Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Ik wil nu met U spreken over de waarschuwing die vooral in deze dagen door de raannen der „Strijdende kerk" b.v. en door dr Westerink, tot ons werd gericht: pas op: verabsoluteer de kerk niet. Ook wel, als op een vergadering van gereformeerde studenten: verabsoluteer de belijdenis niet. Zij, die zulks doen, zetten dan een gezicht, alsof zij ons iets voorleggen, waartegen alle verweer nu eenmaal onmogelijk zoude zijn. Menigmaal weten zij zelf niet wat zjj zeggen, omdat zij zich geen rekenschap hebben gegeven van het duivelsche spel, dat èn met het begrip: absoluut, of verabsoluteeren, èn met de waarschuwing: verabsoluteer niet, de eeuwen door is gespeeld.

De waarschuwing beteekent toch gemeenlijk dit: houd niet voor vast en zeker datgene, wat God de Heere onbeweeglijk, vast en zeker, heeft genoemd, als Zijn Heilig Woord en Christus kerk, maar wil wel voor vast en onbeweeglijk houden, wat wij menschen als waarheid gevonden hebben.

Nu hoop ik, dat mijn lezers niet, uit een zekere vrees voor een hun niet bekende geleerdheid, omdat hier nu van mystiek en wijsbegeerte gesproken moet worden, zullen denken: „laat ik daar nu maar niet mee beginnen". Vooreerst ben ik vuurbang voor „geleerdheid", maar ik wil daarna even opmerken, dat wij allen dag met de verleiding, van welke ik nu spreek, in aanraking komen, een verleiding, die zich steeds weer kleedt in het gevsraad van lieve, vrome, voorname, ook geleerde woorden.

Verabsoluteeren wil zeggen: iets absoluut maken. Nu wordt het woord „absoluut" in verschillenden zin gebruikt. Wie een wijsgeerig woordenboek opslaat, raakt daardoor licht in verwarring. André Lalands Vocabulaire geeft twaalf verschillende toepassingen. Eisler somt in zijn woordenboek misschien wel honderd definities van het woord absoluut op, waarvan dit het vermakelijke is, dat elke definitie eigenlijk spot met „het absolut e", dat immers geen be­ paling duldt.

Het woord wil naar zijn afleiding toch zeggen: losgemaakt.

Wij hebben in ons denken.te maken met voorstellingen, die niet op zich zelf staan, maar met andere zijn verbonden. Maar nu moeten wij ons denken een voorstelling die losgemaakt is van elke betrekking. Chantepie de la Saussaye zegt in zijn „Geestelijke stroomingen" van het absolute, dat wij hier een begrip hebben, dat alle bepaling tart, omdat het een zuivere negatie is; de negatie van alle betrekking.

zuivere negatie is; de negatie van alle betrekking. Maar, als men zoo het , , absolute" prijst, als het eenige, wat voor ons wezenlijke waarde heeft, n.l. het hoogere, het eeuwige, het oneindige enz., dan past het begrip niet in ons belijden van den Drieëenigen God, Dien de Schrift ons verkondigt. Want de Heere onze God heeft zich wel in betrekking gesteld tot Zijn geschapen wereld, en in Zijn verbond tot de menschheid en ieder tot Zijn kerk. Het absolute is dan ook het geliefkoosde woord in de mystiek aller eeuwen en in de ideaüstischewijs begeerte der vorige eeuw.

Wat de laatstgenoemde betreft, moeten wij vooral denken aan de wijsgeeren Hegel en Fichte en Schelling, wier valsche profetie zulk een ellendigen invloed heeft geoefend, inzonderheid op de Duitsche christenheid. Maar ook hier te lande. Dr Kuyper is bijv. nimmer geheel los gekomen uit die wijsgeerige school. Hij deed er zijn onderscheiding van wezen en verschijn i n g der kerk, en van de onzichtbare en zichtbare kerk op rusten.

Wij moeten dan bedenken, dat deze vnjsgeeren de zichtbare wereld een schijnwereld noemden, zooals ook de heidensche wijsgeeren dit reeds deden, en dat achter deze wereld het wezen zoude staan, dat zij met hun denken dan gingen verklaren.

Zoo sprak ook dr Kuyper van de verschijning der kerk, en die was dan pluriform, en van het wezen, de onzichtbare kerk, de ééne kerk.

In zijn „Encyclopaedie" zegt hij zoo duidelijk mogelijk, dat hy de kenleer der idealistische wösbegeerte feitehjk voor juist houdt. Alleen maar, zij had geen kennis van de zonde.

Veel hooger, zegt hij, dan de Engelsche school, die zich wilde bepalen tot de exacte wetenschappen, staat de richting, die de wijsbegeerte in Duitschland koos. Het ongeluk is maar, dat deze theorie, die bij een onzondige ontwikkeling de eenig ware zou gebleken zijn, thans nog wel in idealen zin waar blijft, maar op de werkelijkheid niet meer past.

Welnu, het is die wijsgeerige school die met het absolute een buitengemeen lichtzinnig spel speelde, zóó erg, dat zelfs een Schopenhauer er met zijn spot tegen inging en Fritz Mauthner zegt: het is gelijk ctan de woorden van Shakespeare's heks: fair is foul and foul is fair — rein is vuil en vuil is rein — of als 't Duitsche versje zegt: und Neun ist Eins, und zehn ist keins — negen is één en tien is niets.

- Veel erger is nog het gebruik van het woord absoluut in de mystiek. Daar speelt het zijn gevaarlijkste rol. Daar heeft het de duizenden, ook eenvoudige geloovigen, verstrikt in satans strikken. De strikken van het subjectivisme.

Laat ik enkele voorbeelden noemen.

De heidensche wijsgeer Plotinus 'noemt de godheid het absolute.

Losgemaakt van alle betrekking, het Eene, en van dat Eene wordt dan gezegd: het is het eerste, volkomen, zonder grens, vorm, of bepaling, zonder lichamelijke of geestelijke eigenschap; noch zijn, noch leven, noch denken, noch willen, noch werken, noch zelfbewustzijn. Dat ééne, onkenbare, dat algeheel verborgen is, is door niets te omschrijven, want alle bepaling is beperking, vermindering.

Dat Eene was dan als een volheid, waaruit al het zienhjke afvloeide, de leer der emanatie. Nu moeten wij wel weten, dat Augustinus 2seer sterk onder den invloed stond van Plotinus. Hij miste bij hem alleen de vleesehwording des Woords. En zoo verging het precies de ethischen als Chantepie de la Saussaye.

Die booze leer greep diep in de kerk des Heeren in. Wij zien dit inzonderheid bij den leugenaar, die zich Dyonysius de Areopagiet noemde, en zich voorstelde als de man van wien Handelingen 17 : 34 ons verhaalt. Men noemt hem daarom den pseudo-Dyonysius. Let wel, een voorganger in de christelijke kerk, die er op uit was de Schriftuurlijke waarheid te vermengen met heidensche wijsheid. Zeer slim. Want hij onderscheidde een positieve en een negatieve waarheid. Had ook" al het j a en het neen, dat thans bij de Barthianen een zoo groote rol speelt, zoodat de goe-gemeente niet begrijpt, dat zij alle Schriftuurlijke termen gebruiken, maar er iets heel anders me© bedoelen. De verleiding op haar ergst.

Deze Dionysius had dus twee-erlei theologie: een voor de eenvoudige menschen, die dan meenden de Schrift te hooren, en een voor de hoogere geesten, de intellectueelen zal ik nu maar zeggen, , wien, naar Paul Deussen opmerkt, de Schriftuurlijke waarheid te eenvoudig, te grof was.

De negatieve waarheid was voor de hoogstaande menschen en die spreken dan van God als den duisteren oergrond van alle dingen, den „verborgen God"^ dien wij niet kunnen kennen. En daar had men dan de ware religie. Wij kunnen toch van God spreken door de werking van ons verstand, ons weten en waarnemen, onze fantasie, waardoor wij komen tot goddelijke namen, maar dan hebben wij feitelijk nog niets. Want ons woord, ons belijden is zoo gebrekkig.

Zie, God Is — en daar hooren wij Plotinus — noch ziel, noch geest. Hij heeft geen verstand, geen geest, geen voorstelling, geen fantasie, geen grootheid, geen kleinheid, geen getal, geen orde. Hij beweegt zich niet, heeft geen kracht, geen wezen, geen eeuwigheid, geen tijd, geen leven. Hij is niet Vader of Zoon, geen zijn en geen niet-zijn, geen duisternis, geen licht. Hij is boven alle j a verheven, de eenige, eeuwige oergrond aller dingen. En in dat goddelijke moet de mensch nu versmelten.

Hier is zeker Boeddha aanwezig.'

Nu kunnen wij ons afvragen: hoe is het toch mogelijk, dat dit bekoring kan hebben voor belijders van den Christus?

Een merkwaardig antwoord geeft dr Cornelia J. de Vogel, de vrouwelijke wijsgeer, die uit de Ned. Herv. kerk trad en Roomsch werd, in haar kortgeleden verschenen werk „Ecclesia Catholica". Een redelijke verantwoording van haar overgang. Ik moet even opmerken , dat gezegd wordt: zij is in dien overgang „door Barth heengegaan". Ja, dat behoeft ons niet te verwonderen.

Wat zegt zij nu van Dionysius? Dit: zoo staat aan het eind der vijfde eeuw in het Oosten de merkwaardige figuur, die wij kennen onder den naam Dionysius Areopagita. In zijn boek over de Goddelijke namen teekent hij ons, zonder van de christelijke openbaring iets los te laten, een neo-Platoniaansch wereldbeeld van indrukwekkende schoonheid. Wie met de meer wijsgeerige werken van Augustinus eenigszins vertrouwd is, kan niet zijn verrast door de verwantschap van ideeën tusschen den grooten wijsgeer van het Westen en dezen Oosterschen mysticus, die vooral in Grieksche kloosters zooveel is gelezen en bestudeerd. Inderdaad, het is geen verschillend klimaat van gedachten, het^is hetzelfde fond, alleen bij Augustinus uitgewerkt met groote soberheid. De gedachten van een hiërarchie van het zijnde, door Dionysius toegepast in zijn Hemelsche en in zijn Kerkelijke hiërarchie, beheerscht ook het denken van Augustinus, zijn phUosophie, zijn ethiek, zijn moraal.

Welnu — zoo gaat deze geleerde dan voort: de kerk heeft ook in de komende eeuwen deze mystieke wijsheid uit het Oosten niet versmaad, maar in de meeste vertegenwoordigers der middeleeuwen het voetspoor van den Syrischen moimik gevolgd. Eerst de Reformatie liet haar weer los. Zij bleef, zij het in groote soberheid, leer der kerk, d.w.z. der Roomschekerk.

Mystiek en hiërarchie vonden bij Dionysius beidevoedsel te over.

Dit wordt ons duidelijk, als wij bedenken, dat in den levenstroom, of, zooals Dionysius het zegt, in den gouden keten van het leven, het goddeUjk element minder wordt naarmate de dingen verder van den oorsprong venvijderd zijn. Zoo is de hiërarchie in den hemel: de aartsengelen, de verschillende rangen der andere engelen. Hiërarchie ook op de aarde: paus, kardinaal, aartsbisschop, bisschop, priester, leek.

Cassirer brengt hiermee heel het feodaal stelsel in verband: keizer, koning, hertog, gewone edelen, hoorigen.

Dr de Vogel zegt: voor Dionysius is deze hiërarchie niet zoozeer bestuursmacht als wel een heiligende macht: bisschop, piesters, diakenen zijn voor hem voltrekkers van heilige handelingen, die zichtbarebeelden van het Onzichtbare zijn en ons daarheen voeren. D.w.z. dat het Christendom van den Areopagiet een sacramenteele godsdienst is; aan het begin staat een invnjdingsritus, die gevolgd wordt door een diepere inwijding in een allergrootst en allerheiligst mysterie, de Eucharistie (de Roomsche mis. M.). Wij zijn in de sfeer van de mysteriegodsdiensten met een vanzelfsprekendheid en een sansgêne, die de protestant historisch verklaarbaar, maar van uit het Evangelie verwerpelijk acht, terwijl de katholiek het zonder bezwaar zal aanvaarden.

Hier ligt het wezensverschil tusschen beide godsdiensten, want waarlijk, hoe sterk onze overtuiging kan zijn, dat beiden denzelfden Heer dienen, juist in den cultus moet het ons wel duidelijk worden, dat er twee in wezen verschillende godsdiensten zijn: het protestantisme verwerpt heidensche vormen als zoodanig (was het maar waar, zeg ik. M.), het katholicisme of liever de katholieke (bedoeld wordt de roomsche) kerk assimileert ze in dienst van het Evangelie. Dionysius Areopagita vertegenwoordigt de laatste groep, intellectueel om zijn synthese met het Neoplatonisoh denken, cultureel-religieus, om zijn sacramenteele interpretatie van Kerk en Christendom.

Had Hamack-ongelijk, toen hij constateerde, dat de Roomsche kerk het neo-platonisme heeft overwonnen, nadat zij alles, wat het bezat, in zich had opgenomen?

Wij zien hier het kwaad, dat geschiedde, toen de christenen, in plaats van voor den God der Schriften, neerknielden voor het „Absolute" der heidenen.

Wij willen in een volgenden brief zien, hoe de Reformatie aanstonds door deze mystiek, dit vreeselijk wapen uit het tuighuis van den satan, werd tegengewerkt.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's