Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bezwaarden over en onder de synodocratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezwaarden over en onder de synodocratie.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

42

De „weg terug” van ds Spier, VII.

De groote vraag is nu: welke van deze twee opvattingen is de gereformeerde?

Wij willen daarover 'prof. Rutgers, de knaj^te en vroomste kenner van het gereformeerde kerkrecht hooren:

Hij bespreekt deze kwestie zeer duidelijk in zijn meest bekende boek: „De Rechtsbevoegdheid onzer Plaatselijke Kerken". Het boek, dat wel eens genoemd is: de kerkrechtelijke bijbel van de Doleantie.

Hij citeert daarin art. 31 der Kerkenorde en schrijft dan: „Dte tweede zinsnede, die op een fundamenteel beginsel der Reformatie berust, komt in alle Kerkenordeningen, zelfs in alle brieven, van credentie voor de deputaten naar de classis, terug. En wat was nu het gevolg van de toepassing van dit beginsel? Natuurlijk, dat men weerloos stond tegenover den kerkeraad, die op voor hem afdoende gronden (!!!) de beslissing der „meerdere vergadering" in strijd achtte met Gods Woord". ^)

Om deze bewering nu viel o.a. de felle, zwaargewapende tegenstander van de Doleantie, dr Kleyn, hem aan.

Deze betwist Rutgers' stelling, dat bij een verschil van inzicht tusschen een meerdere vergadering en een kerkeraad over de vraag of een bepaald kerkelijk besluit overeenkomstig Gods Woord is, de K e r k e - r a a d in laatster instantie voor zichzelf moet beslissen.

Volgens Rutgers was dat evenwel juist de kern van de kwestie en dus het h o o f d p u n t van zijn betoog. Als een kerkeraad tegen een meerdere vergadering zegt: uw besluit is niet naar Gods Woord — dat moet natuurlijk b e w e z e n worden — dan zal bijna altijd verschil rijzen tusschen zoo'n meerdere vergadering, welke het besluit nam in de meening, dat het naar Gods Woord is èn den betrokken kerkeraad, welke dat pertinent ontkent. De partijen staan dan scherp tegenover elkaar. En in zoo'n situatie moet nu, volgens prof. Rutgers, de Kerkeraad voor z i c h-zelve beslissen. De kerkeraad spreekt in het voor vast-en-bondig-houden dus het laatste woord.

Ja maar, voert dan dr Kleyn tegen prof. Rutgers aan, er staat, dat het in strijd zijn van het besluit mlet het woord van God BEWEZEN moet worden. En n a t u u r 1 ij k — zoo gaat hij verder — moet dat bewijs bij een andere vergadering ingebracht worden, dan bij de vergadering, welke het bezwaar heeft en het bewijs moet leveren. En als dan die a n d e -r e vergadering het bij haar ingediende bewijs aanvaardt, en dus het besluit ongedaan maakt, dan. eerst is de b e z w a a r d e vergadering gerechtigd het besluit niet te gehoorzamen! Doet die andere vergadering dat niet, aanvaardt zij dus dat geleverde bewijs niet, dan moet de bezwaarde vergadering zich aan de uitspraak van de meerdere vergadering zonder meer onderwerpen.

Op dit betoog antwoordt prof. Rutgers kort en krachtig, dat, wanneer de zaken zóó stonden, de heele bepaling ONZIN is! En een kind kan dat verstaan. Volgens dr Kleyn zou men dan pas een besluit niet voor vast en bondig behoeven te houden, wanneer het opgeheven wordt!!! En de consequentie van zijn standpunt is, dat men a 11 ij d, zonder eenige uitzondering, moet begiimen gehoorzaam te zijn aan eenmjeerdere vergadering — ook al acht men haar besluit niet conform Gods Woord — totdat het aan deze vergadering behaagt het genomen besluit ongedaan te maken!

Prof. Rutgers oordeelt dan ook heel anders en wel aldus: „Ons dimkt, dat de uitdrukking niets anders kaa bcteeki-jtiCJi dan '.lit: men - ^s gebouden, tenzij ïiiea voor zich zelven bewezen acht, dat Gods Woord de naleving van hetgeen goed gevonden is, verbiedt. Het was i m m e r s op d i e n z e l f d e n grond, dat de Gereformeerden hun verzet tegen Roomsche hiërarchie, ^ : ; onder een besluit van een Concilie af te wachten, en ook tegenover Roomsche concilie n, volkomen gerechtvaardigd achtte n". ²)

Dat op deze wijze een pijnlijk conflict in het kerkelijke leven kan en moet ontstaan, valt niet' te loochenen. Maar dat is nu eemnaal een onontkoombaar gevolg van den strijd om waarheid en recht, welke in Christus' kerk alle eeuwen door gevoerd moet worden! Maar wie dit artikel der Kerkenorde niet ten volle ernstig neemt, levert met de beste bedoelingen de Kerk over aan de hiërarchie en dus aan het bederf.

Hoe de situatie worden kan, teekeut Rutgers, wanneer hij van Voetius met instemming de uitspraak citeert: „dat de Classen en Synoden tegenover de enkele Kerk geen afdoende en dwingende macht hebben, doch slechts eene afgeleide, zoodat de Kerken wel alles moeten aannemen en uitvoeren wat de Synode bepaalt omtrent de leer en andere kerkelijke zaken, doch altijd — met beroep op art. 31 der Dordtsche Kerkenordening en op alle'brieven, die door de Cl assen aan hare gedel e.g eerden naar de Synode worden meegegCiven, — voor zoover de naleving of het dulden daarvaii niet strijdt met Gods Woord. Strijden zij daarmee, dan moet men óf verbetering óf niet-toepassing verzoeken; is die niet verkrijgbaar, dan moet men dat kwaad dulden, om de goede orde niet te verbreken, d.w.z. enkel dulden op zulk eene wijze, dat men niet genoodzaakt wordt iets te doen of te beloven, dat men met zijn geweten „per conscientiam Dei", niet doen of beloven kan. Doch als het gewicht der zaak het meebrengt, moet men openlijk tegen de opgedrongen ordening protesteeren". En dat protesteeren sluit volgens Rutgers „natuurlijk" ook in „het protesteeren door de daad, d.i. door openlijk gehoorzaamheid te weigeren".3)

Wat Rutgers hier betoogt was èn vroeger èn later de gereformeerde opvatting.

We geven ten bewijze daarvan nog een paar uitspraken.

In zijn Korte Verklaring van de Kerkenordening schrijft ds Joh. Jansen, die èn voor 1926 èn na 1926 en nu ook weer na 1944 de getrouwe vertolker is van het domineereride gevoelen in de gereformeerde kerken, het volgende:

„Het besluit moet b e w e z e n worden te strijden Ugen het Woori^ Gods, zoo staat er. Maar voor wie? Wil-dat zeggen, dat de appellant het moet bewijzen voor de meerdere vergadering, en als hij haar overtuigen kan met zijne bewijzen, er van ontslagen is? Maar dit spreekt van zelf. Een besluit, dat strijdig is met Gods Woord is voor niemand geldig. Of wil het zeggen, dat wij aan de besluiten der meerderheid gebonden zijn, tenzij iemand een of ander besluit VOOR ZICHZELF bewezen acht in strijd te zijn met Gods Woord? Dit laatste is het juiste antwoord en wel op de volgende gronden: Ie. omdat op dien zelfden grond het reformatorisch verzet tegen Rome rustte, n.l. dat de reformatoren bij zich zelven overtuigd waren, dat de Roomsche leeringen met Gods Woord in strijd waren; 2e. omdat wij geen kerkelijke concilie n, decreten of b e s l u i t e n mogen „galijkstelleï! me'. GoddelijJte Schrifcurca*', art. 7 Confessie; en 3e. omdat Voetius ook zegt, dat een plaatselijke kerk, die gedwongen zou worden een besluit, dat bevonden wordt met Gtods Woord te strijden, uit te voeren, des noods uit het kerkverband moet treden, liever dan tegen Gods Woord ên het geweten te handelen".4)

En om nog een buitenlandsch oordeel door te geven: in de in 1941 verschenen „The Church Order Commentary" van de amerikaansche Christel, geref. predikanten Van Dellen en Monsma, waarin prof. S. Volbeda een voorwoord schreef, lezen we:

„Soms wordt de vraag gesteld: Voor wie moet het bewezen worden, dat een bepaald besluit in strijd is met den bijbel, voordat een kerk of een individueel lid mag oordeelen, dat een zaak niet voor vast en bondig gehouden moet worden? Moet de kerkelijke vergadering, welke het besluit nam eerst verklaren, dat het onschriftuurlijke karakter van het besluit bewezen is voordat iemand onderwerping mag weigeren? Of mag een kerk of individueel lid onderwerping weigeren wanneer die kerk of dat individueel lid volkomten overtuigd is, dat de getrokken conclusie onschriftuurlijk is, zelfs voordat de betreffende vergadering haar conclusie heeft herzien? O n g e t w i j f e l d het laatst e". 5)

En na dit alles vragen we: Was het eerlijk, toen ds Spier voorde gereformeerde meisjes schreef: „Er staat niet, tenzij iemand het voor zichzelf bewezen acht. Ne.en, de bewijsvoering moet dan geleverd worden in den kerkdijken weg, welken art. 31 in het begin duidelijk aangeeft: van de mindere naar de meerdere vergadering" ?

Hij weet immers, dat eeuwenlang in de Gereformeerde Kerken geleerd en in practijk gebracht werd, dat de bedoeling van art. 31 inderdaad is: tenzij iemand het voor zichzelf bewezen acht, omdat anders de heele bepaling „onzin" wordt!

Hij weet immers, dat prof. H-. H. Kuyper ter onzaliger ure kerkrechtelijk over stag is gegaan, hiërarchische neigingen kreeg en de meerderheid hem als steeds trouw volgde en dat toen de menschen, die art. 31 in den ouden, oorspronkelijken zin wilden handhaven, juist daarom geschorst zijn. En dat terwijl

nota bene nooit een officiëele wijziging van de kerkenordening was tot stand gebracht. 6)

Hij weet immers, dat heel de tegenstelling, - die hij maakt in zijn uitspraak „Er staat niet: tenzij iemand het voor zichzelf bewezen acht. Neen, de bew^svoering moet dan geleverd worden in den kerkelijken weg", door en door valsch is. Want de war§ gereformeerden in dezen hebben steeds gezegd en beleeöi dat er wèl staat: tenzij iemand het voor zichzelf bewezen acht, miaar dat t e g e 1 ij k de bewijsvoering óók in den kerkelijken weg moet worden geleverd!

Dit geschrijf van ds Spier is, vooral omdat het van hem komt, slecht!


1) p. 34.

2) p. 30. Spatieërlng van Prof. Rutgers.

3) p. 41/2.

4) Korte Verklaring van de Kerkenordening, Kampen 1923, p. 147.

5) Pag. 146. De laatste zinnen luiden in het Engelsch: Or may a Church or an individual withhold submission when that Church or individual is fully convinced that the conclusion reached is unbiblical, even before the assembly concerned has reversed its conclusion? THE LATTER BY ALL MEANS.

6) Wil men onverdachte getuigen hoeren? De groote, principlëele, nooit door een openlijke verandering dèr kerkenorde maar vla Incidentèele gebeurtenissen en beslissingen als tegen Dr Geelkerken en Prof. Schilder aangebrachte wijziging in de kerkregeerlng bij de Geref. Kerken noemt Dr Terlaak Poot het „kerkrechtelijk deraillement der Doleantie" (zie Dr W. J. Wilde, Geschiedenis van Afscjieiding en Doleantie, 2, p. 238) en Dr A. J. Bronkhorst yïar^ft in zgn dissertatie: „Schrift en Kerkorde", p. 264 v.: ' „0e binnen de Geref. Kerken geblevenen hebben door dit blijven de gang van zaken der laatste jaren aanvaard en daarmede dus toegegeven, dat de synode het hoogste gezag en het laatste woord heeft en daardoor de kerkrechtelijke „Sturm-und-Drang"-periode der Doleantie voor geëindigd verklaard. De Gereformeerde Kerken onderhoudende art. 31 D.K.O. blijven bij de oorspronkelijke opvattingen van A. Kuyper en Rutgers".

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 april 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Bezwaarden over en onder de synodocratie.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 april 1948

De Reformatie | 8 Pagina's