Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BEZWAARDEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BEZWAARDEN

Over en onder de synodocvatie 50,

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over en onder de synodocvatie 50,

De houding van Ds Van Teylingen, VII.

De sacramenten zijn evenwel behalve teekenen ook zegelen. Met het woord zegel wordt zelfs het meest eigenlijke van het sacrament getypeerd. Sacramenten zijn vóór alles zegelen. In art. 33 van de Nederl. Geloofsbelijdenis worden ze met een prachtige omschrijving ook panden genoemd. Ze zijn panden van de „goedwilligheid en genade Gods jegens ons".

In deze omschrijving worden precies dezelfde woorden gebruikt als die waarmee Calvijn in zijn bekende definitie het geloof omschreef. Hij typeerde dat immers als eën zekere en vaste kennis van de goedwilligheid Gods jegens, ons. De Sacramenten als zegelen verzegelen Gods beloften, het Evangelie van Christus' offerande en daarin zijn „goedvsrtlligheid jegens ons". Dte Heere geeft ze om vaster en bondiger te maken het heil dat Hij ons meedeelt."

Zoo is dan het wezen van de sacramenten, dat ze een zegel, pand zijn van Gods beloften en daarin van Grods goedwilUgheid jegens zondaren.

De bedoeling Gods met de sacramenten is het vaster en bondiger maken van het heil, dat in Gods belofte reeds zeer vast en bondig voor ons is. De Heilige Geest leert ons in het Evangelie en verzekert ons door de sacramenten. De Sacramenten zijn zegelen op het woord. Ze verzegelen dat woord aan ons. Het woord n.l. waarin ons gezegd wordt, dat opze volkomen zaligheid in de eenige offerande van Christus staat, die voor ons aan het kruis geschied is. En zoo, als zegelen op het woord, dienen zij daartoe, dat zij het geloof voeden en onderhouden.

Wanneer men er zich evenwel op bezint wat het zeggen wil, dat de sacramenten het geloof voeden en onderhouden, doet zich onmiddellijk de vraag op hoe dit mogelijk is, op welke wijze de sacramenten deze functie uitoefenen? Van buiten gezien zijn de sacramenten immprs niets anders dan een paar simpele handelingen met water en brood-en-wijn. Inderdaad, dit is zoo. Maar — en daar heeft de kerk altijd sterk den nadruk op gelegd — aan dat uiterlijke teeken van het sacrament, aan de t e e k e n-zijde daarvan is de b e t e e k e n d e zaak altijd verbonden. Aan het uiterlijke teeken van den doop b.v. bindt Gtod steeds de beteekende zaak van de afwassching der zonden en de vernieuwing des levens. Als nu de doop bediend wordt is deze beteekende zaak altijd aanwezig en wordt in en met de zichtbare handeUng aan de doopelingen iiitgereikt. Dit is daarom het geval omdat de feitelijke bedienaar van het sacrament de Heilige Geest zélf is. Als ergens naar Gods inzettingen gedoopt wordt, is H ij de eigenlijke dooper. Die doop is steeds zijn instrument. En daarom is in zijn doophandeling het teeken jaltijd met de beteekende zaak verbonden.

Het is typeerend voor het betoog van Ds Van Teylingen, dat hij met grooten nadruk op deze verbondenheid van teeken en beteekende zaak in het sacrament wijst. Deze siacramienteele vereeniging, deze „unio sac ramen talis" van teeken en beteekende zaak is naar zijn overtuiging „daardoor gewaarborgd, dat het Sacrament instrument is van den Heiligen Geest". En omdat in het sacrament deze eenheid altijd een feit is, omdat aan het teeken de beteekende zaak steeds verbonden is en daarmee meekomt, kan „de Doop heeten de afwassching der zonden en het brood van het Avondmaal het lichaam van Christus".

Omdat nu in het sacrament teeken en beteekende zaak steeds verbonden zijn, kan het geloof de beteekende zaak, de vergeving der zonde en de vernieuwing des levens ontvangen. Alleen het geloof! „Zoo ontvangt 't geloof de zaak, het heil, het volle heil van Christus door den Heiligen Geest. „Zoo zijn daar de teekenen niet ijdel noch ledig om ons te ' bedriegen: ant Jezus Christus is hun waarheid, zonder wien zij niet met al zouden zijn (art. 33 N.G.B.)". Den Doop geloovig gebruikende word ik daardoor verzekerd van de afwassching mijner zonden en van mijn wedergeboorte in het met Christus begraven en opgewekt zijn. Want ik word wel éénmaal gedoopt, doch „deze Doop is niet alleen nut zoolang het water op ons is en wij het water ontvangen, maar ook al den tijd onzes levens (art. 34 N.G.B.)". En zoo dikvwjls ik het Avondmaal geloovig, dat is in alle zwakheid en aangevochtenheid als een onwaardige gebruik, word ik verzekerd, dat Christus Zijn lichaam en bloed voor mij heeft doen verbreken en vergieten tot vergeving der zonden; en mijn eten en drinken is de sterking in de verborgen gemeenschap met Hem, die aan de rechterhand zijns Vaders is en toch ook in 't Sacrament door Zijn Geest. Want „de Heere nu is de Geest." 2 Cor. 3 : 17"

De gansche rijkdom van dit alles wordt, zoo betoogt Ds Van Teylingen, in den Heidelbergschen Cat. Zondag 26-29 beleden. De beteekenis van de sacramenteele imie tusschen teeken en beteekende zaak wordt daar niet alleen omschreven als een g e 1 ij k e-nis: „gelijk .... aJzoo", maar ook als een op grond van die verzegeling zicjh toeeigenen van de beteekende zaak: „zoo waarachtig als., zoo zeker!" „De Heilige Geest gebruikt de Sacramenten om het geloof in z'n strijd, z'n aanvechting, z'n sluimer te doen opstaan en vroolijk te doen zijn en welgetroost door Christus en al zijn heil en door de vastheid van al Zijn beloften. Zoo versterkt het Sacrament om onzer zwakheid wil, den grond des geloofs en daardoor het geloof zelf".

Maar als nu het bediende sacrament niet door het waarachtig geloof wordt ontvangen en gebruikt? Als het stoot op weerbarstig ongeloof? Wat dan?

Men weet het: hier is het critleke punt in de sacramentsleer! In de laatste jaren kwam dat wel heel duidelijk aan den dag. Allen die zeggen, dat het sacrament geloof veronderstelt, of aanwezig geloof verzegelt, moeten komlen tot de constructie, dat een sacrament aan een ongeloovige toebediend geen „vol", geen „waarachtig", geen „echt" sacrament is. En zij aanvaarden zoo sprekend de leer van een tweeërlei sacrament, één voor geloovigen en één voor de ongeloovigen.

Zoo verzekerde het Praeadvies indertijd dat de sacramienten nog wel volgens de Belijdtenisschriften „bij dengene, wien ze worden toegediend, het geloof veronderstellen". ^) Deze opvatting is zelfs de ziel, de kern van de leeruitspraken van 1942 en dus ook van 1946. En hetzelfde Praeadvies betoogde dan ook zeer consequent, dat de doop van niet-geloovigen een „niet-vollen" doop is en dat het doopsformulier hun zelfs het recht op den doop „in zijn-vollen diepen zin" niet „toekent". ^)

Geheel anders Oordeelt Ds Van Teylingen. Men mag geen oogenblik vergeten, zoo betoogt hij, dat wanneer het sacrament, „ongeloovig wordt gebruikt of liever, wanneer het ongeloof het gebruikt, daardoor het' Sacrament niet van z'n wezen wordt beroofd. Dat is spiritualistisch gedacht. Het Sacrament mag wel alleen in de vergadering der geloovigen bediend worden, die de kerk is. Maar het geloof b e h o o r t niet, ook niet als onderstelling, tot het wezen van he, t Sacrament. En als de ongeloovige het geibruikt gaat er niets van dat wezen te loor, maar wel wordt dan, wat veel erger is, het verbond (3ods ontheiligd en de toorn van God over de geheele gemeente verwekt (H.C. Zo. 30), waartegen de kerkelijke tucht te waken heeft voorzoover het haar toekomt (de intimis non judicat ecclesia, d.i. over het innerlijk oordeelt de kerk niet). De ongeloovige ontvangt niet Christus, de waarheid van het Sacrament, de res significata (de beteekende zaak); maar hij ontvangt wel degel ij k het sacrament en dat op een verschrikkelijke manier, n.l. „tot zijn verdoemenis" (art. 35 N.G.B.). Want hij weerstaat, in diens instrument, den Heiligen Geest (vgl. Hand. 7 : 51)."

Ds Van Teylingen wil op het conflict, dat in de Gereformeerde Kerken op dit punt losbrak niet ingaan. Maar op de volgende wijze veroordeelt hij zakelijk toch zeer scherp wat in 1942/43 en dus ook in 1946 werd vastgesteld:

„Eén ding is zeker: men kan de vrijmacht des Geestes, de souvereiniteit der genade, de praedestinatie, op zulk een wijze bij deze dingen ter sprake brengen, dat men tot het spiritualisme nadert. Dan maakt m!en, subjectivistisch, het geloof tot een constitutief element in het sacrament; dan ' móét het geloof bij de kinderen ondersteld worden; (!!!) dan móét het Sacrament, - zal het een „vol" Sacrament zijn, ten allen tijde aanwezig geloof verzegelen ; (!!!) dan dreigt dat Sacrament als „medium gratiae" (als genademiddel) ontledigd te worden met al de gevolgen daarvan voor de practijk des

geloofs; dan is niet alleen de genade particulier, maar ook het verbond der genade." (!!!)

En indien men zoo leest is de randmogelijkheid waarmee de Gereformeerde belijdenis steeds rekent, deze n.l. dat de Heilige Geest ook zonder het middel kan werken bijna het normale geworden. „Deze gevaren zijn in de Gereformeerde theologie permanent aanwezig, vooral daar waar men zich verzet tegen opvattingen die, als in het Remonstrantisme, aan de geloofsbeslissing een al te zelfstandige plaats geven in de orde des heils; daar ook waar de dogmatiek al te speculatief beoefend wordt. Het Praeadvies aan de Synode der Gereformeerde Kerken, 1943, bracht dan ook geen nieuws in dit opzicht; 't nieuwe schuilt alleen daarin dat het bovengenoemde inzichten bracht op een gevaarlijke nieuwe wijze, n.l. met den schijn van een overigens ongedefinieerd kerkelijk gezag".

De beteekenis van het geloof in de Sacramentenleer is speciaal van belang geweest bij de ontwikkeling van den kinderdoop. „Tegenover Rome werd staande gehouden dat alleen het geloof de in het Sacrament geschonken gave ontvangt en het Sacrament ook alleen aan de geloovigen bediend mag worden. De kleine kinderen worden gedoopt op grond van het Verbond der genade, dat ook met het zaad der geloovigen is opgericht. Hun „wordt door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest die het geloof werkt, niet minder dan den volwassenen toegezegd" (H.C. Zo. 27). „De kinderkens in Israël werden besneden op dezelfde beloften, die onzen kinderen gedaan zijn" (N.G.B. art. 34). Tegenover de Lutherschen, die van geen geloof bij de kinderen vóór den Doop wilden weten ('t werd integendeel pas door den Doop 'geschonken) en tegenover de Anabaptisten, die pas doopen wilden op belijdenis van bewust geloof, hebben de Gereformeerden den kinderdoop altijd verdedigd miet de Bijbelsche waarheid, dat de kinderen der gemeente deel hebben aan den Geest, die het geloof werkt (zij noemden Hem wel het , , zaad" des geloofs, b.v. U r s i n u s en de B r a y) en dat zij daarom zeer wel, naar den aard der kinderen natuurlijk, geloovigen en wedergeborenen kunnen zijn. 't Is zaak, dunkt mij, bij dit eenvoudige inzicht, dat het geheimenis Gods niet te na komt, te blijven staan. Het „houden voor wedergeboren en in Christus geheiligd" (Synode-uitspraken van 1905 en 1942), hoezeer deze woorden ook aanleiding geven en gegeven hebben tot allerlei misverstand en verkeerde interpretatie en daarom m.i. een klaardere formuleering noodzakelijk is, bedoelde niet anders dan, op grond van de bovenontwikkelde beschouwing, een regel te gaven voor de pastorale practijk t.a.v. de kinderen des Verbonds".

Tot zoover Ds Van Teylingen.

in tegenstelling met Ds Spier en anderen bleef hij volkomen trouw aan wat hij steeds had geleerd.

Evenals vroeger interpreteert hij 1905 en 1942 geheel anders dan de synodes van. 1942/43 dit op vele wijzen en bij vele gelegenheden officieel hebben gedaan. Van een werkelijk houden van alle kinderen, hoofd voor hoofd, voor reeds wedergeborenen was en is bij hem geen sprake.

En ook wat van deze besehouwingswijs der kinderen de grond en oorzaak is, namelijk dat de ware doop is verzegeling van reeds gerealiseerde innerlijke genade of — zooals ook 1946 nadrukkelijk leert — van een alléén aan de uitverkoren kinderen toekomende belofte, wil hij eveneens niets weten.

Overduidelijk voor lederen kenner der situatie is, dat hij zich zoo buiten den kring beweegt, welke de leeruitspraken van 1942/46 trekken.

Want wat deze leerultspraken ook mogen .toelaten, nooit dat, dat het geloof — hetzij in feite of in veronderstelling — niet tot het wezen van den doop behoort! Integendeel de zakelijke inhoud daarvan is vóór alles, dat de reëele correlatie van den doop (en dus van de belofte) èn het geloof een constitutief element van den doop uitmaakt.

En wanneer Ds Van Teylingen in een noot opmerkt, Sjat de klaardere formuleering van 1905/42, iwaarover hij in zijn artikel schreef, in de vervangingsformule van 1946 werd gegeven, dan vergeet hij blijkbaar, dat uitdrukkelijk door de synode werd vastgelegd, dat de directe verhouding tusschen doop en wedergeboorte, zooals die in 1942/43 werd vastgelegd in 1946 onverzwakt werd gehandhaafd.

Ds Van Teylingen leert niets anders, in alle onderdeden, dan wat de , , vrijgemaakt en" steeds hebben betoogd. Zij werden daarom in 's Heeren naam geschorst.

Hij niet. De tijd van schorsen is reeds lang voorbij!

Want de Gereformeerde Kerken meenen niet wat ze eenmaal bezwoeren.


1) pag. 9.

2) pag. 24.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 juli 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

BEZWAARDEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 juli 1948

De Reformatie | 8 Pagina's