Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(XX)

Wij meenen dat er vandaag weer alle aanleiding toe is in herinnering te brengen hetgeen prof. dr H. Bavinck eens schreef in „De Bazuin" van 9 Mei 1902 onder den titel: Heeren en knechten": In den laatsten tijd wordt echter in de kringen onzer werklieden het gerucht verspreid, dat al deze vermaningen, door de Apostelen tot dienstknechten gericht, thans niet meer van kracht zijn". Het betreft hier teksten als Efeze 6 : 5 en 6, Colossenzen 3 : 22, Titus 2 : 9, 1 Tim. 6 : 1 en 2, 1 Petrus 2 : 18, in alle welke Schriftwoorden de apostel de dienstknechten oproept tot gehoorzaamheid aan hun heeren. Men had deze Schriftwoorden op de tegenwoordige arbeidsverhoudingen niet toepasselijk verklaard, omdat dienstknechten uit den tijd der apostelen slaven waren, en wij geen arbeidsslaven kennen. Tegen deze gedachte ging prof. Bavinck in met op te merken: Als de apostolische vermaningen tot de dienstknechten thans niet meer gelden vanwege de veranderde omstandigheden, zijn dan de vermaningen tot de heeren om dezelfde redenen tegenwoordig ook niet meer van kracht? " „Zoo gemakke-Ujk, als dit nu en dan in sommige kringen geschiedt, kan en mag men zich niet van de vermaningen der Schrift afmaken. Indien veranderde omstandigheden genoegzaam waren, om ons van de woorden der Heilige Schrift te ontslaan, dan" zou naar dienzelfden regel, weldra heel onze Bijbel van zijn geldigheid zijn beroofd". Hij besloot met te waarschuwen: Men moge zich dus tienmaal bedenken, eer men deze vermaningen met een beroep op de veranderde omstandigheden krachteloos maakt". Toen prof. Bavinck in 1903 op een landdag van „Boaz" refereerde, handhaafde hij • volledig dit standpunt in zijn conclusie: De geestelijke en zedelijke plichten èn heeren èn knechten opgelegd, blijven daarom van kracht, omdat ze rechtstreeks volgen uit het Evangelie van Christus en dus niet gebonden zijn aan tijdelijke vormen".

Waarom wij dit in herinnering-brengen? Omdat in gevarieerden vorm vandaag precies hetzelfde weer aan de orde is. Opnieuw poneert men, dat de geeste-Ujke en zedelijke plichten door de Schrift aan heeren en knechten opgelegd gewijzigd moeten worden en dat wel op grond van de stelling, dat er een bedrijfsgemeenschap is en dat daarin heer en knecht samen de verantwoordelijkheid dragen en samen aansprakelijk zijn. Die knecht moet niet langer aan zijn heer onderdanig zijn, hij moet het mee voor het zeggen hebben in de zaak van zijn baas.

Nu weet ik wel, dat men de zaak dan zóó voorstelt, dat de vormen van het bedrijfsleven, de organisatie der ondernemingen, vandaag zóó zijn, dat die bepaalde vormen de mede-zeggenschap wettigen. En dan heeft men speciaal de Naamlooze Vennootschapi op het oog. Gaarne willen vnj nader op deze zaak ingaan ook wat dien N.V.-vorm betreft, wanneer we zullen gaan onderzoeken ook bij die N.V.: Waar is de Schriftuurlijke rentmeester, die aansprakelijk is over het goed van de N.V. ? Maar het is wel heel duidelijk, - dat wanneer de arbeider in loondienst mede-verantwoordelijk is in de bedrijfsgemeenschap en dus mede-zeggenschap moet hebben, dit niet beperkt kan blijven noch principieel, noch practisch tot die Naamlooze Vennootschappen alleen, want er zijn toch niet alleen in de N.V.'s bedrijfsgemeenschappen, doch minstens evenzeer in de particuliere ondernemingen, de vennootschappen onder firma, en de commanditaire vennootschappen. Het is hiermede eenvoudig zoo gesteld, dat men meent voor die ondernemingen in den N.V.-vorm het gemakkelijkst de motieven bij de hand te hebben, die pleiten voor medezeggenschap. In hoeverre dat het geval is, hopen wij nog nader te onderzoeken.

Voor het oogenblik willen» wij alleen hierop de aandacht richten, dat het een in feite afleidende manoeuvre is. (Over bedoelingen oordeelen wij niet), en een loslating van zijn eigen principieele grond-stelUng, die immers is: bedrijfsgemeenschap tusschen heer en knecht, of tusschen patroon en arbeider, daarom gemeenschappehjke verantwoordelijkheid en gemeenschappelijke zeggenschap, wanneer men deze eischen alleen maar stelt ten aanzien van de N.V., en ten aanzien van de andere vormen, waarin ondernemingen groot en klein georganiseerd zijn, laat zwemnaen en onbesproken laat. En dat doet de Leer Ruppert, althans in zijn artikel in het dagblad „Trouw" van 3 Nov. 1948. Hij schrijft daar het volgende: Heeft echter — en dat in de derde plaats — de arbeider recht van medespreken, wanneer het gaat over de benoeming en het ontslag van de dir e o t i e ? Wij beantwoorden die vraag in beginsel bevestigend met dien verstande, d a t w ij nu buiten beschouwing laten defiguur van den privé-ondernemer, die zoowel kapitaalverschaffer als ondernemer is. B ij deze figuur is het vraagstuk veel ingewikkelder. Wij beperken ons daarom., zcoals reeds-eerder gezegd, tot ' do üiguur van de naamlooze vennootschap". (Spatieeringen van ons, G.).

Wij zullen nu maar niet al te diep ingaan op de aldus gestelde vormen van onderneming, want behalve de door den heer Ruppert genoemde van dien van den privé ondernemer, die zoowel kapitaalverschaffer alsondernemer is, zijn er ook nog wel andere. Wij noemen b.v. de commanditaire Vennootschap al of niet op aandeelen. Waarvoor wij vooral aandacht vragen is dit, dat hier de zaak alleen bepleit wordt voor en • vanuit de figuur van de Naamlooze Vennootschap en dat gezegd wordt, dat ten aanzien van die particuliere ondernemingen volgens den heer Ruppert het vraagstuk van de medezeggenschap veel ingewikkelder is. Wanneer nu d i t het principe is: de onderneming is een gemeenschap en in die gemeenschap hebben ondernemer èn arbeider in loondienst gemeenschappelijke verantwoordelijkheid eri daarom deelen ze ook de zeggenschap, dan is juist bij een onderneming in haar eenvoudigsten vorm, nemen wij b.v. de zaak van één patroon met één knecht, dit het eenvoudigst en het minst gecompliceerd. Dan zou zich dit beginsel juist het best als rechtvaardig en als conform den eisch der liefde zijnde, als overeenkomstig de Ordeningen des Heeren, die meer waard zijn dan goud, ja dan veel fijn goud, laten bewijzen in betrekking tot zoo'n kleine zaak van één baas met één knecht. Dan is het niet goed te verstaan, dat men dit beginsel van medezeggenschap nu juist het best verdedigen kan in verband met ondernemingen in hun meest ingewikkelden vorm, de N.V. Bij die groote Naamlooze Vennootschappen toch heeft men kapitaalverschaffers, ondernemers (directeuren), aidjunct-directeuren, procuratiehouders, ingenieurs, chefs, fabrieks-, handels-, kantoor-en soms ook laboratoriumpersoneel, waaronder academisch gevormde medewerkers. Het laat zich denken, verondersteld het beginsel zou juist zijn van de medezeggenschap, dat zich dit beginsel het moeilijkst laat bewijzen bij zulk een ingevnkkelde structuur met zooveel soorten van betrokkenen. Hoe moet daar de zeggenschap gedeeld worden b.v. tusschen al die categorieën van bedrijfsgenooten in de onderneming? Dit vindt de heer Ruppert blijkbaar niet mpeiUjk, hij vindt die privé-ondememing een ingewikkeld geval.

Wij van onzen kant begrijpen het opperbest, dat men het vraagstuk van de medezeggenschap juist zoo lastig vindt ten aanzien van die zaken, waar de privé ondernemer tevens kapitaalvei-schaffer is, in de kleinste afmetingen genomen: de zaak van één patroon met één knecht. Juist dat beginsel van die onderneming als gemeenschap en dat recht van medezeggenschap op grond van mede-verantwoordelijkheid komt daar leelijk in de knel. Dat komt niet daardoor, dat die kleine onderneming geen gemeenschap is, doorgaans is daar het gemeenschappelijke in het werk het sterkst ontwikkeld; het komt ook niet daardoor, dat er geen mede-verantwoordehjkheid is van den arbeider in die kleine zaak, die verantwoordelijkheid is juist daar wellicht het grootst voor het welslagen van het werk, want wanneer de ééne knecht van den éénen baas b.v. aan dagdieverij doet, is dat veel ernstiger dan wanneer er één man is in een zaak, waar er honderd of meer werken, die in zijn prestaties te kort schiet en aan dagdieverij doet. Neen, de moeilijkheden vinden o.i. daarin hun aanwijsbare oorzaak, dat wij bij die eenmanszaak met dien éénen knecht juist direct geconfronteerd worden met den. duidelijken eisch van de Wet des Heeren in het 8e gebod, dat wij door geen booze stukken en aanslagen, het goed van onzen naaste aan ons mogen brengen, ook niet met schijn des rechts, zooals de Heidelberger Catechismus het verklaart in Zondag 42. Wie het 8e gebod kent en ook de Schriftuurlijke vermaningen aan heeren en knechten, die weet, dat de heer zeggenschap heeft over den knecht, of de patroon over den arbeider, wat diens werk in de onderneming zelf betreft, en dat de knecht geen zeggenschap heeft over zijn heer en de zaak van zijn heer of de arbeider over zijn patroon en de zaak van zijn patroon. Die mensch behoeft dan ook zijn voorhoofd niet diepzinnig te fronsen over de vraag, of hij het recht heeft zich bezig te houden met een vraag als deze, of hij ook wat te zeggen heeft ten aanzien van het ontslag van zijn patroon of de benoeming van hem in diens zaak. Die weet, dat zulk een bezinnen of zulk een actie van zijn kant zou beteekenen een mateloos overschrijden van de bevoegdheden hem door God verleend, en in feite zou zijn het ontketenen van revolutie, het in opstand komen tegen Gods ordeningen voor het leven.

Wanneer het daartegenover inderdaad waar zou zijn, dat de arbeider in loondienst recht heeft op medezeggenschap op grond van het feit, dat er een bedrijfsgemeenschap is en dat hij in die bedrijfsgemeenschap mede-verantwoordelijk is, dan geldt dit zoowel van de zaak van één patroon met één knecht, daar is dan evengoed de bedrijfsgemeenschap, als in welke andere groote onderneming ook in N.V.-vorm. En wanneer er practisch alleen gesproken wordt van medezeggenschap van den arbeider in de grootere onderneming, en van die grootere ondernemingen dan nog alleen maar bij de Naamlooze Vennootschappen, terwijl men .bij die particuliere ondernemingen zich op de vlakte houdt, en de zaak erg ingewikkeld acht te zijn, dan iigt daarin een zeer duidelijke Indicatie, dat er iets, ja heel veel moet haperen, juist aan dat gestelde b e-g i n s e 1. Men doet er dan goed aan, maar niet zoo hoog van den toren te blazen wat betreft dat beginsel van die onderneming als gemeenschap, die mede-verantwoordelijkheid en dus ook de naede-zeggenschap van den loon-arbeider, en dat alles als eisch van naastenliefde, zooals de heer Ruppert het stelt, of als eisch van rechtvaardigheid, zooals schrijvers als de professoren De Gaay Fortman en Muiswinkel het verdedigen.

De volgende week hopen wij deze zaak nader onder de loupe te nemen. Wij toch meenen in dit alles niets anders te kunnen bespeuren dan het uitbreken van de crisis van het gezag in de onderneming en dus in.

het bedrijfsleven. Wij betreuren het daarbij ten zeerste, dat wij de aanwijzingen voor het bestaan van deze crisis nog wel op Christelijk erf moeten aantreffen en aanwijzen. Zoowel voor hen die als onidernemer of als werker in ondergeschikten loondienst hierbij rechtstreeks zijn betrokken, alsook voor de geestelijke leidslieden van ons volk blazen wij dan ook te w a p e n om hen te bewegen front te maken tegen deze revolutie, wier verraderlijk karakter juist daarin is gelegen, dat zij niet in de gespijkerde laars van het roode leger, maar op zachte kousenvoeten .op ons komt aansluipen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juli 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juli 1949

De Reformatie | 8 Pagina's