddelen, leger en politie. Zoo komen we ook langs dezen weg tot de conclusie dat het nationaal-socialistisch is aan de politieke partij staatkundig karakter toe te kenneru De politieke partij vertoont niet de structuur van den staat. Zij is niet gefundeerd in de zwEiardmacht en heeft niet tot taak de handhaving van het publiek recht.

De gemeenschap de politieke partij rust in de „eenheid van inzicht in de struetuurbeginselen, welke richtsnoer behooren te zijn voor het staatsbeleid en dit gemeenschappelijk inzicht wordt noodzakelijk bepaald door een levens-en wereldbeschouwing".

Aldus schrijft prof. Dooyeweerd in „De Wijsbegeerte der Wetsidee", band III, blz. 542, door wiens betoog ik ook tot bovenstaande gedachten kwam.

Nu zegt prof. Dooyeweerd terecht, dat het woord „staatkundig" in verschillende beteekenissen gebezigd wordt. Het wordt gebruikt in den zin van wat hij noemt „statelijk", d.i. staatsstructuur vertoonend. Dat kan alleen gezegd worden van verbanden als de staat zelf, de provincie, de gemeente. Voorts wordt het gebruikt in den zin van „staatstheoretisch", betrekking hebbend op de wetenschap van het staatsrecht. Dat kan gezegd worden van b.v. een leerstoel voor anti-revolutionaire staatkunde, een professoraat voor anti-revolutionair staatsrecht. Voor zulk een professoraat zou wellicht de leider der A.R. partij heelemaal niet geschikt zijn. Maar „staatkundig" wordt ook wel gebruikt in ruimen zin, in de beteekenis van „betrekking hebbend op het leven van den staat". Zóó kunnen we de partij inderdaad , , staatkundig" noemen. Want de politieke partij heeft verband met en richt zich op het leven van den staat, is alleen bestaanbaar binnen het kader van het staatsverband. Maar haar eenheid is geen staatseenheid. Haar eenheid is een eenheid van levens-en wereldbeschouwing. En, zoo zegt prof. Dooyeweerd verder, „eenheid van levens-en wereldbeschouwing wordt slechts door de eenheid van geloof gewaarborgd". En hij vervolgt dan aldus: „alzoo komen wij tot het besluit, dat de leidende functie van het politieke partijverband slechts in den wetskring van het geloof kan worden gezocht". De eenheid, de gemeenschap der partij wordt dus beheerscht door de eenheid van inzicht in ds beginselen voor het staatsbeleid.

Deze eenheid van inzicht wordt geboren uit de eenheid van levens-en wereldbeschouwing.

En de eenheid van levens-en wereldbeschouwing wordt geboren uit de eenheid van geloof.

Dus de partijgemeenschap is geloofsgemeenschap.

Nu haast prof. Dooyeweerd zich om vervolgens te betoogen, dat deze geloofsgemeenschap anders van karakter is dan de geloofsgemeenschap die kerk heet.

Inderdaad, de partij is geen kerk en de kerk is geen partij. De kerk is een goddelijk instituut, de partij is er door de vrije organisatie der menschen. De kerk heeft ambten en bedieningen, de partij heeft haar bestuur. De kerk verkondigt het Woord Gods, de partij onderzoekt en draagt uit de beginselen voor het staatsieven.

Er zijn wel kerkelijke staatkundige partijen. Maar zulke partijen zijn slechts een bepaalde variatie van de politieke partij. Als politieke partij vertoonen zij niet de structuur der kerk.

Dat is duidelijk en daar kunnen we het mee eens zijn.

Nu zit er in deze beschouwing, dunkt mij, wel iets voor de vragen die ons tegenwoordig bezighouden.

De politieke partij is gemeenschap des geloofs. Maar het geloof wordt gewerkt door middel van de verkondiging van het Evangelie en versterkt door het gebruik van de secramenten. Het geloof is dus voor zijn ontstaan en zijn voortbestaan gebonden aan de kerk. En dat geloof is dan toch zeker niet een speciaal geloof dat bepaalde heilswaarheden aanvaardt en belijdt, terwijl er voor de politiek dan weer andere waarheden zijn. Het geloof is aanvaarding van het gansche Woord Gods als norm voor ons leven, ook voor ons leven als staatsburgers. De kerk is de moeder der geloovigen. Zij baart de geloovigen als haar kindéren, wier Vader de Heere is. En zij voedt en onderhoudt deze kinderen. Het geloof en het leven der gehoorzaamheid des geloofs is voortdiurend aan de kerk gebonden. In de kerk is het concentratiepunt der geloovigen. Vandaaruit zwermen zij telkens weer het leven in met de roeping ook daar het geloof té bewaren, gelijk de kinderen van een gezin telkens weer het leven ingaan, elk naar zijn eigen taak, om toch ook telkens weer terug te keeren in de gemeen-

schap en de sfeer van het gezin om daar nieuwe voedingsstoffen op te doen voor het staan in het breede

leven. Op den achtergrond van alle christelijke actie staat de kerk en moet de kerk staan, want zij is de moeder der geloovigen. En dat is niet een geheimzinnige onzichtbare kerk, maar het is de kerk gelijk zij optreedt in ambten en bedieningen, want het is de kerk die het evangelie verkondigt.

Dus is er een nauw verband tusschen kerk en (christelijke) politieke partij. Niet zoo, dat de kerkeraad tevens partijbestuur is. Niet zoo, dat de kerk vérkiezingsacties enz. ter hand neemt. Maar zoo, dat 't geloof, 't welk drijft tot christelijke politieke actie, ontstaat en bewaard wordt in de gemeenschap der kerk. We zijn dus niet zoo gemakkelijk klaar met z.g. interkerkelijke christelijke actie. Al is er niet een „organisatorisch" verband tusschen kerk en politieke partij, er is wel een geloofsverband. Normaal, dat wil zeggen: in overeenstemming met de norm is, dat er één kerkgemeenschap is, die alle geloovigen omvat. En wanneer deze geloovigen elkaar ontmoeten in christelijke actie, dan hebben ze geen enkele moeite met , , interkerkelijkheid". De moeilijkheid ontstaat door de afwijking van de norm, hierin bestaande, dat er geloovigen zijn, die door ongehoorzaamheid niet de eenheid der kerk betrachten.

Nu is deze eenheid der kerk niet een statisch gegeven, evenmin als de kerk zelve een statisch gegeven is. De kerk wordt vergaderd, dat is een doorgaande actie. En zoo is het ook met de eenheid der kerk. Aan deze eenheid wordt gearbeid, door God, en in verantwoordelijkheid tegenover Gods gebod ook door de menschen.

Daarom kunnen we nooit een rekensom maken van een belijdenis als: buiten de kerk geen zaligheid, alsof alleen leden van Gereformeerde Kerken, die leven nEiar Gods Woord en mitsdien de artikelen der Gereformeerde K.O., ook art. 31, onderhouden, de zaligheid beërven.

Zoo kunnen we ook niet een rekensom maken: zooveel Gereformeerden, leden der ware kerk, dan ook precies evenveel en precies dezelfden, leden der christelijke politieke partij.

Als we zoo gaan rekenen maken we de kerk tot een statisch gegeven. We vergeten het dynamische, het bewegelijke van de kerk, het in-wording-zijn, de worsteling die er is om te komen tot de eene ware kerk in de toekomende eeuw.

En nu kunnen we m.i. in de christelijke actie samenwerken met hen, die de worsteling om de eene ware kerk mede voeren, die oog hebben voor de deformatie der kerk en zoeken naar bekeering. Dezulken hebben ook het geestelijk oog om op te merken het verval in de christelijke politieke actie.

De verwijdering tusschen de reformatorisch gezinden en hen die welbewust sturen in deformatorische richting zal steeds grooter worden. Het zal blijken in de practijk, dat het verschil van inzicht ten aanzien van het staatsbeleid steeds toeneemt, en dat op den duur het lid-zijn van eenzelfde partij onmogelijk wordt. De eenheid van inzicht is te loor gegaan, omdat de eenheid van levens-en wereldbeschouwing ontbreekt. En deze ontbreekt, omdat er geen eenigheid des waren geloofs is.

OVERHEID EN VOLK.

Van anti-revolutionaire zijde wordt heel wat critiek geoefend op het beleid van het regeeringskabinet. Met „anti-revolutionair" bedoel ik hier niet den eigennaam dien een der politieke partijen in Nederland draagt, maar: voorstander en verdediger van de antirevolutionaire beginselen.

Het recht tot zulke critiekoefening bestaat. Wij leven onder den parlementairen regeeringsvorm. Niet onder een absoluut gezag dat decreteert en dan zonder meer gehoorzaamd moet worden, afgezien dan van het eene: men moet Gode meer gehoorzamen dan den menschen, maar onder een constitutioneele monarchie, waarin de verantwoordelijkheid voor het regeeringsbeleid gedragen wordt door de ministers der kroon — wel te verstaan de staatsrechtelijke verantwoordelijkheid — en waarin ook het volk in zijn vertegenwoordiging meespreekt ten aanzien van den gang van zaken.

Het luistert in zoo'n constitutioneele monarchie heel nauw. Aan den eenen kant is het zoo, dat geen regeeringsbeslissing tot stand kan komen zonder de medewerking van de Staten-Generaal; en in verband daarmee kiest de koningin haar raadslieden, niet zonder rekening te houden met den uitslag der verkiezingen voor de Staten-Generaal. Maar dat wil aan den anderen kant niet zeggen, dat de volksvertegenwoordiging regeert en dat het volk zich een regeering kiest.

Een min of meer stabiele meerderheid, die staat achter de regeering, is noodig, om het beleid krachtig te maken, en daarom worden de ministers gemeenlijk gekozen uit die partijen, die geacht mogen worden in samenwerking zulk een meerderheid in de kamer te kunnen vormen. Maar dat beteekent niet, dat deze ministers in het kabinet him p a r t ij e n vertegenwoordigen. Zij vertegenwoordigen geen partij, zij vertegenwoordigen ook niet 't volk, zij vertegenwoordigen de koningin, zij zijn raadslieden der kroon. Het is daarom ook volkomen onjuist, wanneer, naar aanleiding van het „politioneel optreden" in Indië, gesproken wordt van de mogelijkheid, dat de partij van den arbeid haar ministers terugroept uit de regeering. De partij van den arbeid heeft geen ministers in het kabinet. Er zijn ministers die lid zijn van de partij van den arbeid. Maar over hun al of niet aanblijven als minister heeft de partij van den arbeid niets te zeggen. De koningin kan haar ministers ontslaan, en de ministers kunnen aan Hare Majesteit ontslag vragen, omdat zij de verantwoordelijkheid die zij op zich genomen hebben niet langer kimnen dragen. Zelfs kan dat ontslag vragen samenhangen met de houding die de volksvertegenwoordigers, leden van de partij, waarvan ook deze ministers lid zijn, gaan innemen tegenover het regeeringsbeleid. Maar de partij van den arbeid heeft niets terug te roepen. Zij heeft niet gezonden. En alleen wie gezonden heeft kan terugroepen. Hare Majesteit heeft geroepen, tot raadsman der kroon. Zij alleen heeft het recht om op een gegeven moment die ro'eping in te trekken. Of ook: de geroepene kan op een gegeven moment eerbiedig ontslag verzoeken. Maar ook dan is de beslissing aan Hare Majesteit, al zal Zij bij Hare overwegingen om te komen tot een beslissing ook weer rekening houden met de houding der volksvertegenwoordiging.

Zoo heel gemakkelijk wordt van de constitutioneele monarchie gemaakt een democratie, een staat waarin het volk regeert en de regeering niet meer is dan ambtenaar van het souvereine volk, hetgeen dan practisch neerkomt op: ambtenaar van de meerderheidspartij of - partijen. Als het zoo wordt gaat het kabinet ook zoo weinig mogelijk treden voor de volksvertegenwoordiging, maar pleegt het op belangrijke momenten alleen maar overleg met de kopstukken der meerderheidspartij (en), gelijk we dat den laatsten tijd dan ook beleefd hebben.

In de aldus ingerichte constitutioneele monarchie bestaat dus ook het recht van critiek. Het regeeringsbeleid mag openlijk besproken en ook openlijk afgekeurd worden. De eerbied voor en de onderworpenheid aan het concrete overheidsgezag, welke ons passen, vereischen niet een critiekloos buigen en een blind gehoorzamen. Maar bij het oefenen van critiek moeten we toch steeds ons bewust blijven, dat we spreken over beslissingen, die de overheid neemt. En wanneer wij onze wenschen kenbaar maken aan de regeering, hetzij door middel van de volksvertegenwoordiging, hetzij door petities en telegrammen, dienen we evenzeer ons daarvan bewust te wezen en hebben we dus met eerbied te spreken.

Er zijn verschijnselen die bewijzen, dat deze dingen vergeten worden, niet maar bij de communisten en bij de menschen van de partij van den arbeid, doch ook onder hen, die zich sieren met den naam antirevolutionair. „De Rotterdammer" van Woensdag 16 Juli vermeldt, dat namens duizenden bezoekers van een openbare bijeenkomst, gehouden in de Houtrusthallen te 's-Gravenhage en belegd door de Anti-revolutionaire kieskringcentrale, waar Schouten en Bruins Slot gesproken hebben over hun reis naar Indië, een telegram gezonden is aan den minister-president, waarin aan de regeering wordt toegeroepen: „Het roer moet om, wij eischen daden". Ik geloof, dat dit niet anti-revolutionair is. Dat is niet de taal, die tegenover de regeering past. Het „wij eischen" is de taal die de communist aanslaat, de communist, die van geen gezag weten wil dan het gezag van zijn dictatuur, en die al maar zijn eischen stelt in staat en maatschappij, eischen ten aanzien van het regeeringsbeleid, en eischen ten aanzien van loonen en bedrijf sverhoudingen.

Vele anti-revolutionairen zijn al zoo sterk verdemocratiseerd, dat zij deze dingen heel gewoon vinden. Er zijn trouwens meer symptomen die erop wijzen, dat het wezen van den parlementairen regeeringsvorm niet gevat wordt. Indertijd was in „Nederlandsche Gedachten" te lezen — in een artikel door een vrouw en voor de vrouwen geschreven —, dat de verkiezingen zoo belangrijk zijn, omdat we ons een regeering moeten kiezen. Dat is heelemaal niet waar. Wij kiezen geen regeering als wij opgaan naar de stembus. Met het uitbrengen van onze stem spreken wij uit aan wie wij de voorkeur geven om het Nederlandsche volk te vertegenwoordigen bij de regeering. En nu moge het waar zijn, dat de uitslag der verkiezingen een belangrijke factor is voor Hare Majesteit de koningin om te komen tot Hare keuze van raadslieden der kroon. Maar zij kiest toch in souvereiniteit Haar raadslieden. Haar ministers. Dat doen wij niet. Wij zijn en blijven onderdanen.

Soortgelijke uitlatingen komen we vaker tegen. Indertijd las ik, dat prof. Anema ik-weet-niet-meer-hoeveel jaren de anti-revolutionaire partij vertegenwoordigd had in de Eerste Kamer. Dat is' onjuist. Prof. Anema vertegenwoordigt niet de anti-revolutionaire partij. Hij vertegenwoordigt het Nederlandsche volk. Hij heeft als lid der Eerste Kamer niet te zoeken en te behartigen en te verdedigen de belangen der antirevolutionaire partij, maar de belangen van het Nederlandsche volk. Hij wordt candidaat gesteld voor de Eerste Kamer door een groep Nederlandsche onderdanen, die in de doorwerking en geldigmaking van de beginselen, welke prof. Anema aanhangt, zien het waarachtig belang des volks, en deze menschen zijn het ook'die hem verkiezen — ik laat hier even buiten beschouwing de wijze van verkiezing der Eerste Kamer -, maar hij vertegenwoordigt daar op die plaats niet een groep Nederlanders, hij vertegenwoordigt het Nederlandsche volk.

Het luistert in den parlementairen regeeringsvorm heel nauw. En wij moeten oppassen den zuiveren kijk daarop niet kwijt te raken, aangestoken door den democratischen geest van onzen tijd.

B. JONGELING.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 augustus 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

WEZEN DER POLITIEKE PARTIJ.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 augustus 1947

De Reformatie | 8 Pagina's