Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De pluriformiteit van de kerk in verband met de cecumeniciteit (VI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De pluriformiteit van de kerk in verband met de cecumeniciteit (VI)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie ons vorig artikel gelezen heeft, zal onmiddellijk althans vermoeden, dat we bezwaar hebben tegen de stelling, die dr Volger nu geeft als de vijfde:

„Het begrip ecclesia in Mattli. 16 : 18 en 18 : 17 is een algemeene omseIir\jving van die zelfstandige gemeenschap, die in tegenstelling staat met de synagoge, haar centrum heelt in Christus, haar fundament in de messiaansche beUjdenis, en haar levensprincipe in den Heiligen Geest; dit is de oecumenische kerk, die aJs geheel aan de deelen ' vooral gaat en in de deelen zich manilesteert”.

Natuurhjk is er ook hier weer iets, dat we kunnen lezen met instemming, dan wel afwijzen: het zal dan weer de vraag zijn, wat men onder de woorden verstaan wil hebben.

Maar op één punt is ons alleen maar afwijzing mogelijk, en valt er ook ^niets te „interpreteeren", zóó, dat de dubieuze woorden met een of andere „interpretatie" nog net erdoor zouden kunnen komen. Men begrijpt, dat ik hier doel op het slot: de oecumenische kerk is een geheel dat aan de deelen vooraf gaat en in de deelen zich manifesteert. Op dit punt blijft ons „neen" tegen dr Volger's „ja" staan. Een vergader in gs geheel manifesteert zich nooit ui een ver-gaderings deel.

Wij moeten hier niet misverstaan worden. Wij hebben er niets tegen, de in Matth. 16 : 18, en 18.17 bedoelde, gemeenschap „oecumenisch" te noemen. Och neen, waarom zouden we daartegen bezwaar hebben? Christus verklaart, in 16 : 18, dat Hij zijn ekklesia zal „bouwen", „stichten" „epi" (op? ) „deze" „petra". Die woorden hebben al heel wat folianten in het aanzijn geroepen, en er is heel wat bloed gevloeid, en etteUjke'brandstapels opgericht, terwille van hun „interpretatie”.

Nu over dat „bouwen", „oprichten", „stichten", zal wel niet veel meeningsverschil zijn. Hetzelfde grieksche werkwoord, hier door „bouwen" vertaald, komt ook voor in Matth. 7 : 24, 26, waar duidelijk sprake is van iemand, die een huis bouwt, op rotsgrond dan wel op zandgrond; hij bouwt in ieder geval. Maar verder? Dat woordje „op"? Het treft, dat in Matth. 16 : 18 een voorzetsel wordt gebruikt („epi" met „derden" naamval), dat men niet treft in Matth. 7 : 24, 26 (daar staat „epi" iBiet vierden naamval). Niet onmogelijk, dat hier toch wel iets in zit. De man, die zijn huis op dien rots-, dan wel op den zandgrond bouwt, komt voor als iemand, die waar eerst niets stond, nu wat neer gaat zetten (er zit een element van beweging in, Robertson). Dat element van iets-^r-neer-ZETTEN valt in Matth. 16 : 18 buiten beschouvsdng. Het is niet zoozeer daarom te doen, dat er wat komt, hetwelk er eerst niet was (en ook weer verdwijnen kon, zooals dat huis van den dwaas, die op zand ging bouwen). Neen, buiten beschouwing blijft de kwestie, hoe lang de bouwer al aan den gang is, en of er al door anderen c.q. hem zelf een begin gemaakt is, dan wel of de aanvang nog komen moet; het KOMEN van. het gebouw heeft minder de attentie, dan de PLAATS, de GRONDSLAG. De grondslag is de petra, d.w.z. de belijdenis, die zooeven uitgesproken is, dat de historische Jezus, timmermanszoon, adres daar en daar, betwiste rabbi, straks gekruisigd, de beloofde Messias is. Christus wist: R WAS al een ekklesia. Maar Hij werd nu vergaderingscentrum in die en die belijdenis.

En als in Matth. 18 : 17 gezegd wordt: eg het der gemeente, n.l. in het geval, dat een zondaar die bestraft is, zich oostindisch doof houdt, net doet, of hij niets hoort, en daarin zijn onwil toont, en dus in feite weigert te hoeren, zeg het dan aan de ekklesia, aan de vergadering, wel, waarom zou die ook niet oecumenisch moeten of mogen heeten?

Die belijdenis van Matth. 16 is bestemd voor de heele wereld, en zoolang dus de kerk ergens gebouwd wordt op dien grondslag, dan heeft ze op accoord van haar erkend zijn een program, dat aan de wereld opgelegd is, en waaraan alle geloovigen, die zich laten vergaderen, zich willen binden, waaraan zé zich ook willen laten herkennen. En die tucht üit Matth. 18 : 17 dan ? Wel, die is een afgaan op een zondaar, die zelf ingaat tegen de petra welke oecumenisch bindt en samenbindt. Als iemand in Kampen een bul krijgt, dat hij openbare grove zondaar is, dat hij daarin zóó vreesehjk verhard is, dat Gods Kerk hem niet meer kan verdragen op den preekstoel, wel, dan is 't volmaakt normaal, dat b.v. Berkouwer, president van zulk een „heiligen" uitwerphandel — ik spreek nu in zijn stijl — het ook gaat zeggen b.v. in Grand Rapids, en dat ze ook daar, en dan oecumenisch, vertellen, dat het waarlijk zoo is als in die bul staat. Wij hebben alleen maar tegen Berkouwer, dat hij zijn verhaal niet goed gedaan heeft; hij heeft zoo heel veel weggelaten. Maar dat hij een oceaan is overgestoken om het te gaan zeggen, wel, dat was „simple comme tirez". Het eenige wat niet „simple" was, was dit: at hij. nu warempel wou, dat zulke openbare grove zondaren in een amsterdamsch oecimienisoh spul zich zouden laten ontvangen „simple comme b o n j o u r". 'Maar nu komt het: anneer moet iemand worden beschouwd als een heiden en een tollenaar? Volgens dr Volger en ook volgens mezelf zal het houden van een openbaren groven zondaar voor heiden en tollenaar moeten geschieden naar het recept van Matth. 18. Dat wil zeggen:

a) het door hem volgehouden kwaad moet gezegd zijn aan de „ekklesia”;

b) deze nioet hem hebben vermaand;

c) hij moet ', haar vermaning hebben verworpen. DAN is hij te houden als heiden en 'toUetfaar. Zooals b.v. de oecumenische synode, als ze nog iets van een synode heeft, b.v. ondergeteekende daarvoor houdt: want ze heeft een formule, die hij verwerpt, genoemd overeen]ïomstig de petra van daar straks.

Maar wil dr Volger het ook zoo gezien hebben? Ik begrijp hem niet goed, want hij heeft me ook nog eens geïnviteerd voor een of ander Öecumenisch-hjkend ding, en toen heb ik daarvoor natuurlijk bedankt, omdat dr Aalders me ertoe verlokken wou, dat ik net zou doen, alsof ons beider neus bloedde, en dat mocht ik natuurlijk niet, want als hij een man is, houdt hij

voor de oecumenische kerk vol, dat ik een gruwelijk zondaar ben, zooals ik tegenover haar volhoud, dat hij in 1944 een gruwelijk misdrijf heeft gepleegd, en daarin nog steeds net als Berkouwer, Ridderbos, Nauta en zoo ook maar de minste schuldbelijdenis weigert, weshalve we oecumenisch onze „lis" hebben, ons twistgeding, dat hij maar niet beëindigen wil, omdat hij zijn e i s c h e n volhoudt, volhoudt, volhoudt, net als ik mijn „neen" volhoud, volhoud, volhoud. Maar dat betreft Aalders, en zoo. Het gaat echter nu over dr Volger. Dat ik hem hierin betrek, heeft zijn reden, en nu raak ik meteen het fijne puntje: wanneer ben ik of-een andere openbare grove zondaar nu te houden voor heiden en tollenaar?

Ik lees bij dr Volger, dat hij zegt: het moet gezegd zijn bij de ekklesia (accoord, zegt K. S.); het "moet door de ekklesia met den zondaar besproken zijn, en de zondaar moet hebben geantwoord: ik trek mij uw woorden niet aan. En die ekklesia is dan oecumenisch, zegt dr Volger, en nog zegt ondergeteekende: accoord. Maar ze gaat als geheel aan de deelen vooraf, zoo voegt hij er aan toe, en d a a r zit ik ineens mee. Ik moet eerst weten, wat naar de-meening van dr Volger toch wel de „deelen" zijn van de oecumenische kerk als geheel.

Want ik begrijp van de redeneering niet veel. In de voorgaande stelling is opgemerkt, dat een kerk altijd een nieer\'0udige samenstelling is. Daarbij werd toen verwezen naar Matth. 18 : 20: aar twee of drie in Mijn naam vereenigd zijn, daar ben Ik in het midden. We zullen ons wel niet vergissen, als we, nu dr Volger zelf deze plaats aanhaalt ten bewijze, dat de kerk een meervoudige samenstelling is, hier hem hooren verklaren: ijk, daar hebt ge dus die deelen. Maar dan zijn die „deelen" leden. Leden vergadering. Geloovigen.

Waar. (d.w.z. op de plaats, waar) twee of drie in Mijn naam zich tot een sjTiagoge hebben laten maken, daar, d.w.z. op die plek, ben Ik in het midden. . Nu zullen we niet vragen: of een vergadering er eerder ié dan de, leden. In den tijd zijn-de leden er natuurlijk eerder* dan hun vergadering. Maar ik houd weer vast aan dat begrip van vergadering. Zijn de leden van een vergadering ook „deelen" van die VERGADERING?

Kan een vergadering wel in deelen uiteenvallen? Eigenlijk geloof ik dat niet. De ^VERGADERDEN kunnen in secties gaan, voor mijn p'art mag men deze deelen noemen. Maar zelfs dan nog. blijven ze vergaderd. Doch de vergadering als daad is niet te deelen. Ze gelukt of ze mislukt. Als ik de burgers van Kampen wil bijeenbrengen, en ze komen niet op, dan is mijn vergadering me niet gelukt. En ik kan dan van het beetje, dat ik daar zie staan, niet zeggen, dat ze een deel der vergadering zijn, want ze zijn wel vergaderd, maar deze vergadering heb ik niet bedoeld. En de anderen, die ik had willen vergaderen, zijn niet vergaderd, zijn ook geen deel van de vergadering; en als ze soms samenkomen bij een ander, dan zijn ze ook nog geen deel der vergadering, maar een contravergadering, - at zoo.

Conclusie: als ik aan de leden der vergadering als aan haar deelen denk, dan kom ik niet eruit. Een vergaderd lid is geen deel van de vergadering als vergadering. Een deel van een VERGADERING moet ook nog zelf VERGAÈERING zijn, en dan bepaald door den wil der geheele vergadering.

Nu kan dr Volger het ook 'wel anders bedoeld hebben, ondanks zijn verwijzing naar Matth. 18 : 20. Hij spreekt n.l. van de Hervormde kerk in stelling 8, en zegt, dat deze de (door dr Volger onjuist geachte) stelling volgt: het geheel is de som van de deelen". Daar zullen dus de „landskerk" als „gehe'el" en de „plaatselijke gemeenten" als „de deelen" bedoeld zijn. En, als ik dan nog wijder denk, en me een oecumenische synode voorstel van landskerken, die met elkaar in verbinding getreden zijn, dan kom ik weer terug naar mijn vraag van hierboven: anneer ben ik een heiden en tollenaar? Als het g«heel aan de deelen voorafgaat, ben ik dan misschien pas heiden en tollenaar, als de landskerk me heeft verdoemd, per synode, of anders, zoo mogelijk, een oecumenische synode?

Het zou dan lang kunnen duren, en ze zouden in 1944 in Nederland dan wijs gedaan hebben hun heiligen toom nog een beetje te bedwingen tot op de oecumenische synode.

Maar hoe dit zijn mag, ik geloof, dat ik in Matth. 18 iets anders hoor. Als er twee of drie in synagogèvorm bijeen gebracht zijn, wel, danishet al goed, als het aan die twee of drie gezegd is, wat de zondaar heeft gedaan. Spreken zij een vonnis, dan, dan moet de zondaar zeggen: hier spreekt ChHstus' autoriteit. Verwerpt hij hun spraak en uitspraak, dan is-dat pas meenens, als hij meteen verklaart: in hun woord hoor ik niet Christus' stem.

Maar daarom wil ik weer terug naar die twee of drie, d.w.z. naar de PLAATSELIJKE KERK. We lezen vaak allemaal slordig, en daarom wordt van Christus' woord zoo dikwijls volgende parafrase gegeven: LS er twee of drie in Mijn naam (d.w.z. met wat religieuze verlangens in de ziel) bijeen zijn, DAN ben Ik in het midden. We maken dan misbruik van ons taalgebruik: , waar" en „daar" in den zin van „indien" en „in dat geval"; zoeken de voorwaarde eener kerkelijke erkenning in het religieu^e-verlangens-hebben, en vergeten onder de bedrijven door: at er staat: P DIE PLEK, waar IN MIJN NAAM (d. w.z. met Mijn autoriteit etc.) twee of drie synagogaal bijeengebracht zijn, OP DIE PLAATS ben Ik in het midden. De Plaatselijke Kerk dus. Die vrij is. En zelfstandig. En geen deel van een geheel, want ze is zelf een lichaam van Christus (Grosheide op 1 Cor. 12 : 27). En daarom geloof ik ook niet dat de kerk, hier bedoeld, in tegenstelling staat met „de syn a g o g e". Christus zelf ging nog naar de synagoge. Hij gaf ons in de plaatselijke kerk een betere, een verloste, een vr ij gemaakte synagoge. En die 'TEMPEL, die voor een lands geheel moest dienen, wel, DIE is afgeschaft, en nog wel duideUjk ook, op Goeden Vrijdag en op Pinksterfeest daarna. De ekklesia, hier bedoeld, is een verloste synagoge, en straks heelemaal vrij van allen mogeUjken landstempel, of oecumenisch „centrum". Zij haat het woord " „centrum". Zélfs is zij bang voor alle mathematische beelden b.v. van Christus als centrum, en zoo meer. Mathematische beelden zijn nu eenmaal niet meer dan beelden, de werkelijkheid kent er gecti een.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 december 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

De pluriformiteit van de kerk in verband met de cecumeniciteit (VI)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 december 1948

De Reformatie | 8 Pagina's