Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Souvereiniteit ïn eigen kring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Souvereiniteit ïn eigen kring

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van A.R. zijde bemerkt men nog weinig van een positieve reactie, van een nader ingaan op de bezwaren, welke op het Amersfoortsch congres tegen de A.R. partij naar voren zijn gebracht. Hoogstens hoort men hier en daar een klaagtoon over die lastige vrijgemaakten, die zoo maar beginselen durven disputabel te stellen, welke tot voor kort nog als onaantastbaar werden aanvaard.

Eenigen tijd geleden las ik echter een blad en een boek over s.i.e.k., welke mij tot eenige opmerkingen aanleiding geven.

Het blad is dat van de bezwaarden in de synodale Kerk, „Waarheid en EJenheid". Hierin bespreekt E. v. R (ulier) in een aantal artikelen het Amersfoortsch Congres. Hij handelt hier ook over 't onderwerp s.i.e.k., maar een serieuze bespreking, een aanvaarding of een weerlegging van de bezwaren? Ach neen.

In één van de eerste artikelen breng^t hü eenige algemeene bezwaren tegen het congres naar voren. Ten deele kan ik dit begrijpen. Ik héb ze ook zelf. Maar de manier waarop van R. dit doet, lijkt mij toch. niet juist.

Zoo geeft hij o.m. zijn visie op de congressisten en de inleiders weer. Van beide deugt niet veel. Hoort u maar. Over de congressisten zegt hij: „Allerlei men-.schen, van wie mij bekend is, dat zij nmuner eenige politieke belangstelling hebben getoond, zeer veel jonge menschen, meisjes van een jaar of 18, 20, piaakten deel uit van het congres".

En de inleiders komen er niet veel beter af: „Tenslotte acht ik de mislukking van dit congres gelegen in de keuze van poUtiek volkomen ongeschoolde inleiders. De leiders zullen het nog wel leeren in hun leven, naar ik hoop, doch ze zullen moeten weten, dat politiek bedrijven iets anders is dan op de studeerkamer theologische constructies op te werpen.' Prof. Schilder was de eenige inleider, die dit begreep".

Onwillekeurig dacht ik terug aan de geschiedenis van de „baardelooze knapen" van ruim 10 jaar geleden. • In één van de volgende artikelen gaat v. R. dan over tot bespreking van de s.i.e.k. Ja, of hij tot bespreking overgaat, weet ik ook eigenlijk niet. Hij begint n.l. met te zeggen, dat het niet in zijn voornemen ligt de referaten aan een critisch onderzoek te onderwerpen. Hij acht dit niet juist, omdat het Centraal Comité de zaak thans in onderzoek heeft.

Mis, van R., heelenaaal mis! Dit is nu juist de weg, dien wij heelemaal niet op moeten. Dit is niet een zaak alleen maar van het Centraal Comité, maar van de geheele A.R. partij. Deze kwesties moeten juist niet binnenskamers worden behandeld.

Gelukkig laat hij even verder zijn standpunt weer ten deele varen. Hij zegrt n.l.: „Een paar opmerkingen moeten mij evenwel van het hart". Zijn betoog is dan als volgt (ik geef het nu in eigen woorden, maar toch, naar ik meen, volgens de bedoeUng van den schrijver, weer):

Reeds jaren is gestudeerd over het vraagstuk der s.Le.k. en nu komt er plotseling een referaat van Dr Meulink met scherpe critiek op het werk van Kuyper, met conclusies, die Kuyper's werk in dezen als totaal verkeerd voorstellen.

Ja, ik durf mij als „baardelooze knaap" (ik geloof zelfs, dat ik de meest baardelooze van de inleiders ben) haast persoonlijk niet meer te verdedigen tegen van R. Een persoonlijke opmerking moet mij toch van het hart, n.l. dat hij, wanneer hij citeert, dit voortaan meer volledig moet doen.

Zooals hij nu mijn conclusies half weergeeft, krijgen de lezers van „Waarheid en Eenheid" een onjuist beeld van den inhoud van mijn referaat. Hiermee dient v. R. noch de waarheid noch de eenheid. Ik geef slechts een voorbeeld, maar er zijn er meerdere te geven: „Kuyper's beroep op Groen was ten deele ongemotiveerd".

Mijn stelling was echter: „Kuyper's beroep op Groen ter verdediging van het beginsel der s.i.e.k. is ten deele ongemotiveerd, daar Groen meer pleitte voor een historisch gegronde autonomie der samenlevingsverbanden, terwijl Kuyper behalve in een historische fundeering ook aanknooping zocht bij de scheppingsorde". De verdere verdediging van mijn critiek op Kuyper wil ik echter overlaten aan een ander. Plotseling is er n.l. hulp op komen dagen. Voor enkele maanden promoveerde de Heer Dengerink aan de V.U. onder auspiciën van Prof. Dooyeweerd op het onderwerp „Critisch-historisch onderzoek naar de sociologische ontwikkeling van het beginsel der „souvereiniteit in eigen kring in de 19e en 20 eeuw". In dit werk werd mij „onverwachte" steim geboden. T.a.v. de beschouwingen van Dr Kuyper en Groen geeft Dr Dengerink vaak letterlijk de zelfde beschouwingen weer als in mijn referaat zijn te vinden. Ik zal hier eenig vergelijkend materiaal laten volgen; mijn aanhalingen zijn met een M., die van Dr Dengerink met een D. aangeduid:

M.: „In feite heeft Groen dus gepleit voor de autonomie, maar niet voor de s.i.e.k."!

D.: (blz. 93) „Wel zijn hier en daar aanknopingspunten voor een sociologische doorwerking van dit beginsel (s.i.e.k.) te vinden, maar uiteindelijk wordt Groen's visie op de samenleving, althans wat betreft de verhouding van den staat tot de maatschappelijke verbanden, bepaald door de autonomiegedachte".

M.: „Wel spreekt hij (Groen) t.a.v. de verhouding van kerk en staat voor wat betreft de kerk over in eigen sfeer souvereine kringen".

D.: (blz. 94) „Alleen de kerk neemt 'n uitzonderingspositie in. Zij is een wezenUjk souverein instituut met geheel eigen taak, waarvan de gezagsdragers direct aan het oppergezag Gods zijn onderworpen".

M.: „Toen Kuyper zijn stelling van de s.Le.k. poneerde, deed hij een machtige greep, maar ondanks zijn vele latere publicaties bleef zijn geheele beschouwing toch fragmentarisch en op vele punten tegenstrijdig. Kuyper heeft nagelaten het beginsel van de si.e.k. scherp te definiëeren en nader uit te werken, waardoor hij zelf aanleiding heeft gegeven tot verkeerd gebruik van dit beginsel".

D.: (blz. 118) „Van slechts intuïtief, nog niet tot wetenschappeUjk sociologische klaarheid gekomen karakter bHjven dientengevolge, zoals wij nog nader zullen zien, eveneens de aanvankelijke pogingen, door Kuyper ondernomen, om in deze gedachtenlijn de afzonderlijke levenskringen in hun eigen aard nader te bepalen".

(blz. 118) „Wanneer Kuyper in „Ons Program" tracht aanvankelijk een nadere omschrijving van deze taak te geven, doet zich bij hem nog in. sterk© mate de invloed van llhorbecke's liberale staatsidee gelden".

(blz. 161) „Het bleef echter bij een machtige, intuïtieven greep, welke niet tot een consequente ontwikkeling in de leer der mensehjke samenleving heeft geleid".

M.: „Uitgangspunt van onze beschouwing moet zijn de schepping, zondeval en verlossing door Jezus Christus, dus niet natuur-genade, ' particuliere en gemeene gratie".

D.: (blz. 99) „In haar („De Gemeene Gratie" van Kuyper) doet zich in sterke mate de invloed gelden van het scholastisch grondmotief van „natuur" en „bovennatuurlijke genade", en dit grondmotief is, zoals wij reeds vroeger zagen, door het innerlijk religieus dualisme, dat zich daarin openbaart, niet te verzoenen met de Schriftuurlijke leer inzake Schepping, zondeval en verlossing in Christus Jezus".

M.: „De gemeene-gratie conceptie van Kuyper heeft aan zijn uitwerking van het beginsel der s.Le.k. een tweeslachtig karakter gegeven".

D.: (blz. 105) „Kuyper is nu blijkbaar, wanneer hij in, zijn werken deze tweede gedachtenlijn volgt, geheel vergeten, dat hij in het bijzonder in zijn rede „Souvereiniteit in eigen Kring", met zoveel nadruk geponeerd had, dat in het ganse leven de strijd zich"»concentreert om het Kruis'van Christus, dat men zich nergens op „neutraal" terrein bevindt. Immers was hij consequent trouw gebleven aan deze belijdenis, dan had hij moeten inzien, dat, zoals wij reeds bij Groen opmerkten, nóch het concrete levensbestand, nóch de historie, nóch de wetenschap zich los van reUgieuze grondmotieven hebben ontwikkeld, zodat zij niet als betrekkeHjk zelfstandige kenbronnen van de waarheid naast de Heilige Schrift kunnen fungeren, maar veeleer zelve door de goddelijke Woordopenbaring InnerHjk moeten worden gereformeerd. Kuyper bUjft echter voortdurend op twee gedachten hinken, en dit vindt een onmiddelüjke weerslag in zijn sociologische beschouwingen".

(blz. 140) „Het scholastisch „natuur"-motief werkt op treffende wijze door in Kuyper's idee van den staat als „zedelijk organisme", gehjk hij deze in „Ons Program" (1879) heeft ontwikkeld".

(blz. 160) „Wanneer hij (Kuyper) zijn visie op de sociologische werkehjkheid nader gaat uitwerken, wordt echter, als gevolg van het ontbreken van een door de H.S. geïnspireerde werkelijkheidsleer, het beginsel als regulatief principe' onder invloed van het scholastisch grondmotief van „natuur en bovennatuur" steeds meer terug gedrongen door allerlei universalistische en historische gedachtenlijnen. Dientengevolge openbaart zich in Kuyper's beschouwingen over de menselijke samenleving een tj'pische tweeslachtigheid. Zodra onze denker de dualistische, door het scholastisch motief van „natuur en genade" beïnvloede lijn volgt, door het terrein der algemene genade te onttrekken aan het Koningschap van Christus als Verlossings-middelaar, komt de weg vrij voor allerlei niet-Schriftuurlijke invloeden. Zo zien wij, hoe hij zich voor de grensafbakening van kerk en staat niet voor alles beroept op de scheppingsorde, maar op het „bovennatuurüjk" karakter van eerstgenoemde en het „natuurüjk" karakter van laatstgenoemde".

M.: „een ander bezwaar, dat tegen de leer van Kuyper moet worden ingebracht, is zijn dooréén haspelen van de begrippen souvereiniteit en autonomie. In verschillende van zijn werken geeft Kuyper een pyramideachtige voorstelling der samenleving: Eerst het gezin, een groep gezinnen vormen een gemeente, een groep gemeenten vormen een provincie en een groep provincies vormen een staat".

D.: (blz. 144) „Van een sociologische doorwerking van het beginsel der souvereiniteit in eigen kring is, zoals wij zien in dezen gedachtengang van Kujrper geen sprake meer. De verschillende verbanden onderscheiden zich slechts van elkaar door him meer of minder groten omvang, .Voorzover ^, buiten kerk en staat, nog een zekere zelfstandigheid bezitten, is dit slechts een autonomie, welke hun krachtens de algemene wetgeving van het landsbestuur toekomt. Zij beschikken niet over een eigen souvereine levenssfeer, naast alle andere, maar zijn elkaar als hoger en lager toegeordend".

In mijn referaat heb ik ook aanmerkingen gemaakt op de onderscheiding, op de tegenstelling van gezin en familie als een organisch verband en den staat als een mechanisch verband. Luister maar weer naar Dr Dengerink.

D.: (blz. 160) „In het bijzonder in „Antirevolutionaire Staatkunde" doet zich de invloed gelden van de theorie van den volksgeest geüjk deze door de aanhangers der Historische School werd gehuldigd. Dit bracht onzen auteur er zelfs toe het z.g. mechanisch overheidsapparaat en de z.g. organische volksgemeenschap als twee in zich souvereine levenskringen naast elkaar te stellen".

M.: „Onjuist is de voorstelling van Ku3T)er, alsof de souvereine levenskringen aparte hokjes en terreinen vormen".

Hierbij wordt dan nog aangehaald „Ons Program", blz. 300, waarin Kuyper zegt, dat het gezinshoofd achter zijn huisdeur Koning is bij de gratie Gods en een bedienaar des Woords binnen de wanden van zijn bedehuis heer en meester krachtens hem van God verleende vohnacht.

D.: (biz. 108) „In „Ons Program" en „Het Calvinisme" wordt deze gedachte op populaire, aan wetenschappelijke maatstaf gemeten uiteraard geheel onbevredigende vsdjze uitgewerkt".

Eii dan laat Dr Dengerink de zelfde aanhaling uit „Ons Program" volgen.

Mt is slechts een greep uit de vele punten van overeenkomst tusschen Dr Dengerink's proefschrift en mijn te Amersfoort gehouden referaat.

Frappante overeenstemming? In het geheel niet. Van R. geeft den indruk, dat mijn cntiek op Kuyper zoo plotseling uit de lucht komt vallen. Weet van R. niet beter?

De meeste stellingen in mijn referaat over de opvattingen van Dr Kuyper waren regelrecht ontleend aan de beschouwingen, welke Prof. Dooyeweerd al jaren lang aan de V.U. heeft gedoceerd en in vele publicaties heeft uiteen gezet. Het is daarom ook niet verwonderlijk, dat twee leerlingen van Prof. Dooyeweerd wat dit betreft nog al aardig overeenstenunen. Maar het is een onjuiste weergave van de historie als men doet voorkomen, dat deze „baardelooze knapen" plotseling met allerlei vérstrekkende conclusies uit de lucht komen vallen.

Nog een opmerking over de bespreking van v. R. Ook de leiding van het Amersfoortsch Congres kreeg een veeg. Deze, dit zijn de Heer Zijlstra en Prof. Veenhof, hadden n.l. boter op hun hoofd en moesten daarom volgens van R. maar niet in de zon gaan staan. Zij hadden n.l. vroeger geheel anders geschreven over de s.i.e.k. Van R. tracht dit te bewijzen door van beiden een citaat te geven. Aangenomen dat deze citaten in dit verband iets zeggen en dus Prof. Veenhof en de Heer Zijlstra van meening veranderd zijn, wat zegt dit dan nog? Is het onjuist om van opinie te veranderen en deze andere beschouwingen weer door te geven? Wij wenschen de opvattingen van Dr Kuyper niet te kanoniseeren, maar ook niet die van Prof. Veenhof en de Heer Zijlstra. Nu van R. toch Prof. Veenhof citeert had hij uit het zelfde boekje van Prof. Veenhof ook critiek op Kuyper kunnen citeeren. Prof. Veenhof is zelfs een van de eersten, welke aanmerking maakt op het verkeerde tekstgebruik van Kuyper t.a.v. de s.i.e.k.

Ter voorkoming van misverstand mag ik er nog wel op wijzen, dat hoewel t.a.v. de beschouwing over Stah!, Groen en Kuj^per groote overeenkomst is tusschen de dissertatie van Dr Dengerink en mijn referaat, overigens de beschouwingen nog al uiteen loepen. Opvallend is al, dat Dtr Dengerink zoo goed als geheel de opvattiQg van Prof. Fabius verzwijgt. Waarom in dezen weer zoo getrouw Kujrper en anderen nagevolgd? Weet Dr D. werkelijk niet, dat Fabius reeds vroeger dan Kuyper gefundeerde beschouwingen over de s.i.e.k. heeft gegeven?

Verdei: aanvaardt Dr D. vrijwel critiekloos de geheele beschouwing van de Wijsbegeerte der Wetsidee.

Erg jammer is, dat er geen enkel bezwaar, van vrijgemaakte zijde opgeworpen, onder de loupe is genomen. Waarom bijv. de schriftgegeveiis, welke Kuyper en Dooyeweerd naar voren brengen, niet eens nader bezien ? Waarom de critiek op de W.d.W. niet eens nader besproken?

Niets van dit alles. Het Ujkt wel, of Dr D. van geen enkel bezwaar, dat van vrijgemaakte zijde tegen de s.i.e.k. is opgeworpen, heeft kennis genomen.

. Op deze wijze komen we niets verder, nóch door de artikelen van van R., nóch door het proefschrift van Dr D. Alleen ernstige bezinning en openlijke bespreking van de bezwaren kan leiden tot het vinden van de waarheid en derhalve leiden tot de eenheid, welke het blad van v. R. zegt te begeeren.

J. MEULINK.

Naschrift. Het was de synodocratische predikant Dr Westerink, over wien ons blad geschreven heeft, die in een artikel, dat nergens bodem raakt, onlangs probeerde prof. Veenhof tegen mij uit te spelen inzake de s.i.e.k., zulks dan naar aanleiding van een passage in mijn „Christus en Cultuur". Ik vond dat geluid van dr Westerink erg leuk, inzooverre de goede man nog weer eens 'beweerde: die Schilder wijkt al verder van het gereformeerde denken af omdat hij, let wel, Kuyper's probleemstelling aan durft pakken; ik mag zulke rechtuit synodocratische nonsens liever dan de niet-rechtuit-sprekende oosterbeeksche. Maar overigens moest dr Westerink eens weten, hoe hard prof. Veenhof zijn best gedaan heeft voor het amersfoortsche congres en voor de publicatie van wat daar gezegd is (dat het nog niet zoo ver kwam, ligt aan niets anders dan aan ondergeteekende's te bezetten tijd).

K. S.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Souvereiniteit ïn eigen kring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1949

De Reformatie | 8 Pagina's