Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit den schat van het verleden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit den schat van het verleden

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

II,

In het reeds enkele malen genoemde Beginselen en eischen, zegt Fabius op bladzijde 22:

, , Voor de antirevolutionaire partij was er zeker reden geweest te overwegen, 'wat na de gebeurtenissen van 1886 en vo'gende jaren het f^tandpunt der antirevolutionaire partij moest wezen met betrekking tot de verhouding tusschen den Staat en de Gereformeerde Kerken".

Fabius .komt tot deze uitspraak nadat hij betoogd heeft dat, ' al is de antirevolutionaire partij geen kerkeUjke partij, zij toch het kerkehjke, gereformeerde spoor heeft te volgen. Daarin moet zij niet verhinderd worden door het feit dat zich in haar gelederen bevinden zulken, die zich vrijgemaakt hebben van het synodale juk van 1816 èn zulken die den hals onder dat juk nog buigen. M.a.w., de „interkerkelijkheid" mag geen systeem worden, waardoor de vrije ontplooiing van de antirevolutionaire banier wordt belemmerd. Fabius stelt niet den eisch, dat alleen zij, die zich in 1886 en volgende jaren hebben vrijgemaakt lid zullen kunnen zijn van de partij. Maar hij verfoeit uit den grond van zijn hart het zwijgen-in-de-partij over de kerkelijke kwestie van die dagen ter wille van de Hervormden, tot behoud van het ledenaantal. Hoor hem bij de viering van het vijftigjarig bestaan der Vrije Universiteit zijn verzuchting slaken:

„Met angstvalligheid moeten kerkelijke gevoeligheden worden ontzien

Men voelt zich naar alle zijden beklemd. Het niet ontzien van die gevoeligheden kon kiezers kosten, zelfs — o ramp! — eenen Kamerzetel. Ofschoon Groen toch vraagd heeft:

, , Weet ge dan niet dat getalsterkte somtijds in omgekeerde verhouding tot wezenlijke kracht ligt? dat, door het vertrek van hen op wier trouw of onversaagdheid geen rekening kan worden gemaakt, zich de Gldeonsbende vormt? " (Ned. Ged. 2de serie I 65).

Gelijk hij voor het drietal: Kuyper, Keuchenius, Van Otterloo, volgaarne de grootere kamiergroep prijs gaf, en In den eersten tijd na 1848 in de Staten-Generaal getoond heeft, hoe belangrijke kracht daar kan uitgaan zelfs van één.

Wie ter wille van de politiek alle kerkelijke gevoeligheJen wil ontzien, wordt daardoor welhaast tot stlkkens toe benauwd. Men dient moed te hebben, waar noodlg, onvervaard op de kerkelijke vraagstukken in te gaan. Het is een strijd, niet over personen, maar over beginselen; een strijd, waarbij de toekomst va, n Nederland ten nauwste is betrokken". (Gedenkboek van de viering van het 50-jarlg bestaan der V.U.' te Amsterdam 1930, blz. 111 v.).

Reeds in 1898 wees Fabius in deze richting met zachte critiek. In „Voortvaren" (ik gebruik den tweeden druk van het jaar 1902) blz. 246 v., lezen we, dat de naam „antirevolutionair" voor de partij een gevaar zou worden,

„zoo hij eenigszins als tegenstelling werd beschouwd van de , , beslist gereformeerde" richting, door dr Kuyper in 1873 onder uitdrukkelijke instemming van Groen van Prlnsterer ook voor de toekomst aanbevolen; als het antlrevorutlonaire etiket moest dienen voor eene partij, wraarin wel ook het Calvinistisch element werd toegelaten, doch onder beding van zijn eigenaardig karakter zooveel mogelijk schuil te houden, en althans niet den eisch te stellen, dat het Calvinistische spoor maatgevend voor het geheel zoude zijn".

Even verder (blz. 247):

„Aan dr Kuyper kan waarlijk niet verweten worden, dat deze, na Groen van Prlnsterer's dood, den toegang tot de antirevolutionaire partij naeer dan noodlg was heeft bemoeielijkt".

Men gevoelt hier de lichte critiek. Ook in het volgende (blz. 247):

„Lang is, door tusschen droite en gauche (rechteren linkervleugel B. J.) te onderscheiden, een samengaan in breede schaar beproefd, waarbij de vraag zich wel eens opdrong, of niet aan de onmisbare overeenstemming grooter elasticiteit gegeven werd dan wezenlijk krachtsbetoon toeliet, en zich niet in de partij lets herhaalde van wat In 1866 was gezien, zoodat werd onderdrukt wat de leiding moest hebben, en den toon aangegeven door wat veeleer had te volgen".

Een bladzijde verder hooren we Fabius weer zeggen:

„Groen van Prlnsterer heeft beaamd, dat de antirevolutionaire partij alleen als „beslist Gereformeerde" eene toekomst heeft".

Dit houdt echter niet in, dat alle aanhangers van de synodale organisatie a priori buitengesloten moeten worden:

„Zeker ware ook verkeerd, het persoonlijk zich niet voegen onder de synodale organisatie te eischen op straffe van bulten de antirevolutionaire partij te worden gezet. Toch zie men aan den anderen kant toe niet zoover te gaan, dat de vrijmoedigheid ontbreken zou, om even onbewimpeld als Groen van Prlnsterer zich uit te laten over deze organisatie; vrucht der revolutionaire staatkunde; bron van zoo menigvuldlgen jammer. Ook op politiek terrein; niet het minst in deze dagen, nu vele belijders van den Christus bij verkiezingen die organisatie, waarvan volgens Mackay de bedoeling was de Gereformeerde Kerk te doen verdwijnen, zelfs als het hoogste stellen; daarom voor het vrijzinnig beginsel kiezen. Indien de antirevolutionaire candidaat zich niet buigt onder die onnederlandsche, onprotestantsche organisatie; en zoo tn menig district door de partij, die volgens Groen alleen als „beslist Gereformeerde" op wasdom, invloed, zegen hopen mag, bfl voorkeur naar een candidaat gevraagd wordt, die zich houdt aan de organisatie, ontworpen om de Gereformeerde Kerk te doen verdwijnen.

De antirevolutionaire partij wierd zoo eene belemimering voor de doorwerking van het Gereformeerd beginsel op kerkelijk terrein; zou daardoor. het gevaar doen ontstaan, dat bij dezen of genen kerkelijk plichtsbesef door politieke kansberekening werd verstikt; en de miacht versterken van het conservatisme, dat onder verleldelijken, zelfs kerkelijken schijn, toch immer wegbereider blijft voor de uitersten van radicalisme en socialisme".

„Daarom is het noodlg dat, ik bedoel waarlijk niet, worde afgestooten een leder, wiens oog voor het karakter van dit genootschap nog gesloten Is, — maar wel voortdurend de aard en openbaring van dit genootschap in het licht van Gods Woord worde gesteld, om zoo de nevelen weg te vagen, waardoor onder Christenen nog veler blik verduisterd wordt", (blz. 248 V.).

Me dunkt, Fabius geeft hier behartigenswaardige critiek en behartigenswaardige richtlijnen, ook voor onze dagen. Deze dingen zijn onder ons weinig of niet bekend. Het is merkwaardig, dat, wanneer in den hedendaagschen strijd soortgelijke geluiden worden vernomen, wanneer tegenwoordig op het — niet organisatorisch maar wel — principieel verband van kerk en partij nadruk wordt gelegd, dit beschouwd wordt als een aantasting van het immers steeds interkerke-Ujk" karakter der antirevolutionaire partij. Zoo onlangs nog zelfs door een man als prof. Zuidema, voortref feUjk beantwoord en bestreden intusschen door de redactie van het gereformeerd gezinsblad. (Deze redactie is geen familie van ondergeteekende).

Fabius heeft het koersen der antirevolutionaire partij in de richting van het systematiseeren der „interkerkeUjkheid" onderkend en veroordeeld.

Wat hij geschreven heeft zij ons tot leering.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 september 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Uit den schat van het verleden

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 september 1949

De Reformatie | 8 Pagina's