Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven III

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer wij onze critische beschouwing van den tegenwoordig van vele zijden gestelden eisch der economische medezeggenschap in het bedrijfsleven voor den arbeider en diens stand of beweging gaan vervolgen, willen wij onze aandacht thans gaan richten op dat reeds geconstateerde verschil in benoeming van de instanties, die voor medezeggenschap in aanmerking komen, bij de door ons genoemde schrijvers, den heer Ruppert en prof. de Gaay Fortman. De heer Ruppert spreekt van medezeggenschap voor den arbeidenden stand, prof. de Gaay Fortman, van medezeggenschap voor de vakbeweging. Dat is niet hetzelfde, daargelaten of beiden toch hetzelfde bedoelen. De arbeidende stand omvat belangrijk meer dan de vakbeweging, is in wezen een totaal andere onderscheiding. Laatstgenoemde term spreekt alleen van de organisatie van bepaalde vakarbeiders in een bepaald verband, moet dit althans doen, hoewel de werkelijkheid niet in alle gevallen ermee overeenkomt, dat de arbeiders naar het vak zijn georganiseerd: een bond van fabrieksarbeiders b.v. is geen organisatie naar het vak te noemen; daarentegen duidt eerstgenoemde term den geheelen arbeidenden stand aan. Ja, wat is dat: de arbeidende stand? Naar de Heilige Schrift gesproken omvat deze onderscheiding de geheele menschheid. Wanneer de dichter van den 104en Psalm de grootheid Gods roemt in al Zijn wer­ ken en daarbij juicht van de wolken als van Gods wagen, van de vleugelen van den wind als van Zijn wandelweg, van rijzende bergen en in diepte gaande dalen, van neervlietende fonteinen, brekende den dorst der woudezels, van allerlei uitspruitsel der aarde, dan komt achter den stoet van vogelen des hemels, ooievaars en steenbokken, het gedierte des wouds en de jonge leeuwen, brieschende om een roof, uitgaande om hun spijs van God te zoeken, de mensch als werk van Gods handen aangetreden. Van hem wordt dan in de over hem gedichte woorden met name de arbeid getoond als te zijn zijn adelbrief, wanneer 't heet in het 23e vers: , , De mensch gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijnen arbeid tot den avond toe". — Wij mogen er wel op bedacht zijn, dat wij deze alles en allen omvattende Schriftuurlijke visie, welke is tot lof van God, op den arbeid en den mensch als geroepen arbeider Gods niet gaan verliezen in een tijd, \vaarin het begrip arbeid en arbeider doorgaans een veel beperktere en geheel anders gekwalificeerde beteekenis wordt toegekend.

Het is overigens duidelijk, dat wanneer de heer Ruppert spreekt van den arbeidenden stand, hij dezen term bezigt in sociaal-economischen zin. Hetgeen zijn goed recht is. Daarmee is dan evenwel de zaak nog niet veel duidelijker geworden, althans in verband gezien met dien gestelden eisch van economische medezeggen-

schap voor dien arbeidenden stand. Want tot dien stand ^ijn te rekenen zoowel de ambachtsman als zelfstandige alleenwerker, de zelfstandige ambachtsman met één of meer knechts, de dienstbode en de werkster, de winkeljuffrouw, de knecht van den schoenmaker en slager, de loopjongen, de landen fabrieksarbeider enz. Deze evenwél alleen zijn niet daaronder te rekenen, want breidt men deze onderscheiding uit tot alle werkers in loondienst, dan vallen daaronder ook de kantoorbediende, de voorman en de fabrieksbaas, de bedrijfsleider en de ingenieur, ja zelfs de directeur. Men rekent de laatsten stellig doorgaans niet daartoe, doch dit feit wijst er reeds op, dat wij liiet dien term arbeidenden stand met een weinig omlijnde, zwevende en niet zakelijk afgegrensde onderscheiding en benoeming te doen hebben, waarbij ook al weer de standsverschillen in den éénen arbeidenden stand komen opduiken. Een nog maar oppervlakkige bezinning op den term arbeider b.v. kan ons hetzelfde leeren. Men kan spreken van zelfstandige arbeiders en arbeiders in loondienst, van hand-arbeiders en hoofd-arbeiders, van opdrachten uitvoerende en van toeziende, leidende arbeiders. Moeten die allen nu gerangschikt worden tot den arbeidenden stand? Moeten die allen nu geacht worden recht te hebben op en ook op te komen voor hun rechten op economische medezeggenschap ? Dat wil dus zeggen, de winkeljuffrouw bij den kruidenier, de dienstbode in de huishouding van mijnheer en mevrouw, de timmermansknecht bij zijn baas, enz? Wanneer de arbeidende stand recht heeft op economische medezeggenschap, dan zal deze vraag niet anders dan bevestigend beantwoord kimnen worden. Nu is het wel bekend, dat de winkeljuffrouw en de dienstbode, de knecht van den slager en den schoenmaker zich niet druk maken over hun recht op economische medezeggenschap, terwijl anderen dit voor hen evenmin doen. Hetzelfde kan worden gezegd van fabrieksbazen, bedrijfsleiders en ingenieurs; ook kantoorbedienden maken zich over deze zaak, wanneer ik op eigen, tamelijk breede ervaring mag afgaan, doorgaans niet bijster druk. Letten wij op het Wetsontwerp voor de Ondernemingsraden, dan zien wij dat. dit de medezeggenschap in de onderneming als regel wil laten beginnen bij zaken met minstens 25 werknemers. Ook dit is een weinig principieele, alleen in het getal-haar kracht zoekende wijze van positiekiezen in deze materie der economische medezeggenschap. De zaak wordt nog merkwaardiger, wanneer wij er aandacht aan geven dat lid 6 van artikel 6 van dit Wetsontwerp aangeeft: „Bij reglement kan worden bepaald dat 't hoogere leiding gevende personeel, voor zoover dit geacht kan worden door den voorzitter (d.i. 't hoofd of den bestuurder van de onderneming, G.)'te zijn vertegenwoordigd, van de uitoefening van het kiesrecht of ook van de verkiesbaarheid is uitgesloten". Dit betreft dan een mogelijke uitsluiting van kiesrecht of verkiesbaarheid voor den Ondernemingsraad, waarin de economische medezeggenschap in het bedrijf tot praktische gelding zal komen in de onderneming volgens het Ontwerp. Merkwaardig, die onderscheiding van dat „hoogere, leiding gevende personeel, voor zoover dat geacht kan worden door den voorzitter (ondernemer) zelf te zijn vertegenwoordigd". Dit alles wijst er zeer duidelijk op, dat de zaak van de economische mledezeggenschap voor den in loondienst arbeidenden mensch, (naar het mij voorkomt de wijdste begrenzing) op weinig principieele wijze wordt nagestreefd. Het is dan ook verder een opvallend verschijnsel, dat niet alleen de winkeljuffrouwen, dienstboden en arbeiders bij een baas met één of slechts weinig knechts, hun zaak van economische medezeggenschap niet voor zich aan de orde zien gesteld, noch er zich druk over maken. hetzelfde kan ook worden geconst§, teerd ten aanzien van fabrieksbazen, bedrijfsleiders, ingenieurs, chemici in de fabriekslaboratoria, kantoorbedienden, kantoorchefs en procuratiehouders. Hoe is dat te verklaren? Het te geven antwoord werpt plotseling een verrassend licht op deze zaak: Omdat deze allen in meerdere of mindere mate al deel hebben aan de medezeigigenschap. 't Bovengenoemde wetsontv/erp noemt dit dat zij door den ondernemer reeds zijn vertegenwoordigd, dus geen eigen aparte stem in het kapittel meer behoeven. Wat leert dit ons ? Dat economische medezeggenschap voor den arbeidenden stand of voor de vakbeweging feitelijk geen zaak is, die er nog komen moet, doch die er reeds overlang is. Deze medezeggenschap is er evenwel niet bij een elk, die aan het arbeidsproces deelneemt en is er bij hen, die medezeggenschap bezitten en uitoefenen, niet in gelijke mate. Dit ligt in den aard der zaak. Deze medezeggenschap in de onderneming wordt bepaald door de plaats, die men in dat arbeidsproces inneemt, de plaats door God besteld en aangewezen. Wij erkennen inamers, dat er ongelijkheid is onder de menschen, die gerespecteerd moet worden, er zijn gezagsdragers en gezagonderhoorigen. God heeft dat Zelf zoo bepaald. Hij heeft bepaalde menschen met gezag over anderen bekleed, den een tot rentmeester over uitgebreide goederen van Hem gesteld, en den ander op een nederiger plaats tot Zijn dienst geroepen.

Wij stelden vast, en dit Ontwerp van Wet geeft er de stilzwijgende bevestiging van, dat de economische medezeggenschap in de onderneming er in feite is. De figuur van den ondernemer, die als een dictator alles leidt en beslist is een in het bedrijfsleven voor een goeden gang van zaken volkomen ondenkbare en onbestaanbare figuur bij ondernemingen van eenigen omvang. Deze ondernemer heeft zijn procuratiehouders, zijn kantoorchefs, zijn bedrijfsingenieurs, zijn bedrijfsleiders, zijn fabrieksbazen e.d. die in delegatie van gezag met hem de onderneming in onderdeden van het economisch beleid dirigeeren. Verder gaande kan men zeggen, dat het kantoorpersoneel doorgaans ook deel heeft aan die economische medezeggenschap, daar men het kantoor gevoegelijk kan zien als het administratieve orgaan, waardoor de ondernemer zijn ondernemerstaak uitoefent. Het is dan ook zóó gezien, overeenkomstig de bestaande werkelijkheid in de ondernemingen, verantwoord te concludeeren, (wij spreken thans uitsluitend over de medezeggenschap in de ondernemingen, niet over die in grootere economische verbanden als bedrijfsgroepen of bedrijfsschappen e.d.) dat de eisch van economische medezeggenschap van den loontrekkenden arbeidenden stand een volkomen overbodige, wijl reeds vervulde eisch is, mits men die economische medezeggenschap maar laat in handen van de uit hoofde van hun gezagsfunctie daarvoor bekwaam te achten en derhalve aangewezen personeelsledenin de onderneming. In zelfs zeer belangrijke onderdeelen van het ondernemersbeleid alsook bij aanzienlijke, zakelijke transacties in de onderneming, berust praktisch de door den ondernemer gedelegeerde zeggenschap bij die bepaalde gezagsdragers, de procuratiehouders, de chefs, de bedrijfsleiders, ingenieiirs en fabrieksbazen. In dit dagelijksohe overleg van den ondernemer en zijn medewerkers functionneert deze bepaalde medezeggenschap van hen. Zeer zeker rust bij d? n ondernemer de uiteindelijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid, voor zoover bepaalde gezagsdragers in de onderneming niet zelf of in samenvoeging met anderen eigen bevoegdheid in de onderneming hebben verkregen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 juli 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven III

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 juli 1948

De Reformatie | 8 Pagina's