Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Daar spreken, waar Abraham staat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Daar spreken, waar Abraham staat

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

„.... voor Hem aan welken hij geloofd heeft " Eom. 4 : 17. „.... wij spreken in de tegenwoordigheid Gocis " . 2 Cor. 12 : 19.

„Coram Deo", in Gods tegenwoordigheid, dat is ongeveer hetzelfde als wat in het Grieksch wordt uitgedrukt door de woorden: katenanti theou". En dit woord treffen we aan zoov/el in Rom. 4 : 17, als in 2 Cor. 12 : 19.

In de eerste plaats is sprake van onzen vader Abraham. Abraham is een vader van alle geloovigen, van ons allen, want uit Hem is Israël — zijn beloofde zaad — geroepen. Hij is vader van ons allen, staande vóór God. „Katenanti" dien God, in wien Hij geloofd heeft. Hij stond, om zoo te spreken, „vis a vis" tegenover dien God. God sprak. En Abraham geloofde den Spreker. Hij stond tegenover Hem. Katenanti theou.-

Nu, op dezelfde plek, waar Abraham geloofde, staat Paulus te spreken. En niet alleen hij. Maar ook Titus. En eigenlijk heel de kring der zendingsarbeiders. Ze spreken tot de gemeente. Over alles en nog wat. Tot stichting vEin de gemeenten. Ze geven daar opening der Schriften, en als het moet, ook opening van zaken. Ze bouwen de kerk en weren de brekers. Ze verzamelen de kudde en weren de wolven. Ze staan onder de officieele gezanten van Christus en laten zich daar niet van hun plaats dringen. En al die dingen doen ze sprekende af „katenanti theou", coram Deo, in Gods tegenwoordigheid. Daar waar vader Abraham geloofde, daar spreken de zonen Abrahams, daar disputeeren ze ook. Daar leggen ze banden en knippen ze banden door. Daar nemen ze aan en wijzen ze af. Daar zeggen ze: oremus, tóat ons samen bidden en daar zeggen ze ook: voor die zonde niet meer bidden.

Het is goed, dit te bedenken.

Men wil ons heden in alle toonaarden leeren, dat de plaats waar Abraham gelooft, niet kan zijn de plaats, waar de kerksprekers spreken. Het geloof maakt Abraham eenzaam, zoo heet het dan, en wie eenzaam is, die kan niet in het zelfde oogenblik spreken in de commune, de kompanie, het gezelschap. Gelooven is een zaak van één-zijn met God, en dus niet van een staan onder medemenschen. Maar spreken tot en onder menschen is dus iets van volslagen ander karakter en het geschiedt op een heel ander niveau. Zoo wil men het ons heden leeren. Met het gevolg, dat de kerkelijke spraak altijd wat anders i s en ook iets anders i n - houdt dan Abrahams geloof. Indien men al het geloof een inhoud toedenken zou.

Maar aan de Schrift is zulk een tegenstelling vreemd. Men spreekt daar waar men hoort. Gelijk men ook spreekt hetgeen men hoort. En ook „m e n" spreekt waar „m e n" hoort. De mensch Gods is geen eenzame; zijn „Geworfen-sein", zijn „geworpen-zijn" is een verwekt zijn in en tot een groote gemeente. Daar is z ij n existeeren.

Men zegt tot ons, anno 1948: als we niet samen bidden, dan geeft „het" toch niets. Wat geeft dan niets? Het pogen om elkaar te naderen.

Maar de vraag is juist, of we „elkaar" naderen moeten dan wel elkaar moeten blijven tegenspreken. De vraag is juist, of het woord van den één is geweest tot „stichting" der gemeente, en „katenanti theou", dan wel dat van den ander.

En daarom zal eerst moeten gezegd worden, w at men voor den inhoud van zijn spreken-en-gelooven uitgeeft „katenanti" God èn „katenanti" zijn menschen. Eerst dan kan uitgemaakt worden of er weer een gemeenschap is, die juichen kan: wij hebben |van elkander bevonden, dat de plaats, die ons „katenanti" God plaatst, dezelfde is, waar wij „katenanti" deze commune staan.

Hoe hebben ze dat dan bevonden?

Door hun op tafel gelegde duidelijke beginselverklaring te toetsen aan het geschreven Woord. Wie tegenover het Woord staat, die staat „katenanti" God.

En wie tegenover het Woord zijn maskeradeeostuum aanhouden wil, zeggende aJs een onbekende tot den onbekende: „oremus", laat ons bidden, wel, die staat op dat oogenblik niet „katenanti" God. Ik dacht eigenlijk, dat zelfs op een house .party men eerst de visitekaartjes wisselde, en dan pas zei: „oremus". Maar vandaag willen sommigen dat we dat ongeestelijk zullen noemen. Tenminste in de kerk.

Om te weten of ik het „katenanti" N.N. kan combineeren met het „katenanti" God, moet N.N. eerst zijn papieren op tafel leggen.

Want, met eerbied gezegd, dat heeft God ook gedaan.

Om te weten of ik met Petrus kan bidden, moet hij me eerst eens eerlijk zeggen hoe hij denkt over de petra. Want hij is naar haar genoemd, niet zij naar hem.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Daar spreken, waar Abraham staat

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's