Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BEZWAARDEN OVER EN ONDER DE SYNODOCRATIE. F

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BEZWAARDEN OVER EN ONDER DE SYNODOCRATIE. F

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

22

Ds E. G. van Teyiingen.

Een tweede figuur, die in dezen tijd de aandacht trekt en haar ook ten' volle verdient, is ds E. G. van Teyiingen. Hij is een ras-theoloog, een man van groote wijsgeerige eruditie. In het voorjaar van 1944 verscheen van zijn hand de, ik kan wel zeggen, , b e-roemde brochure : , , Aard en achtergrond van het ge s'c hi 1 in de Gereformeerde Kerke n". In geen enkel in die dagen verschenen geschrift werd het dogmatische conflict, dat na 1942 in de Gereformeerde Kerken was gerezen zoo scherp geanalyseerd, zoo diep gepeild en zoo zuiver geteekend als in deze, brochure. Geen enkele publicatie heeft dan ook zooveel duizenden oogen geopend voor wat in 1942/43 gebeurd was en heeft zooveel tegenstanders van de synodale leerbeslissingen gekweekt als dit kleine boekje van nog geen • twee en dertig bladzijden.

Wij billen, trouw aan den opzet van deze artikelen, Van Teylingen's standpunt weer zoo nauwkeurig mogelijk weergeven.

Hoor, hoe hij eerst de synodalistische leer inzake verbond, belofte ''en doop weergeeft.

De denkwijze inzake het verbond enz., welke de Synodes van 1942/43 in de kerken bindend verklaarden , , neemt haar uitgangspunt in de leer der verkiezing en beschouwt van daaruit het Verbond. Niet alleen omdat riaar den t ij d de verkiezing het eerste is, maar ook naar de logische orde, wamt men moet bij de bron en oorzaak aanvangen, die immers bepalend is voor het gevolg. En naar algemeene overtuiging wordt in het Verbond de verkiezing gerealiseerd. De uitverkorenen in Christus zijn dus bondelingen. Hun alleen komen de beloften toe; het daarin toegezegde heil in Christus, tot de volharding toe, wordt j hun alleen geschonken. En dat onvoorwaarde-" lijk, zoodat het gevaarlijk is te spreken van voorwaarden des Verbonds. Al wat Christus voor hen verwierf (en voor hen alleen is Hij gestorven) wordt door de onwèerstandelijke werking van den Heiligen Geest hun deel, ook het tweede deel des Verbonds: het geloof en de gehoorzaamheid. Aan hen alleen verzegelen de Sacramenten het heil". ¹)

Nu draagt dit verbond, naar Gods ordening, zóó als het in den tijd verschijnt, een organisch karakter. Het gaat immers niet den enkelen mensch, maar den mensch en zijn geslacht aan. De belofte: „Ik ben Uw God" geldt Abraham en zijn zaad.

Door dit feit ontstaat nu evenwel een groote moeilijkheid. Want éénerzijds betoogt men: de uitverkorenen in Christus zijn bondelingen, en anderzijds beweert men: het verbond is opgericht met de geloovigen en hun zaad, onder welk zaad zich ook altijd zeer veel niet-uitverkorenen bevinden. Er ontstaat dus bij deze constructie een spanning tusschen verkiezing en verbpnd. , , Naar be'\fel en belofte Gods moet al het zaad der geloovigen het teeken en zegel van. het deelhebben aan het Verbond en zijn weldaden ontvangen. En hier komt nu de noodzaak der veronderstelling op: Wij zullen alle wettig gedoopten, volwassenen zoowel als kinderen voor ware geloovigen houden, ervan uitgaan, dat hun de weldaden des Verbonds geschonken zijn (bij de kinderen 't eerste begin, de wedergeboorte), totdat het tegendeel blijkt. En dat om deze reden, dat de Kerk de uitverkorenen niet onderscheiden kan. Het oordeel der liefde, gezien als veronderstelling van geschonken genade, is hier dus niet sleéhts een practische regel van beschouwing en gedrag, maar beslist eei; i e i s c h, die uit de spanning tusschen Verkiezing en Verbond voortvloeit en mee daarop gegTond is, dat b.v. de Apostelen de gemeenten aanspreken in hun geheel naar het „betere deel", als „geroepen heiligen" enz. Bet is duidelijk, dat het voor deze beschouwing moeilijk wordt de plaats van de niet-verkorenen in het Verbond te bepalen. De onschriftuurlijke onderscheiding van een uitwendig en een inwendig Verbond wordt algemeen afgewezen. Wel wordt aanvaard een onderscheiden van een uit-en inwendige z ij d e van het Verbond, van i n het Verbond en van het'Verbond zijn. Maar ook zoo blijft de zaak, als het op de consequenties aankomt, onduidelijk". 2)

Op de volgende glasheldere wijze teekent Van Teyiingen dan hoe de Synode haar constructie uit de kerkelijke geschriften uitleest, nadat ze eerst eigen beschouwingen wederrechtelijk daarin heeft ingedragen.

Het hoofdargument voor haar theorie haalt de Synode uit het bekende dankgebed na den doop uit het doopsformulier: Wij danken en loven U Dit gebed was naar het oordeel van de Synode zoo duidelijk, dat het naar haar oordeel alléén reeds voldoende is om heel het geding te beslissen. De gedaohtengang van de synode is daarbij deze: „er wordt hier gedankt daarvoor, dat de zaligmakende gaven des Geestes aan de gedoopte kinderen geschonken zijn. Van die geschonken gaven is de Doop de bezegeling. •'Dte aanwezigheid dezer gaven is evenwel gebonden aan het geloof, of hier het geloofsvermogen, ten diepste de wedergeboorte. Maar niet alle kinderen der geloovigen bezitten deze en worden behouden. Het dankgebed spreekt dan ook in 't algemeen, het houdt de kinderen voor wedergeboren, het gaat uit van de „onderstelling", van het oordeel der liefde. ' En duidelijk' is ook, dat door den Doop de onvoorwaardelijke heilstoezegging wordt verzegeld, de „innerlijke genade", zooals die alleen den uitverkorenen toekomt". 3)

De doop , Verzegelt dus aanwezige, geschonken genade. „Deze gedachte wordt nu verder uit Confessie en Catechismus betoogd. Zoo zegt art. XXXIII Ned. Gel. Bel.: de Sacramenten, „heeft God gevoegd bij het woord des Evangelies, om te beter aan onze uiterlijke zinnen voor te stellen, zoowel hetgeen Hij ons te verstaan geeft door Zijn Woord, als hetgene Hij in wen'dig doet in onze h a^r t e n Want het zijn zichtbare v/aarteekenen en zegelen van eene inwendige en onzienlijke zaak, door middel waarvan God in ons werkt door de kracht des Heiligen Geestes. Zoo zijij dan de teekenen niet ij d e 1 noch ledig, om ons te bedriegen". En artikel XXXIV: „Alzoo geven ons de Dienaars van hunne zijde het Sacrament, en hetgene dat zichtbaar is; maar onze Heere geeft hetgene door het Sacrament beduidt wordt, te weten, de gaven en onzienlgke genade, wassohende, zuiverende en reinigende onze zielen" De Doop onderstelt dus het geloof en verzegelt den gedoopte de gaven die hem geschonken zijn.

Zoo word, t ook de C a t e c h i s m u s gelezen: antw. 66: de Sacramenten verzegelen de belofte „dat Hij ons vanwege het eenige slachtoffer van Churistus, aan het kruis volbracht, vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt". Antw. 69: Christus heeft in den Doop toegezegd , , dat ik zoo zekerlijk met Zijn bloed en (ïeest van de onreinigheid mijner ziele, dat is, van al mijne zonden, gewasschen ben, als enz ". Antw. 70: 't Gewasschen zijn beteekent „vergeving der zonden te hebben door den Heiligen Greest vernieuwd en tot lidmaten van Christus geheiligd te zijn". Tenslotte nog Antw. 73: „ omddt God ons door dit Goddelijk pand en waarteeken wil verzekeren, dat wij zoo waarachtiglijk van onze zonden geestelijk gewasschen z ij n, als wij enz.".

Telkens: de geloovige en ook het gedoopte kind wordt verzekerd van geschonken genade. De heilstoezegging is particulier, alleen voor de uitverkorenen. En de geschonken genade moet (omdat wij de verkörenen niet kennen) bij elk kind voorondersteld worden, totdat het tegendeel blijkt. Anders was het Sacrament geen Sacrament meer of hoogstens werd daarin het algemeene aanbod der genade verzegeld, wat de vraag opwerpt, waarom wij dan niet de Sacramenten bedienen zouden aan ieder die er geen bezwaar tegen heeft. In dit licht wordt ook het eerste-deel van het Doopsformulier gelezen: als wij gedoopt worden in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, dan wordt ons betuigd en verzekerd, dat al de daar opgesomde heilsgoederen aan ons en in ons gerealiseerd zijn. Heel het Dloopsformulier richt zich naar de uitverkorenen en spreekt niet van de uitzonderingen. Vandaar de noodzaak van het , , houden voor" in de bekende zinsnede van 19Q5 en 1942. En tevens de confessioneele rechtvaardiging ervan". 4)

De bekende uitspraak uit de Dordtsche leerregels over de jong stervende kinderen der geloovigen wordt aldus „bewerkt": „Niemand kan zonder wedergeboorte het Koninkrijk Gods binnengaan; dus zijn volgens deze uitspraak deze 'vroeggestorven kinderen voor wedergeboren te houden. En er is geen reden, waarom we over de in leven geblevene anders zouden moeten denken (Praeadvies, blz. 12)". ") En omtrent het „in phristus geheiligd zijn" wordt betoogd: „geheiligd in'Christus" beteekent, dat de Verbondsweldaden ontvangen zijn en de zaligheid geschonken; maar aangezien toch niet alle gedoopten behouden worden is de eerste doopvraag gemeend van de kinderen in 't algemeen, niet van elk kind indi-vidueel, zoodat de vraag van de „onderstelde wedergeboorte" uitgaat ".") Bij deze opvatting moet men dan evenwel de toevlucht nemen tot het , , gewrongen voorbehoud", dat de ouders bij het beantwoorden van de eerste doopvraag moeten maken. Zij bekennen namelijk, dat „onze" kinderen in Christus geheiligd zijn, „de uitzonderingen daargelaten"!!, ') ' Volgens, deze synodale leer komen, zooals reeds bleek, de beloften Gods alléén aan de uitverkorenen toe. „'t Is niet alleen zoo, dat hun alleen het heil in Christus geschonken wordt, maar hun alleen komt de belofte des heils toe. De heilstoezegging is particulier. De gave des Heiligen Geestes en van het geloof is er in begrepen. De onvoorwaardelijke heilstoezegging: „Ik ben uw God" — onderstelt reeds wedergeboorte en geloof". „Hier staat vast.

dat de aangesprokene het heil zal ontvangen, ja. in beginsel (tegelijk met het Godswoord) reeds ontvangen heeft" (Praeadvies, biz. 53). Zoo is ook het Sacrament de verzegeling van deze onvoorwaardelijke heilstoezegging en dus van de geschonken gaven, aan de uitverkorenen en geloovigen. Niet alleen worden de beloften zonder geloof niet gerealiseerd, maar ook; zonder gelooif (en verkiezing) zijn er geen beloften iil eigenlijken zin. Zooals er ook zonder geloof geen sacrament in den eigenlijkenz i n is. Er is hier een correlatie, een onderlingen, onverbrekelijken samenhang".

Inderdaad, hoe men in dit denk-schema over de sacramenten moet oordeelen, spreekt nu wel vanzelf. „Zij verzegelen den geloovigen en uitverkorenen de onvoorwaardelijke heilstoezegging, de hun reeds geschonken „inwendige genade". Voor den óngeloovige kunnen zij niet meer doen, dan nadruk leggen op het tot alle menschen komende „uitwendige" aanbod der genade. Maar in eigenlijken zin is er dan van Sacrament geen sprake meer. Zoodat o.m. uit de eerste doopvraag, waarin het „in Christus geheiligd zijn" als grond van den Doop wordt gesteld, volgt, dat deze vraag den niet-verkoren kinderen het recht op den doop in diepen, vollen zin niet toekent, en htm doop niet in vollen zin als doop beschouwt (Praeadvies, blz. 24: )".")

Om nu althans eenigermate aan de Schrift recht te doen heeft men de constructie van een i n w e n d i-g e en een uitwendige zijde van het verbond uitgevonden. Tot de inwendige zijde van het verbond behoort de onvoorwaardelijke heilsbelofte voor de uitverkorenen, de inwendige genade, - de wedergeboorte, het in-Christus-geheiligd-zijn enz. De uitwendige zijde bestaat daartegenover alleen maar in de aanbieding des heils, de voorwaardelijke belofte. Correlaat aan deze onderscheiding is dan weer die van „w are" bondelingen (de uitverkorenen) en bonidelingen-in-uitwendigen-zin. Maar „alles wat van de bondelingen in dezen „uitwendigen" zin te zeggen valt, is „dat zij in een bizondere betrekking tot den God des Verbonds zijn geplaatst, inzoover Zijn Naam over hen is uitgeroepen. Zijn Evangelie-woord vlak bij hen is gebracht, Zijn goedganstigheid op bizondere wijze aan hen is betoond. Zijn eisch met versterkte klem tot hen is gekomen". Men voelt het: al deze woorden blijven in het vage, zéggen eigenlijk niets en raken in de verste verte niet aan de belijdenis van Calvijn, dat hunner is de „aanneming tot kinderen"."10)

In deze constructie kunnen nu volgens Van Téylingen verbond en doop „op geenerlei wijze" tot grond van het geloof worden. En wel daarom ten principale niet, omdat de belofte en Doop niet ten volle worden gezien als instrumenten des Heiligen Geestea; zij zeggen niets, t e n z ij de H. Geest de belofte des Verbonds tot een particuliere heilsverzekering heeft gemkakt. Dan verzegelt de Doop ook, niet alleen de belofte, maar inwendige, ontvangen genade. En de Doop wordt, in plaats van alleen verzegeling van het Woord, bijna tot verzegeling van den Heiligen Geest. En het werk des Geestes eigenlijk tot grond des geloofs.

In deze zelfde lijn ligt dan ook de tegenstelling, die men voortdurend hoort maken: het Woord is niets, is dood, zonder den Geest. Alsof niet het Woord juist het krachtige middel des Geestes was! Het is een tegenstelling, die ik ook hoor bij Polman (blz. 58): „Hier baten geen conclusies, noch uit de belofte, noch uit den doop. Hier zijn wij allen aangewezen op do mysterievolle werking des Geestes, die in onze harten een waar geloof ontsteekt ".

Consequent in deze zelfde lijn ligt dan ook het leeren van de onmiddellijke wedergeboorte (dus zonder het Woord), niet als een hypothese ter verklaring van het werk des Geestes in de harten der kinderen, maar als vast bestanddeel van de leer over de orde des heils.11)

De eindconclusie van Van Teylingen is, dat in deze leer spiritualistische tendenzen domineeren. „Tegenover de moralistische stroomingen zijner dagen heeft Calvijn steeds gewezeii op het werk des Geestes. Maar tegenover de D o o p e r s-c hen evenzeer op het Woord en de Sacramenten als de machtige m i d d e-1 e n des Geestes. Aan de eene zijde moet men de genade genade laten, vrij en souverein; doch aan den anderen kant ook het Verbond als Verbond handhaven. Als men van de verkiezing uitgaat en de bedding (het Verbond) even breed maakt als den stroom (de Verkiezing), dan dreigt ieder oogenblik een doorbraak die alle dijken wegslaat: men houdt geen Verbond meer over en komt in mystieke Geestesvroomheid terecht, omdat de vaste grondslag des geloofs is teloor gegaan". 12)

Aldus schetste ds Van Teylingen de resultaten van het dogmavormend vermogen van de Synodes van 1942/43. Het is thans, enkele jaren na 1942, zeer gewenscht dit door een onverdacht getuige ontworpen beeld van de in die jaren in de Gereformeerde kerken ingedragen leer weer eens goed te bekijken en in zich op te nemen. Het schijnt namelijk in veler herinnering nagenoeg te zijn uitgewischt. Sommigen beweren zelfs, dat genoemde Synodes deze door haar zelf als „gpddelijke waarheid" gequalificeerde leerstukken in het geheel niet hebben 'uitgevaardigd! Wat men niet prettig vindt vergeet men nu eenmaal graag en gauw!

Laat men evenwel om der wille van de waarheid naar dit zakelijke relaas van Van Teylingen blijven luisteren. '

En laat men vooral niet vergeten, dat de , , zakelijke inhoud" van de leer, waarmee genoemde synodes de kerken, zegenden, tot nu toe steeds „onveranderd is gehandhaafd".

C. V.


1) p. 9.

2) p. 9/10; 3) p. 14/15.

3) p. 15; •-.) p. 17; e) p. 18; ') p. 19.

8) p. 19/20; 9) p. 20; 10) p. 23; n) p. 23; 12) p. 24.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

BEZWAARDEN OVER EN ONDER DE SYNODOCRATIE. F

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's