Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GRONINGER  Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uneven

Amice frater. Toen de 28ste Augustus naderde, herinnerden zich de journalisten van allerlei slag, dat juist twee eeuwen geleden Goethe, de machtige Duitsche dichter, geboren werd. En er verschenen dus in de bladen breede beschouwingen over de beteekenis van dezen grooten man. Ik las ergens: Goethe behoort nu tot de classieken, en dit beteekent, dat hij niet meer gelezen wordt. Daar zit ongetwijfeld een element van waarheid in. Over Goethe is een geweldige litteratuur ontstaan en niets is eenvoudiger dan een algemeene \ieschouwing over hem te vinden, zoodat men over hem lustig schrijven kan, zonder iets van hem te hebben gelezen. Maar de opmerking heeft ook zeker iets over­

drevens. En men mag aannemen, dat bijv. het hoofdwerk van Goethe, zijn „Faust" nog wel gelezen wordt. Althans het eerste deel. Maar het tweede deel?

Goethe deelt dit lot met Dante van wiens „Goddelijke comedie" het eerste deel, de „hel", stellig voor velen geen onbekende is, maar van het tweede en inzonderheid van het derde deel, de „hemel", zal men dit niet kunnen zeggen.

De oorzaak is niet gelegen in de minder dichterlijke waarde, maar in het feit, dat men een niet geringe kennis moet bezitten van de middeleeuwsche geschiedenis en van de scholastieke wijsbegeerte om, wat Dante gaf, te verstaan.

En wel zijn de uitleggers vele, maar hoe vermoeiend is het, bij haast eiken regel dichts het commentaar, )nenigmaal van heel verschillenden aard, te volgen.

Zoo gaat het nu ook inzonderheid met Goethe's Faust n.

Dr Faust is in het eerste deel door zijn boozen geest Mephistofeles door de modder van begeeren en zonde heengeleid, en hij schijnt verloren te zijn. Het is de geschiedenis der verleiding.

Maar in Faust II richt Faust zich weer op. Hij tracht nu door een dadenrijk leven het geluk te vinden, naar hetwelk hij smacht.

Het wordt nu een handelen in het volle leven. Goed en kwaad.

(ïoethe erkent wel het bestaan van het booze, niet van den booze.

Dat booze is de negatieve zijde van den mensch, die Eem, als hij het goede wil — en dat wil de mensch, want van nature is hij goed — naar het kwade leidt.

Maar — „een goed mensch in zijn donkeren drang is zich van den rechten weg welbewust". Die donkere drang is de nimmer stervende begeerte uit eigen kracht de rust, het geluk, het volkomen goede te vinden. Vandaar ook dat, als Mephistofeles aan het slot van het drama, meent Faust als zijn prooi te kunnen meesleepen, daar engelen komen, die zingen: wie altijd strevend zich bemoeit, die kunnen wij verlossen. En het „hoogere deel" des menschen wordt dan ook gered.

Goethe ontkent het booze niet, maar het staat eigenlijk naast den mensch. Hij wil geen schuld, geen val erkennen.

Dat blijkt tenslotte als Faust in den laatsten diepen zielenood, wijl zijn geweten onrustig is over zijn laatste wandaad, vier grauwe figuren ziet opkomen: gebrek, schuld, vrees, en nood, waarvan drie de deur gesloten vinden. Maar de vrees, „Sorge", sluipt, zooals zij zegt, door het sleutelgat naar binnen en dan kunnen de andere haar trachten te vergezellen.

Het is de vrees voor het oordeel. Goethe kent ook geen schuld bij Faust, hoe diep hij ook zinken mag.

De mensch, deze Faust, zal zijn eigen verlosser zijn, 'want er is Eén, Die door Goethe ten diepste wordt; gehaat, en dat is de Christus der Schriften. 1

Faust biedt ons het beeld van de hevige gisting van ' den tijd, waarin Goethe leefde. Inzonderheid in den tweeden Faust vindt men de weerspiegeling van dien tijd in Goethe's dichterlijke ziel.

Wij zien in veel Goethe zelf.

Maar het is ook meer dan dat.

Vosmaer, ongeloovig als Goethe, merkt ergens op: Faust is in 't algemeen het beeld van het veelzijdig bewogen leven en denken van den modernen mensch.

Die moderne mensch nu stond in Goethe's dagen, toen hij den tweeden Faust schreef, achter de ellenden der revolutie en der Napoleontische oorlogen, het antwoord op de hooge verwachtingen van den humanist der achttiende eeuw. In plaats van verootmoediging kwam er nog grootere hoogmoed. De humanist maakte zich op, om nu eens voorgoed alle ellende te keeren en een nieuW leven ts bouwen.

En daarin nu gelijkt onze tijd op dien van Goethe's dagen. Alleen maar, de oordeelen Gods volgen sneller dan voorheen op de hoogmoedige taal van den humanist. Er is, zegt men thans in calvinistischen kring, tweeërlei humanisme, "een humanisme „door het Christendom geadeld", en een, dat van het christendom afscheid neemt.

Met het eerste meent men dan te kunnen samenwerken, vergetende, dat dit „door 't christendom dan geadeld humanisme" niets anders is dan afvallig christendom, dat de helling legt; waarlangs het leven allengs in ongeloof en revolutie neerglijdt.

Maar hoe fel de hand Gods ook moge slaan, in den eersten en daarna in den tweeden wereldoorlog, telkens verheft de trotsche humanist zich weer, zij het in een ander gewaad; eertijds liberalisme, thans socialisme, eens met het altaar voor het individu, thans met den afgod: de gemeenschap.

Het humanisme spiegelt den mensch allerlei fata morgana voor.

Zoo was het ook in Goethe's dagen. Het heeft zelfs een uitlegger van Goethe's Faust er toe gebracht, bladzijden lang aan het feit der luchtspiegelingen te wijden, met Duitsche grondigheid.

Zoo was het toen, en Goethe doet ons het valsohe van die fata morgana af en toe zeker zien. Maar — de eigen luchtspiegeling laat hij niet los. Hij gelooft in den goeden mensch, nauw verbonden met de natuur, een deel daarvan, en meer ook niet. Goethe kent slechts deze aarde, en zijn hemel is een schoonheidsdroom, die dan eenmaal verwerkelijkt zal worden.

Hierin ligt dan ook de beteekenis van Goethe's werk voor de historie der menschheid. Hij biedt ons het beeld ook van den modernen mensch onzer dagen, die . de mensch van alle eeuwen is, van het begin van den val af aan. Hij wil als God zijn. Hij wil de beheerscher

zijn van zijn eigen lot. Hij wil hier op aarde altijd weer een nieuwe schoone wereld bouwen. Er is ook zoo niets nieuws onder de zon.

Alleen, de hoogmoed stijgt met de ellende. De menschen mogen hun tong van pijn verbijten, het oordeel is ten slotte de verharding. Zij bekeeren zich niet. Die verharding was er in de negentiende eeuw na de ellende van revolutie en oorlog. Die verharding is er in ergere mate in de twintigste eeuw. De hoogmoed na den eersten wereldoorlog is weer overtroffen door dien van thans. In de negentiende eeuw zocht men de redding in het nationalisme, , , de natie de ziel van het volk", in de onze in de wereldeenheid, wereldkerk en wereldstaat; een staat, die in zijn volkomen organisatie en discipline allen nood zal keeren en een schoone wereld van vrede en geluk zal bieden. „Bouwen", dat is thans de leus. Handelen, al is het niet meer dan praten in wereldconferentie op wereldconferentie. Groote woorden, terwijl de „Sorge" het hart verteert.

Daarom nu biedt het tweede deel van den Faust ook het beeld van onzen tijd. En is het de moeite zeker waard dit tweede deel eens te bestudeeren. Afgezien nu nog van het schitterend poëtisch kleed, waarin Goethe zijn denkbeelden hulde, hetzij hij Faust of ook Mephistof eles doet' spreken.

Nu zou ik u zeker te lang bezig houden, als ik dit nu eens trachtte na te teekenen.

Ik wil mij slechts tot een enkele bijzonderheid bepalen.

Eerst een kleinigheid, als een staaltje van de veelzijdigheid van Goethè in zijn oordeel over de dingen van het breede menschenleven.

Oordeelen, die aanleiding gaven tot een groot aantal studiën met zeer vele opvattingen. Goethe heeft zelf in zijn gesprekken met Eckermann over sommige zijner toespelingen uitleg gegeven. Maar over vele andere niet en dan hebben de uitleggers vrij spel.

De kleinigheid, die ik bedoel, geldt de homoeopathie, de geneeswijze toen door Hahneman gevonden, en in het eerst, zooals ook nu nog veelal, belachen.

De menschen hebben over het algemeen meer respect voor een groote flesch „drank van den dokter", al is zij slechts gevuld met dropwater, dan voor de vier of vijf druppeltjes uit het kleine fleschje van den homoeopaath.

Welnu, als Faust en Mephistofeles zich bevinden aan het keizerlijke hof, waarvan ik nog nader iets wil vertellen, en Faust tijdelijk is verdwenen, terwijl de keizer op zijn kunsten wacht, gaat Mephistofeles voor een tijdje den wonderdokter spelen.

Verschillende hovelingen, vrouwen en mannen, vertellen hem hun kwaal en ras geeft Mephistofeles zijn raadgevingen.

Zoo is er een man, die zegt: ik heb een bevroren voet, en kan niet goed meer dansen. Mephistofeles zegt: Veroorloof mij een trap van mijnen voet op den uwen. De man zegt: Nu, dat geschiedt wel meer onder verliefde lui.

Maar I^ephistofeles antwoordt: Mijn trap met den voet, zijn bokspoot, heeft iets meer te beduiden. „Zu Gleichem Gleiches, was auch einer lit".

D.w.z. ik zal g e 1 ij k met g e 1 ij k genezen. Een toespeling op Hahneman's nieuwe geneesv/ijze.

Prachtige gelegenheid voor de uitleggers om over dat zinnetje nu eens allerlei beschouwingen te geven.

De een zegt: Goethe moet van homoeopathie niets hebben. Hij spot er mee.

Een ander: Zoo is het, want noemde hij niet Hahneman een modernen Paracellus? Die Paracellus was een duivelskunstenaar uit de middeleeuwen.

Jawel, zoo verklaart weer een ander: maar die vergelijking is geen afkeuring, maar een goedkeuring. Want Goethe had met die tooverkunst, de magie van Paracellus, nogal op. En hij schrijft een heele studie over Goethe en Paracellus.

En dan komt er weer een ander en haalt uit brieven van Goethe een gunstig oordeel over de homoeopathie op. Een wijs oordeel trouwens. Verwerp zulke dingen niet aanstonds, zegt Goethe, want daar zit menigmaal iets goeds in.

Goethe handelt in zijn Faust uiteraard ook over het politieke leven.

Was hij zelve niet minister, dus staatsman? Men beweert, dat hij van de politiek niet veel goeds vertelt, maar heelemaal juist is dit niet, want in den tweeden Walpumisnacht toekent de Herold een goed staatsieven, al bestaat dit dan ook in zijn verbeelding.

Zou de immer strevende mensch niet ook het ideale staatsieven kunnen bouwen?

Echter, wat Goethe van bet politieke leven van zijn dagen zag, brengt hem zeer terecht niet tot bewondering.

En nu kan gewezen worden op een waanzinnig denkbeeld, dat ook thans een groote rol speelt in 't staatsen economisch leven.

Goethe was een vijand van het papiergeld.

Hij wist van de gevaarlijke speculatie van den Schot J. Law en zijn in 1720 in Parijs gestichte staatsbank.

Maar in zijn eigen tijd had hij het voorbeeld gezien van de assignaten der Fransclie revolutie. De Fransche revolutionairen gaven, wijzend als onderpand op de geroofde kerkelijke en koninklijke goederen, al maar papiergeld uit, dat eerst een schijn van welvaart gaf, maar daarna een groote ellende bracht'. En dit nu brengt hij in beeld in de keizerscène.

Net passend voor onze dagen. Maar daarover in een volgenden brief.

Met hartelijke groeten en heilbede, \iw toegenegen

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER  Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1949

De Reformatie | 8 Pagina's