Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aangaande mij en mijn huis

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo zeiden ze de één tot den ander: „Wat is dit? "

Het ligt in den aard van onze kinderen, dat ze naar alles en nog wat vragen. Men zegt wel eens: „Eén dwaze kan meer vragen, dan tien wijzen kunnen beantwoorden", — maar als we in plaats van „dwaze" lezen „kind", dan is het zeker waar.

En het is geen wonder! Onze kinderen leven in een wereld, waarin ze eiken dag vreemde, wonderlijke dingen ontdekken. Voor het eerst van hun leven zien ze op een morgen de heele wereld wit en uit de lucht onophoudelijk ontelbare witte dingetjes naar beneden komen: niet vallen, maar op en neer en heen en weer bewegen tot ze eindelijk den grond bereiken. Een oogenblik zijn ze stil van verbazing, alleen de oogen spreken, tot ze eindelijk, om het rechte er van te weten, moeder de vraag stellen: „Wat is dit? "

Voor het eerst van hun leven zien ze de kamer en de wereld daarbuiten door een bliksemstraal fel verlicht, dat hun oogen zeer doen, en even later een wonderlijk, aanhoudend rommelen, dat het heele huis er van dreunt en de ramen rinkelen: „Vader, wat is dat? " — vragen ze.

Eiken dag bijna is er wat nieuws. In raadselen wandelt de jonge, wordende mensch op aard. Oogen en ooren staan wijd open naar alle kanten. En tegelijk ontwaakt ook het verstand, dat antwoord wil hebben op de vraag: „Wat is dat? " Een vraag die later overgaat in het: „Wat moet dat? Waarom is dat zoo? "

En gelukkig het kind, dat een vader, een moeder heeft, die het kind verstaat en even vaardig is, om al deze vragen op passende wijze te beantwoorden, even vaardig en even bekwaam, als de moeder was, toen ze op het schreien van haar zuigeling hem voedde en laafde met de moedermelk.

Welk een zware taak hebben hier de ouders, vooral de moeder, want in dezen tijd, waarin de jonge ziel de wereld rondom zich ziet opengaan en telkens onbekende dingen ontmoet en het: „Wat is dit? " soms tot vervelens, tot benauwens toe haar tot antwoorden dwingt, worden de grondslagen gelegd van het leven. Welk een zware taak, maar ook wat een pracht-gelegenheid, om te mogen voldoen aan den eisch des Heeren: „Voedt uwe kinderen op in de vreeze en vermaning des Heeren!"; „in den weg des Verbonds!"

Neem den kerkgang! Gelukkig zit ze met haar kind van een jaar of zes vooraan, .zoodat ze alles goed kunnen zien. Het is doopen dezen middag. De kieine ziet 't doopvont duidelijk staan; een witte hanldoek daarbij. „Wat moet dat? " —• leeft het in haar hart, terwijl ze alles nauwkeurig opneemt. Tot het eindelijk gebeurt. Een vader en moeder staan op. Een zuster brengt een baby naar Wnnen, en zet zich naast dien vader en moeder neer. Dat de dominee die ouders wat vraagt, waarop ze „Ja" antwoorden, ontgaat haar aandacht, die gespannen is op dat doopvont, waarvan het zilver zoo wondermooi haar tegenschittert, en op die baby op de schoot van de zuster. En dan komt het: De dominee daalt de trappen af en licht het deksel van het; doopvont. De zuster legt dat lieve kindje, met het prachtig witte jurkje, in de handen van den vader. Zonder dat ze het weet, is ze op haar teenen gaan staan, , om vooral goed te kunnen zien; en dan roept de dominee heel luid zeker den naam van het kindje: „Karel Jan" — ik doop u het andere verstaat ze nauwelijks, want tegelijk doet de dominee water uit het zilveren bekken op het lieve kopje van den kleinen Karel Jan, dat het bij zijn gezichtje neerloopt. De dominee droogt zijn handen en gaat weer naar boven. Dan zingen ze allemaal. Zij zelf zingt ook mee. Want dat versje kent ze reeds: „God zal Zijn waarheid nimmer krenken". Vader geeft den kleinen jongen weer over aan de zuster, die het natte gezichtje afdroogt, en stopt wat in een bus, die bij het doopvont staat. De zuster gaat met de baby de kerk uit.

En dan duurt de dienst nog heel lang. Maar telkens keeren haar gedachten weer terug naar dat doopvont, naar dat water, naar den kleinen Karel Jan. Haar hartje is er vol van en graag zou ze haar moeder met allerlei vragen bestormen: „Moeder, wat is dat? " enz. enz. Maar het zwijgen is haar opgelegd. Tot eindelijk de dienst is afgeloopen.

Dan komen de vragen los. Als moeder verstandig is, gaat ze nu, op weg naar huis, niet op al die vragen in, al snauwt ze heelemaal haar kind niet af: „Dat zal ik je straks allemaal eens fijn vertellen!" Want ze kan er zeker van zijn, dat hetgeen haar kind dezen avond beleefd heeft, nog lang haar gedachten zal bezig houden. En stellig doet zich wel eens een gelegenheid voor er rustig met haar kind over te spreken. Op een heel eenvoudige wijze.

„Waarom noemde Dominee dat jongetje bij den naam? " „Omdat de Heere toen zeide, dat die kleine Karel Jan Z ij n kind was; ook het kindje van zijn vader en moeder, maar toch eigenlijk het kindje van den Heere; de Heere in den hemel is zijn Vader."

„Is de Heere dan ook mijn Vader, moe? " „Zeker, net zoo goed. Want jij bent ook gedoopt en toen heeft de dominee jouw naam genoemd: „Hendrika!"

„Waarom had het jongetje zoo'n fijne jurk aan? " „Omdat vader en moeder zoo heel, heel bhj waren, dat hun kindje van den Heere was; en dat de Heere nu voor dat kindje altijd wil zorgen; en dat hun kindje altijd tegen Hem mag zeggen: „Mijn Vader". Maar ja, dan moet het natuurUjk ook goed naar dezen Vader luisteren en Hem gehoorzaam zijn!"

„Moeder, waarom deed Dominee water op zijn hoofdje? " „Je weet wel, dat je wel eens kwaad doet. Eiken dag. Nog veel meer, dan je zelf wel weet. En al dat kwaad, dat weet de Heere; en daar is Hij ferg boos over, en daar zou Hij ons en jou ook, en den kleinen Karel Jan ook, voor moeten straffen. Maar nu is de Heere Jezus gekomen, om die straf voor ons te dragen-En daarom belooft Hij ons, weer goed op ons te zijn, en ons de zonde af te wasschen. Net zooals moeder het vuil van jullie afwascht, zoo wil de Heere van ons de zonde afwasschen. En als wij dan groot worden en zonde doen, en het ons zoo verdriet doet, dan moeten we niet denken, dat de Heere niet langer onze Vader wil zijn, maar dat Hij ons zoo zeker onze zonden wil vergeven, zoo zeker als wij met het water van den doop gedoopt zijn"

Moet het precies zoo gezegd worden? Wel nee, elke moeder of vader doet dat op eigen manier; 't hangt ook af van den leeftijd van het kind. Maar toch in dezer voege.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's