Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Naar aanleiding van mijn brieven over het U bekende betoog van ds Popma, kwam ik met hem in een aangename en interessante correspondentie — het interessante dan van zijn kant — waarin hij zegt, dat hij misverstaan werd, aangezien hij wel degelijk wil, dat elk levensverband tot zijn eigen confessie komt in> nauwlettend rekening houden met de belijdenis der kerk. Ook wil hij niet het leven in stukjes snijden, maar dat doe ik zelf. Zoodat wij nu in een niet onvermakelijke situatie tegenover elkander komen te staan. Dir Popma heeft eenig bezwaar tegen m.ijn toon, waarin hij spot proeft, maar ik kan het nu eenmaal niet helpen, dat ik in ons menscheligk gedoe licht den humor zie. En die is hier toch onmiskenbaar aanwezig.

Ik zei: snijdt U het leven niet in stukjes? En toen antwoordde hij: niet ik, maar gij zelf. En nu moeten wij toch wel nader met elkander praten, want anders gaat het ons als die twee heeren voor de deur van , een treincoupé. Toen was het de beleefdheid, die hét dispuut bracht. Na U, zei de een en hij boog. Neen, zei de ander, na U, en hij boog. En zoo spraken en zoo bogen zij, terwijl de trein was vertrokken en reeds uit het gezicht was.

Zoo zouden wij elkander almaar, zij het ook vriendelijk, zeggen: gij snijdt het leven in stukjes, en buigen over en weer, maar het probleem zelve zou ons ontgaan.

Het probleem is hier; ons belijden: is het pluriform of niet. En aangezien ik daaromtrent nog een enkel gegeven van dr Popma wachtend ben — door mijn schuld — moet Uc de behandeling dezer zaak tot een volgend epistel uitstellen.

De zaak is belangrijk genoeg, om ernstig haar te overwegen en te zeggen, wat wij precies onder die pluriformiteit verstaan, anders praten wij langs elkander heen, wat onder ons zoo vaak helaas geschiedt, en dan wordt ons gesprek zoo iets als bij Babels toren. Wij verstaan elkander niet meer. Een droef verschijnsel in onzen kerkelijken strijd.

Ik ga dus tot iets anders over.

Ik las n.l. in de „Groninger Kerkbode" - ^ het orgaan van de nog gebonden kerken in ons gewest •— een artikel van ds Van Strien over een studie van dr Van der Zanden over den kinderdoop, sacrament der geloovigen.

Tot mijn groote verbazing zegt ds Van-Strien, dat

men den Groningers nahoudt, dat zij niet veel belangstelling hebben voor dogmatische vragen.

Lict ik alleen op dat woord: vragen, dan kan dat juist zijn. De Groningers houden juist veel van antwoorden, en het is zulk een antwoord dat dr Van der Zanden geven wil.

Nog zegt ds Van Strien, dat zijn dogmatische verhandeling den eenvoudien allicht wat geleerd zal zijn hier en daar. Zij zou dus iets zijn voor de geleerden. Maar hij wekt toch de eenvoudigen op, om zich er aan te wagen.

Nu geloof ik, dat het juist andersom is. Want de eenvoudigen zullen in de verleiding komen te meenen, dat het betoog van dr Van der Zanden heel helder en eenvoudig is. Zoo helder, dat zij het scheeve er van 'niet zien.

Maar het enkel staaltje, dat ds Van Strien uit het boekje van den schrijver aanhaalt doet mij vermoeden, dat de moeilijkheid juist komt bij diegenen, die wat meer gewend zijn aan theoretische studiën.

Het werk van dr Van der Zanden is, naar gemeld wordt, polemisch en apologetisch. Polemisch tegen prof. Schilder, die den doop dan zou zien als de verzegeling van een rechtspositie, en die-is toch minder, zegt de schrijver, dan het geloof. De doop blijft dan niet het sacrament der geloovigen.

Dit dogmatisch inzicht van prof. Schilder wordt dan gewogen en te licht bevonden; te licht, met welke 2ware woorden men ook over den kinderdoop spreekt in de vrijgemaakte kringen.

Dan komt de apologie, de afweer tegeö den aanval. Want dr Van der Zanden verweert zich tegen het zeggen, dat de doop bij „ons", dus zegt ds Van-Strien, - een schijndoop zoude zijn.

Want van uit de onderscheiding tusschen.de objectieve en subjectieve zijde van den kinderdoop betoogt de schijver, dat er van schijndoop geen spreke is. De doop, zoo zegt hij, is Gods zichtbare woord en in dien zin altijd een „volle doop".

Alleen dit kleine zinnetje doet reeds lastige vragen opkomen.

Wat wordt bedoeld met: „in dien zin"? Is er-ook een andere zin?

Dat de doop geen volle doop is, en wat is dan die zin?

De schrijver zegt: „de subjectieve zijde van den doop is en blijft echter een ledig teeken, als de kinderen niet van Christus Jezus zijn en dus ook niet deelen in de wederbarende genade van den Heiligen Geest en nimmer in Christus gelooven. Wijl dit alleen kan blijken uit hun verwerping van Christus en wijl God bij het beloven van zijn geloof^scheppende genade aan de geloovigen voor hun kinderen niet bij voorbaat een deel hunner uitgesloten verklaart, mag en moet-de kerk.hen.allen doopen in. het vertrouwen, dat zij tot de geloovigen behooren en dat hun doop ook naar zijn subjectieve zijde geen 'ledig teeken is".

Dat is een geweldige zin. Daar zit van allerlei in: filosofie — objectief en subjectief —; theologie — geloof scheppende genade, wederbarende genade.

Het is duidelijk, dat dr Van der Zanden zyn uitl gangspunt neemt uit de verkiezing en verwerping. [Dat hij het geloof — dat is hier de wedergeboorte — [; stelt als voorwaarde voor den doop. Maar alleen om ji-ons niet weten, wie God de Heere heeft wedergebojiijren of zal wederbaren, daarom doopen wij alle kinffederen in het vertrouwen, dat het dan wel in orde zal jfikomen.

Hier is dus niets nieuws.

Het nieuwe is misschien — ik weet dat zoo niet — |S|iat nu de onderscheiding wordt gemaakt tusschen de : ..subjectieve en de objectieve zijde van het teeken. 1.{, Het subjectieve — werkzame — en het objectieve i|— niet werkzame, wordt dus niet betrokken op den fmoopeling, maar op het teeken.

Wie nu even nadenkt komt hier voor een wonderlijk ding te staan.

Stel dat een vader twee van zijn zonen, die moes-Hen werken, met elkander op straat ziet spelen. Hij Konit naar buiten en wenkt ze beide met de bekende pingerbeweging. D(at is het teeken.

De eene jongen is gehoorzaam en komt; de ander te ongehoorzaam en komt niet. De een neemt het tiifeeken aan, de ander verwerpt het. Zoo doet het teei ien bij beide wat, zou ik zoo zeggen. D|e gevolgen zul--len wel blijken straks, 'als vader den gehoorzamen en en ongehoorzamen zoon bij zich heeft.

Maar dr Van der Zanden zegt: neen, zoo is het ket. Het verschil ligt niet bij die jongens, maar in het p e k e n. Voor den één was dit teeken vol, en hij pmt, voor den ander was het ledig en hij komt niet.

Dus, zoo vraag ik, was hij niet 'ongehoorzaam en Bt verantwoordelijk ?

Hij zal zeggen: ik zag het teeken niet, of ik zag Pt wel, maar het was leeg voor" mij.

Ten aanzien van den doop geldt het belde. Want de gedoopte zegt later, .als hij vermaand wordt: wat wü U toch met mij? Ik heb om dat teeken niet gevaagd; mijn ouders deden het mij geven, en bovendien, gij zegt zelf, dat het ook een leeg teeken kan zijn geweest.

Maar wat moeten de ouders nu? Het gaat hier al om een redeneeren, en zij mogen zulks dus ook doen. Zij ovenwegen, als zij het betoog van dr Van der Zanden aanvaarden: dat het teeken vol of leeg is kah alleen later blijken. De Heere zegt dat niet bij. voorbaat. Aan Gods beloften heb ik dus niets. Want zij kunnen ledig zijn.

Wij kunnen nu wel vertrouwen, dat de kinderen het geloof hadden, toen zij gedoopt werden of het zullen krijgen, geloof als de wederbarende genade Gods, maar helpt ons dat wel?

Wij hebben, zeg, tien kinderen. De mogelijkheid is, i dat zes er van het volle teeken kregen en vier er va» het ledige. Met die zes komt het dus wel goed, want Gods wederbarende genade en uitverkiezing zijn onberouwelijk. Maar die vier? Hoe wordt dat? Want hun verantwoordlijkheid komt eerst, als we hun den wegi wijzen. Dan volgen straks, al naarmate zij er meer van weten, de dubbele slagen.

Mogen wij dat onzen kinderen aandoen? Weet u wat, ds Van der Zanden: wij zeggen hun niets. Dat is het veiligst en'voor God ook verantwoord.

Of beter nog: wij laten onze kinderen niet doopen. Als later blijkt, dat zij het geloof, de wedergeboorte bezitten of verkrijgen, dan is het nog net tijd genoeg. Wij schaden geen van onze geloovige kinderen, wij sparen de anderen.

Laten zij zelve beslissen.

Het teeken doet hier alles, of het doet niets.

"Het is half Roomsch, omdat de uitverkiezing in rekening wordt gebracht. De doop is geen teeken en zegel óp de beloften Gods, maar op de beteekende zaak zelve. In het eene geval is het teeken volwaardig, bij den wedergeborene of geloovige, in het andere is het leeg. Het aanvaarden is niet rijker dan men is, het weigeren niet armer.

Wij zien hier weer hoe men met dat subjectieve en objectieve altijd vast loopt. Om de heel eenvoudige reden, dat niets voor den mensch louter subjeatief of objectief is en bij niets is een speciale subjectieve en een andere objectieve zijde. De doop is één voor allen.

De doop, gezien als teeken op de beloften Gods is niet aan den eenen kant objectief en aan een anderen subjectief. Gij aanvaardt dien doop, of gij aanvaardt dien niet. En zoowel voor de aanvaarding als voor de verwerping blijft de mensch verantwoordelijk. Bij aanvaarding, om ook naar dien doop onderwezen te worden en er naar te wandelen en dan geeft God wat Hij belooft, want Hij is niet een mensch, die liegen zou. Zijn werken, woorden eri teekenen zijn nimmer ledig, maar volgeladen, hetzri met Zijn zegen, hetzij met Zijn vloek. Hoe kan men toch ooit, als God een teeken geeft, zeggen, dat het leeg kan zijn? Is de Vegenboog in de wolken leeg? Is Gods doop leeg? Is het sacrament van het Avondmaal voor iemand ooit leeg? Het is mij onbegrijpelijk, hoe men tot zulke opvattingen komt.

God de Heere heeft alle dingen geschapen en daarom zijn ze er. En Hij heeft in Zijn verbond met den mensch dien gezet in het centrum van al het geschapene en het in nauw verband met hem gesteld, want hg' moest het leeren noemen, profeteeren, het regeeren en tot zijn bestemming brengen, koninklijk, het wijden in groote liefde aan zijn Heere en God, priesterlijk.

Niets is buiten hem als een hem onverschillig object. Niets is ook uit hem als een denkend subject.

- Hij kan zelfd niet bewijzen, dat de dingen er zijn.

Want hij ontvangt slechts het beeld er van in zijn oog en hart. Hij moet gelooven, of hij wil of^ niet. De ongeloovige wijsgeer, die Gods Woord verwerpt, staat hier hopeloos verlegen. Eeuwen van nadenken brachten hem niets verder. Maar het kind Gods gelooft en hij ziet en hij weet, dat God alles, ook' hem zelf, onder Zijn wet heeft gesteld. Hij is voor alLes verantwoordelijk. En ninïmer te verontschuldigen, want God heeft het den mensch geopenbaard. De heidenen niet, en wij nog veel minder. Gods werken en Gods Woord zijn niet subjectief of objectief, maar normatief. De mensch moet zijn ambt kennen en kan zich nimmer verschuilen achter verschillende zijden, een subjectieve en een objectieve zijde, iets uitwendigs en iets inwendings. Want dat is het groote wonder Zijner schepping, dat hier alles één is en ongedeeld. Zijn ambt en zijn verantwoordelijkheid en zijn behoud, na zijn val in ongehoorzaamheid, omdat Christus voor hem alles heeft volbracht. Die hem in dat ambt wil herstellen, hem in Zijn verbond opnam, hem Zijn Woord geeft en het teeken nog daarbij. En nu moet hij gelooven, dat zegt de Schrift, en gansch zijn leven richten naar Gods wet, /die hij moet liefhebben meer dan eenig ding. Zoo leert hij ook zijn taak jegens al Gods werken verstaan. En als hij dat uit louter genade heeft geleerd, dan zegt hij, omdat het Woord hem zulks heeft geopenbaard: het was toch alles uit U, o Heere, want uit U en door U en tot U zijn alle dingen.

Ik ben weer gehoorzaam en heb het teeken ook van den doop verstaan, maar Gij geeft mij dit uit louter genade naar Uw eeuwigen raad. En zoo alleen ontvangt God alle eere.

Wat Hij geeft' is altijd vol. Geen woord en geen teeken van Hem kan ledig zijn. Vol van rijke genade, als wij mogen gelooven, vol van vloek, als wij verwerpen. En doet de gedoopte dit laatste, zou hij voor Gods troon op duizend vragen één antwoord kunnen geven? Zou hij ooit als Voltaire kunnen zeggen: ik zal mij wel verantwoorden, want Uw Woord was leeg voor mij, en leeg was het teeken van mijn doop?

Met hartelijke groeten en heilbede. Uw toegenegen

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's