Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rondom de Staten-berijming van 1773

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rondom de Staten-berijming van 1773

Is er bij de psalmberijming gerekend met de oorspronkelijke zangwijzen?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(V)

Is er bij de psalmberijming gerekend met de oorspronkelijke zangwijzen?

De commissie was nogal eenzijdig samengesteld. De heeren predikanten hadden de meeste aandacht voor het vormen van gladde regels. In Van lperens kroniek vinden we soms melding gemaakt van het feit, dat de commissie ook aan de muziek gedachtheeft. „In den XXsten Psalm waren, in de vier laatste regels, by Voet, een sleeper en een staander, voor de rymklanken; maar by Dathenus, telkens vier overhands rymende sleepers; en eenige kenners van de Muzyk hadden gezegd, dat er vier sleepers moesten zyn" (I, 421). Omdat de laatste noten lang waren, bracht men het woordaccent hiermee in overeenstemming.

Ook is in de toespraak na afloop van de werkzaamheden tot de Staten de wensch naar voren gebracht, dat de Hoog Mogenden de vele misslagen in het stellen der zangnoten nauwkeurig zouden doen verbeteren ten voordeele van de eenstemmigheid , en welluidendheid van het kerkgezang. Bekwame zangdeskundigen zouden hier verbeteringen kunnen aanbrengen (v. I., n, 406).

Doch hier schijnt niet veel van gekomen te zijn. De Staten hebben dit verzoek wellevend aangehoord, doch lieten de zaak verder zooals zij was: een wanhopige verwarring in de notatie.

Toch heeft men, naar aanleiding van de nieuwe berijming, op een paar plaatsen een begin gemaakt met het rhythmisch zingen. Dit was namelijk in dien tijd vrijwel uitgestorven. Van Iperen verhaalt enkele uitzonderingen: „In vroeger tyden, was men reeds voorzichtig te werk gegaan mét het aanpryzen en smakelyk maaken van eenen beteren zingtrant, zonder de Noten onnoodig uit te rekken, in den mond te draajen, te kaauwen en door ettelyke verlagingen en verheffingen tusschen de tanden en 't gehemelte, slangsgewyze henen te slingeren en te dwarrelen, gelyk tot hier toe, de meest algemeene, doch belagchelyke gewoonte geweest was" (II, 451). Immers te Leeuwarden was plm, 1740 de org'anist Oevering met een soort reformatie van het psalmgezang begonnen. Eerst had hij zich vergeefs gewend tot regeering en kerkeraad, doch dit was vruchteloos. Toen begon hij illegaal, „denkelyk met oogluikinge en heimeljke toestemminge van beiden", en hij had succes bij de gemeente. Deze wende hij eraan de heele en halve noten te zingen. Zangoefeningen werden gehouden. 65 psalmen, die het makkelijkst te zingen waren, werden uitgekozen. En tenslotte werd na kennisgeving daarvan „van de preekstoelen" dit rhythmisch zingen officieel ingevoerd. Zoo zong Leeuwarden lang vóór de nieuwe berijming de psalmen Datheni rhythmisch. Het zal wel eens even gebotst hebben, het woordaccent en het muziekaccent, maar men wilde terug naar den oorspronkelijken zingtrant. En dan zegt men nog wel: Frisia non cantat, Friesland zingt niet!

„Die berichten, die my van goeder hand verzorgd zyn, dacht ik hier te moeten plaatzen", aldus van Iperen (n, 452), „van wegens de zeldzaamheid van het geval, en om dat die oorspronkelyke Zingtrant der Psalmen, toen ook te Rauwert, Ymsum, Jouwer (= Joure), Koudum, Grouw, en in andere Friesche dorpen, is aangenomen; en na de invoeringe der Nieuwe Beryminge, te Sneek, te Workum, te Langweer, te Weidum, genoegzaam in de gansche Grieteny van Baarderadeel, en in menige andere Friesche plaatzen; en nu onlangs, ook te Middelburg in Zeeland, en te Dordrecht in Holland is in gebruik gebracht". Iets dergelijks had ook plaats te Loosduinen.

Echter, zooals van Iperen ook toegaf, dit zingen der gemeente precies zooals zij „denkelyk over twee honderd jaaren, de Psalmen van Dathenus gezongen had" (iX 460), was een zeldzaamheid. In vele plaatsen liet men alles bij-het oude. En in andere voerde men den z.g. korteren zingtrant in. „Zy bestond daarin, dat men de eerste noot lang, de middelnoten kort en wederom de laatste noot van lederen zangregel sleepende zingt; en, tusschen eiken zangregel, eene ruste houdt om adem te scheppen, tot dat men het aanheffen van den volgenden regel, door den Voorzanger duidelyk begint te hooren" (v. L, II, 452, 453).

Van Iperen weet mede te deelen, dat Florimond de Remond, raadsheer van Bourdeaux, op het einde der 16e eeuw, die in zijn jeugd Hugenoot was, vertelde, dat sinds 1553 de psalmen in den Calvinistischen eere-• dienst werden ingevoerd. „Het zingen der Psalmen, 't geen men by de preeken waarneemt, duurt op zya best een half - vierendeel uurs". Van Iperen concludeert hieruit, dat er in den reformatietijd lang gepredikt werd; dat men tusschen den dienst nu en dan zong en wel, dat dit ongemeen kort duurde. Immers, behalve bij Ps. 119 werden „geheele Psalmen, v o l g e n s het oogmerk van David en Asaph (spatiëering van mij, v. d. W.) gezongen, en dat wel binnen den omtrek van 7of8 minuten" (I, 110). En dat, terwijl in zijn tijd 10 minuten noodig waren volgens den gewonen zingtrant „om do nooten, korte of lange alle even lang uit te rekken, in het uitgalmen van twee of drie zangvaarzen" (I, 110)!

Het was dus zoo, dat van Iperen, en denkelijk ook wel zijn mede commissie-leden wisten,

dat men vroeger in korten tijd geheele psalmen zong

en dat men deze op heele en halve noten zong.

Nu is het een feit, dat ook in deze nieuwe berijming het woord-accent niet steeds in overeenstemming gebracht is met het melodisch accent. Ook de staatsberijming staat hier en daar het rhythmisch zingen in den weg, al maakt zij het niet zoo bont als de berijming van Datheen. De vraag komt op: waarom hebben de psalmkiezers niet, naar a Brakels wensCh, gezorgd voor een bundel, die geheel gedicht was op de oudevooizen? Want eigenhjk is het nu zoo, dat deze bundel terugkeer naar den ouden zingtrant • niet bevorderd heeft: meestal bleef men iso-rhjrthmisch (alle noten even lang) zingen.

Het antwoord moet waarschijnUjk gezocht in de mode dier dagen. Het moest alles statig en plechtig toegaan. Het trage zingen van het volk verfoeide men en daarom was men voor den korten zingtrant (van Iperen voerde die te Veere in). Maar men voelde ook weinig voor den levendigen, bruisenden gemeentezang als in dé dagen van Calvijn en Datheen. Neen, de Duitsohe koralen, die zullen wel het model geweest zijn.-Eigenlijk was de gereformeerde kerk toch al achterlijk, dat ze nog geen gezangenbundel bezat. De slappe tijdgeest, die vreemd was aan het élan uit den reformatietijd. zal wel oorzaak geweest zijn, dat de psalmkiezers weinig oog hadden voor de oorspronkelijke melodie en belangstelling daarvoor aan enkele liefhebbers overlieten.

En zoo bracht de invoering van de berijming van 1773 wel hier en daar een nieuw orgel. Ook werd er op sommige plaatsen wat vlugger gezongen. Maar de gemeente zang, als in den reformatietijd, was niet hersteld. Het werd niet zoo, dat de gemeelnte, naar het oogmerk van David en Asaf én Calvijn, weer vlot geheele psalmen zingen ging.

Neen, al meer kwamen nu versjes in de mode. En ook al om den dienst niet te lang te doen duren, moest men wel enkele verzen opgeven. Met het noodlottige gevolg, dat enkele verzen populair werden, dat meestal de keus viel op wat innig en stichtelijk scheen. En dat zoo, dank zij veelszins toegepaste subjectieve selectie, een groot stuk Godsopenbaring in de psalmen (vooral betreffende de verbondswraak") verdonkeremaand bleef.

De statencommissie heeft trouwens het kwaad gebruik van „versjes opgeven" en ze zoo uit hun verband rukken, in de hand gewerkt. Bij Ps. 32 : 3 vermeldt van Iperen: Aan het derde vers vond men, met hoog verlof, dienstig, om dies uit te laaten, en een aanspraak aan de (ïodheid in te lasschen; ten einde men het versje, op zich zelven, zou kunnen zingen; welke stokregel, ook bij andere gelegenheden, werd in acht genomen" (I, 455). Zoo werden psalmen tot gezangen! OpgevuW met stoplappen, beroofd van de frisehheid der melodie, statig gezongen als duitsche koralen en zóó berijmd, dat ze afzonderüjk gezongen konden worden als een plechtig vaersje!

Mede dank zij een onwettige staatscommissie, worden er nog steeds niet in den eeredienst geheele psalmen g e z ongen volgens het oogmerk van David, Asaf en C a 1 V ij n ! Ja, velen zijn in den waan, dat dit eigenlijk niet kan of niet past.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Rondom de Staten-berijming van 1773

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's