Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een woord uit ons Avondmaalsformulier

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een woord uit ons Avondmaalsformulier

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij kennen allen uit het schoone avondmaalsformulier die aanhaling uit Rom. 5: wij zijn met God verzoend door den dood zijns Zoons, TOEN WIJ NOG VIJANDEN WAREN. Waarna geconcludeerd wordt: veel meer zullen wij, verzoend ZIJNDE, behouden worden door zijn LEVEN.

Over de eerstgenoemde woorden is een langdurige strijd ontbrand. Van de zijde der B.emonstranten, en ook van den kant van den bekenden theo, loog A. Ritschl.

Deze stelde — niet als de eerste! — de vraag: wat beteekent hier „vijand"? Zijn antwoord luidde: geen vijand in actieven, maar ook geen vijand in passieven zin.

Vijand, actief, dan wel passief opgevat, ziedaar de strS.ks „beruchte" onderscheiding in de leer van Albrecht Ritschl. Tegen de leer van een Gode voldoening gevende plaatsbekleeding door den Middelaar keert hij zich op velerlei grond; en zélfs de bekende uitspraak, dat de Middelaar (naar Marcus 10 : 45) zijn leven tot een rantsoen, een losprijs, geeft, en zulks in de plaats van velen, wordt door Ritschl zóó „verklaard", zeg maar: erwrongen, dat de losgeld-ge^ dachte, en het element-van-plaatsbekleeding eruit wordt weggewerkt: et grieksche woord (lutron) wordt opgevat als een „gave", een „geschenk" ter bescherming tegen kwaad, tegen rampen. Eenmaal op dit pad, moet Ritschl nu trachten, het bijbelsche j-begrip van „verzoening" (katallagê, Rom. 5 : 10, Col. 1 : 10; 22, 2 Cor. 5 : 18, 19, Ef. 2 : 16) zóó te omschrijven, dat hij er mee „klaar kan komen".

Dit gaat dan zóó in zijn werk. Hij vraagt: wat wordt er eigenlijk „verzoend"? Antwoord: de eigenschap (232) van het , , vijand zijn aan Grod". De eigenschap; nu is men al gewaarschuwd. Vervolgens rijst nu de vraag: wat is dat? Vijandschap in actieven dan wel m passieven zin?

Indien het vijandschap in passieven zin zou zijn, dan ware Paulus' hoofdgedachte: ij waren tegenover God in een „(r e ch ts)staat" van vijandschap geplaatst, omdat God ons zag, en aanmerkte, ons „rekende" en , , stelde" (Rom. 5 : 8, 19) als schuldig, b.v. door erfschuld. Maar in dat geval zou „verzoening" beteekenen: ie schuld, die ons forensisch in den staat van vijanden Gods bracht, ook al waren wij nog heelemaal niet geboren, en dus ook heelemaal nog niet zelf tóe-gekomen aan actieve da'den van vijandschap, die schuld heeft God in Christus verzoend. Dtóór een „hilasmos", een zoen-offer (1 Joh. 2 : 2; 4 : 10; vgl. Hebr. 9 : 5, Rom. 3 : 25, Hebr. 2 : 17). In dien geest roemt ons avondmaalsformulier, met de woorden uit Rom. 5 : 10, dat wij, geheel en al buiten ons bewuste toedoen, ja, nog vóórdat we zelf, actief, iets kwaads tegen God gedaan hadden na onze geboorte (Rom. 5 : 11), en uit kracht van onze erfsmèt, met God verzoend zijn („objectief") door den dood van Zijn Zoon, toen wij nog vijanden waren. Hier is dus „vijand" bedoeld in „passieven" zin; het duidt 1) ditmaal dus geen (actieve) vijandige gezind­ heid aan, doch ons schuldig staan, passief, ons „gehaat" zijn door God, „eer iets van ons begon te leven".

Maar als Ritschl dit zou toegeven, dan zou daarmee zijn heele boek op het kardinale punt zijn ontkracht. Daarom doet hij zijn mterste best voor de handhaving van „vijand" in actieven zin, ook hier. Passief is het: ehaat zijn bij God. Actief: élf God haten. Onder verwijzing naar plpatsen als Col. 5. : 21, Rom. 11 : 28^), houdt Ritschl vol: vijand" zijn we hier in actieven zin. Waarna dan deze ragfijne onderscheiding wordt aangedurfd:

a) „vijand(schap)" duidt een „richting" aan (een richting, die van God als het eigenlijke doel en eindpunt afgekeerd is, bl. 231/2); en in die kwade richting is nu de actieve vijandschap een kwade beweging.;

b. „verzoening" duidt een zedelijk begrip aan, dat een andere beweging en dan in de goede richting, naar God héén, tot inhoud heeft. De werking van de „katallagê" (verzoening) brengt den actieven zondaar in de richting naar God toe (231, 233).

Knap werk, ongetwijfeld, want het brengt den schrijver waar hij wezen wil; het gaat nu niet meer om onze (rechts)verhouding tot God, doch om ons feitelijke en actueele „gaan" tót God; het gaat om onzen „stand" tegenover Hem. Niet ons (in rechten) „staan", zóó dan wel züs, in de relatie tot God, doch om ons (in feite) gaan naar God toe, dan wel van God af. Niet om (forensische) rechtvaardigmaking, doch om (ethische) heiligmaking.

Ieder verstaat het belang van dit onderzoek: het raakt taak en doel van den Middelaar. Indien het er op aankomt, dat tengevolge van het middelaarswerk onze „beweging" anders wordt, niet meer van God af, doch naar God toe, wel, dan kan een middelaar, die ons een goed voorbeeld geeft, ons wel helpen. De vraag is dan maar, wat Hij voor ons in feite als zedelijke krachtbron DOET. Zulk een Middelaar met zulk een verzoeningstaak heeft al genoeg gedaan, als Hij, ZEDELIJK gesproken, rechtvaardig, d.w.z. heilig is.

De vraag, of hij soms zelf in eigen persoon schuld heeft tegenover de oorspronkelijke verbonds-wet, wordt op den achtergrond gedrongen: indien Hij eens ook zelf zulk een schuld zou hebben, maar de „beweging" van zijn leven door een krampachtige worsteling in felle Geesteskracht zou omzetten in de goede „richting"-naar-God-heen, wel, zou hij de menschen niet ongemeen versterken met zijn „lutron", zijn gave ter bescherming? Wie op dit punt het roer eenmaal omgeworpen heeft, die moet het wel een ellendige begrippen-spelerij vinden, als wij ons bezig houden met de vraag, of de Middelaar wel Middelaar zou kunnen zijn, bijaldien Hij erfschuld had, krachtens zijn deelhebben aan Adams overtreding van „het werkverbond" in het paradijs.

Maai', zoolang men nog vasthoudt aan de betalingsprediking der Schrift, komt onweerstaanbaar de kwestie, naar voren: kan de Middelaar wel „op gang komen", indien Hij schuldig staat met Adam? Alleen maar schuldig, door een meegerekend-zijn in de gevolgen, de rechtsgevolgen van Adams overtreding?

Het antwoord luidt ontkennend. Rééds hierom, wijl, mdien de Middelaar persoonlijk met Adam schuldig zou staan, en dus vijand Gk> ds zou zijn in passieven zin, dan ook óp en óm de „schuld" de „smet" volgen moest; smet is immers gevolg van toerekening van schuld. Maar óók om nog een andere reden dient het „perfect rechtvaardig" als eisch voor het zijn-van-Middelaar in te sluiten: het niet schuldig staan voor God uit kracht van het werkverbond. Aan een schuldige geeft God niet eens opdracht van schulddèlging-voor-anderen. Wie zelf op een verkeerde plaats staat, kan de plaatö van anderen niet „bekleeden".

Het komt hier inderdaad op den „ (rechts )'staat" aan. Ook in de begrippen „vijand" en verzoening. Ritschl heeft beweerd, dat „katallagê" (verzoening) beteekent: „in, een andere richting" brengen (231). Maar het is niet waar; de oorspronkelijke beteekenis van „katallagê" is: in een andere „gelding" brengen; het grieksche woord „katallagê" beteekent oorspronkelijk zoo iets als ons woord „exchange" (bekend uit het omwisselen van vreemde munt in eigen munt, etc). Een geldvyisselaar is een katallakt. Wanneer ik eigen munt meeneem over de grenzen van een vreemd gebied, dan „geldt" daar mijn munt niet; ik moet „omwisselen" in munteenheden, die ginds wèl „gelden". De gelding is een andere in een ander geldingsgebied. Zelfs al zóu men (vanwege de beeldspraak van „gebied") hier vnllen denken aan „richting" en „beweging", zélfs dan zou men de kern-van het begrip „verzoening" nóg moeten zoeken in de rechts-geldigheid; in het al-of-niet-passage-kunnen-krijgen bij een rechtbank, een overheid, .een wetteUjk gezag.

Juist daarom moest de Middelaar met schoone papieren beginnen. Wie degene moet zijn, door wien God ons met zichzelf verzoent, die moet noch met „vreemd vüür" het „altaar" naderen, noch met bij God „nietgeldige munt" de „rechtbank" brutaliseeren. Let erop, dat heel de leer van den Middelaar beheerscht wordt door de gedachte, dat God zelf het subject der „katallagê", der verzoening is. Christus verzoent ons niet door een pas bij Hem opkomend initiatief met God; wij verzoenen ons niet met God; maar GOD verzoent ons met God; Hij doet dat „in Christus" (2 Cor. 5 VS 18). En om.dat God zélf ons verzoent, en omdat Hijzelf in eigen initiatief den Middelaar „stelt", en , , kiest", en het plan „bedenkt", en in het minst niet , , achteraf" naar „aanleiding" van een van buiten af komend „voorstel" „op de idéé komt", om „dan maar" een verzoening goed te vinden, daarom begint God met zijn EIGEN papieren, en dus met schoone papieren, met gave munt, met de munt der „oorspronkelijke gerechtigheid".

Het is dus een gelóófsstuk, dat de Middelaar „perfect rechtvaardig" wezen moet, óók in „passieven" zin. Pas daarna en daarom komt het andere element naar voren, dat Hij dan óók in actieve beteekenis „perfect rechtvaardig" zal hebben te zijn. De Adamieten hebben allen hun „erfschuld"; maar Adam de Eerste kwam in de wereld zonder erfschuld, en toen sprak God: begin. Zóó komt, juist om de Adamieten van Adams rechtsgevolgen-ten-kwade grondig te kunnen ontdoen, de andere Adam, Adam de Tweede, zonder erfschuld in de wereld, en dan zegt God tot Hem: begin. De Middelaar komt wel intreden in de geschiedenis van het verbroken „werkverbond" (om het be-

denkelijke woord eens te gebruiken), en Hij zal zich ook wel de boeien en banden aanleggen en laten leggen van de geslagenen van het wrekend werkverbond. Hij MAAKT zich daarvan een gevangene; maar, omdat dit woord „maken" en ook het woordje „zich" allebei tot-den-grond-toe, en van-den-grond-op gemeend zijn, daarom IS Hij van nature geen gevangene van het werkverbond. Geen gevangene, en ook geen gevangenisplichtige. Hij moet straks „wedergeven, wat Hij niet gestolen heeft", óók niet „in de lendenen van Adam". Wat is het schoon, de Schrift te hooren roemen van den eenigen Naam, den tweeden Adam.


Greijdanus, Komm. Rom. Bottenburg, I, 270.

2) Dit is wel een heel wonderlijk , , beroep" op een Schriftplaats. De tegenstelling is in dit vers: , geliefden"vijanden; men zou dus haast' vanzelf concludeeren: eliefden tegenover niet-geliefden, gehaten, passief dus (zie ook Greijdanus, op Rom. 5 : 10). Mis, zegt nochtans Ritschl, p. 232/3: , om uwentwil" is doel van „vijanden", „om der vaderen wil" is grond van „geliefden". Wat natuurlijk pure willekeur, en bovendien antischriftuurlijk is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 mei 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Een woord uit ons Avondmaalsformulier

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 mei 1949

De Reformatie | 8 Pagina's