Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De pluriformiteit van de kerk in verband met de oecumeniciteit (VIII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De pluriformiteit van de kerk in verband met de oecumeniciteit (VIII)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

We hebben verleden week gezien, hoe „onschuldig" de pluriformiteit er uit ziet, die althans voor wat het theoretische betreft, di" Volger verdedigt. Van deze gemoedelijke opening van het discours komt dr Volger evenwel thans tot een minder gemoedelijk vervolg. Aldus (stelling 7):

De accommodatie Gods bij de verliondiging van het evangelie wordt in de g-escliiedeiils openbaar in de pluriformiteit der lierlf. Deze pluriformiteit wordt theoretisch erkend door bepaalde onderscheidingen als:

1. ecclesia temporalis (tiJdeUjlie kerk) en ecclesia futuralis (btgvende kerk, kerk met toekomst, kerk van de toekomst);

3. ecclesia militans (strijdende kerk) en ecclesia triumfans (triumfeerende kerk);

3. ecclesia universalis (universeele kerk), ecclesia nationalis (nationale kerk) of provlncialls (provinciale kerk), en ecclesia particularis of localis (particuliere of plaatselijke kerk),

Uit den tijd der Reformatie is bekend de onderscheiding tusschen ecclesia visibilis (zichtbare kerk) en ecclesia invisibilis (onziclitbare kerk). De Roomsche kerk heeft onderscheid gemaakt tusschen corpus ecclesiae (lichaam der kerk) eii anima ecclesiae (ziel der kerk).

Bij deze theoretische pluriformiteit is gekomen de practische door het ontstaan en voortbestaan van verschillende kerkformaties”.

Tot zoover deze zevende stelling.

Het moet dadelijk opvallen, dat. dr Volger in de opsomming van allerlei onderscheidingen, die ten aanzien van „de kerk" gemaakt zijn, zich niet refereert aan de confessie. Zij maakt gewag van ware en valsche kerk, dr Volger doet dit niet. Misschien zegt iemand: dat spreekt nogal vanzelf, dat dr Volger de valsohe kerk niet in zijn gezichtskring betrekt, want hij heeft het ov; er de pluriformiteit van de kerk en niet over de pluriformiteit van de v a 1 s c h e kerk. Ik zou den tegenspreker willen feliciteeren met zijn gelukkige naïveteit; maar er toch aan toevoegen, dat dr Volger het ook heeft over de „oecumeni8iteit". En de oecumenische beweging, wel, die maakt zich erg druk over het contact van „kerkformaties"; en als ge dan vraagt: welke wèl, en welke niet? , och, dan mag de één de grens wat anders leggen dan do ander, maar dan zijn er toch erg veel menschen, die in het onderling contact ook „kerkformaties" opnemen, die door de belijdenis met den naam van „v a 1-sche kerk" worden afgedaan; b.v. de roomsche. Wie ons dus over de j, oecumeniciteit" wil inlichten, opdat wij niet waar en valsch aooreenmengen, en opdat wij niet, al oecumeniseerende, beginnen met een oecumenische kerk en uitkamen bij een oecumenische satanssynagoge, wel, die zal toch aan de ware en vafe sche kerk en haar onderscheiding moeten blijven denken. Want als hij dat niet doet, dan komen er allerlei vragen op. (Selooft de spreker — we spreken nu natuurlijk geheel afgezien van dr Volger — nog aan de beUjdenis? waarom houdt hij dan net precies halt bij het fijne puntje? En gelooft hij er niet meer aan, waarom zegt hij het dan niet? Wie wèl gelooft aan de realiteit van de onderscheiding van „waar" en „valsch", die kan niet zeggen: „waar" en „valsch" zijn twee „vormen" van één wezen; en als hij het toch zou beweren, zou ik verklaren, dat zijn „geloof" mij geen knip voor den neus waard was; op dit punt niet, en — kwesties van „waar" en „yalsclh" grijpen gewoonlijk verder om zich heen dan die tusschen een „echt gebit" en een „valsch gebit" — en, op andere punten waarschijnlijk ook met. En wie niet gelooft aan de onderscheiding van „ware en valsche kerk", dien moeten wij maar in het vizier houden. Vooral als hij dat niet-gelooven zoowat verdonkeremaant.

Immers, zoo iemand laat ons in het donker wat de vraag betreft, wat hij bedoelt onder „kerkformaties". De belijdenis, art. 29, verklaart, dat er heel wat „secten" zijn, die den naam van „kerk" zich annexeêren, en bij herhaling (dictitant) verzekeren, dat ze kerk zijn. Maar de belijdenis gelooft dat niet. Het is voor haar niet genoeg, dat een formatie ZEGT, kerk te zijn; want de vraag blijft aan de orde, of zij dien naam terecht opeischt voor zich. En juist dit feit, dat de kerlmaam geusurpeerd wordt pok door wie er geen recht op hebben, brengt haar tot de noodzaak, ware kerk van valsche te onderscheiden. Dat wil dus zeggen: men kan over de oecumenieiteit van KERKEN of van „KERK" niet goed spreken, zonder eerst uit te maken, wat wel en wat niet kerk heetenmag.

Daarom wijzen we ook de door dr Volger m herinnering gebrachte onderscheidingen van kerken, zooals ze in de boven aangehaalde stelling worden genoemd, af, als zouden ze ter zakozijn. We zullen dezen keer op die onderscheidingen met ingaan; op enkele er van brachten we vroeger reeds onze critiek uit. Die kunnen we thans laten rusten. Voor Het oogenblik is dit voor ons genoeg: neem eens even aan, dat die onderscheidingen op zich zelf genomen juist zijn, dan kan men ze alle toepassen op de „ware ker k". Dat geldt zelfs voor de o.i. het meest aanvechtbare onderscheiding van zichtbare en onzichtbare kerk. We gelooven daar wel mets van, omdat een kerk (d'.w.z. vergadering, polis) net zoo min onzichtbaar is als welke andere vergadering of stad of polis of staat of konmkrijk ook. Maar hoe dit zij, feit is, dat — ook binnen de ware kerk de distmctie zichtbaar-onzichtbaar plaats vinden kan, ALS AIEN EENMAAL ERAAN GELOOFT! —

We ontkennen dus het recht van dr Volger's beweren, dat zijn stellmg iets te maken heeft met de pluriformiteit der kerk, opgevat in den zin van het be' staan van veelheid-van-kerkformaties. We willen wat zoo heet eerst eens kunnen bekijken en toetsen aan de notae ecclesiae, de kenmerken der ware kerk, tegenover de kenmerken der valsche.

En daarom leggen we kop en staart van zijn zevende stelling nog eens naast elkaar, en vinden: hier klopt iets niet.

In den KOP heet het, dat Gods accommodatie bij de verkondiging van het evangelie in de geschiedenis openbaar wordt in de pluriformiteit der kerk. Natuur-

lijk gelooven wij aan de accommodatie van God, bovenbedoeld ; maar die accommodatie is geen aecomm.odatie aan onze ZONDEN, doch aan de onderscheiden NA­ TUUR en geaardheid en milieu en ontwikkelingsgraad en bevattingsmogelijfcheid dergenen tot wie de roeping door het evangelie komt. Maar omdat de IN­ HOUD vaii de boodschap overwinnend' is, zal het toch het EVANGELIE zijn, dat aanvaard moet worden, en zal de kerk een vergadering zijn van ware CHRISTgeloovigen, niet van lieden, die zoomaar gelooven, wat zij aandienen als evangelie. Dat zal dus zóó loopen: in het één e land zal de kerk ongetwijfeld aanvankelijk anders eruit zien, dan in het andere; dank zij Gods accommodatie, want Hij breekt niet zoo maar de natuur stuk of keert de historie onderstboveii. Maar die kerk zal dan moeten zoeken naar contacten met andere kerken; ook ik zeg: oveT heel dewereld. Ze zal van die andere kunnen leeren; alles goed en wel. Maar ze zal moeten en kunnen vragen: zijn die anderen vergaderd door het EVANGELIE, ja of neen? Gods accommodatie HEEFT JUIST GjE-MAAKT, dat ze, hoezeer ook onderscheiden naar cultureel en historisch milieu, het EVANGELIE allemaal KUNNEN kennen en kunnen „hanteeren" a 1 s criterium vofor de vergadering. En als ze dan een kerkformatie tegenkomen, die wel kerkelijke allures aanneemt (en op dien lossen grond zelf zegt, KERKformatie te wezen), doch die niet door, en op, en in, en naar het EVANGELIE (naar den inhoud) is vergaderd, en bijeengehouden, dan zal elke kerk, die het evangelie kent, kurmen en moeten zeggen: hier is het evangelie niet, het is dus hier geen KERKformatie; want KERK is vergadering van geloovigen in het EVANQ^ELIE. De WAARHEID moet en wil oecumenische contacten leggen; maar niet haar recruutjes zijn daarvan, zich zelf üefkoozend, het criterium, en ook niet de recruutjes of de geslepen generaals van een anti-evangelische leergroep of beweging.

De pluriformiteit, opgevat in den normalen zin van het woord (dat ik overigens zelf van de hand wijs) heeft dus wèl ten gevolge, dat er b.v. classicale vergaderingen kunnen zijn op IJsland en in Holland, op ' Java en in Japan, maar is NIET een juiste of geoorloofde qualificatie van het feit, dat op de eene plEiats men „ja" zegt, en op de andere „neen" tot een bepaalde leer van dogmatischen of ook kerkre-chtelijken aard.

En daarom is de STAART van deze besproken stelling minder goed. Wat schrijver in het MIDDEN „theoretische" pluriformiteit noemt, heeft niet^ te maken met de-kerkformaties van ONDERSCHEIDEN verband, maar alleen met kerkformaties van EENZELF­ DE verband. Maar in den „staart" heeft hij bUjkbaar het oog op kerkformaties, die nog GEEN verband onderling aangingen op denzelfden grondslag en met dezelfde kerkregeering (ook daarvoor gaf Christus zijn bloed, en ook daarover spreekt het evangelie zich uit). Daarom zeggen we: ^Is dr Volger in het slot spreekt over die „p ractische" pluriformiteit, dan wijzen we die stelling af. Wat „p r a c t i s c h" is, moet van wat theoretisch uit het EVANGÏE-LIE ontleend of afgeleid is, een getrouwe weerspiegeling willen zijn; anders maakt men van de accomm-odatie Gods aan de onderscheiden natuur een accommodatie aan der menschen uiteenloopende zonden.

De accommodatie Gods heeft juist gemaakt, dat Hij als Groote Paedagoog allerlei menschen in allerlei eeuw (ook in Paulus' cultureel zeer uiteenloopende zendingsgebieden) voor HETZELBDE evangelie konden en wilden bukken. Daarom moeten we niet zeggen: daar en daar is een gezelschap dat kerk heet, en daarin vinden we nu practisch een „k e r k", e n Q ü s zien we hier pluriformiteit. Hebben we nog niet genoeg geleerd? Hitler maakte óók een „kerk", maar wat voor eentje? Moesten we in zijn dagen dan kiezen uit politieke overwegingen, vóót of tegen? Heelemaal niet, want Hitler maakte zijn kerkje op grond van een filosofie, die onchrist e 1 ij k was, Rosenberg was zijn meneertje, zijn valschen profeet. Heeft Neurenberg soms KERK­ VORSTEN opgehangen ? Dan moet er haastig een protest komen niet tegen Franco, maar tegen de heeren van het geallieerde gerechtshof in Nümberg. Laat ons toch uit evangelie-oogen kijken. Niet uit de oogen van wie zéggen kerk te zijn. Ik acht het mogelijk, dat Stalin ook zijn „kerk" heeft. Maar ik wou graag uit mijn oogen zien, als ze evangelisch gewapend zijn. Niet voor niets hebben we communisten hooren spreken, of althans steunen, in Amsterdam, op een congres van „kerken”.

We zullen hebben te herhalen: we moeten menschehjke zonden, en haar resultaten, niet mogen orneeren en disculpeeren met den naam van Gods gezondmakend werk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 december 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

De pluriformiteit van de kerk in verband met de oecumeniciteit (VIII)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 december 1948

De Reformatie | 8 Pagina's