Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uneven

Amice frater. In een beoordee'ing van een boek van den huldigen prof. Bavinck in een der synodocratische kerkbladen las ik als een uiting van grooten lof: hij verstaat den

modernen mensch. Nu is dat geen klein ding. Want de moderne mensch dient zich aan als een zeer gecompliceerd wezen. Hij heeft het over het algemeen nog al goed met zichzelf getroffen, en zoo is het ook met diegenen die hem

„verstaan". Want dat verstaan is een modem begrip. Men moét, om dit te kunnen „er begrip van hebben", iemand

„begrijpend tegemoettreden". Ik denk zoo aan den ongehoorzamen modernen jongen, die door zijn ouderwetsc^ien vader terecht streng wordt bestraft en die dan huilend zegt: -u begrijpt mij niet. En daarover gedurig klaagt.

Zoo is het ook met den modernen mensch, als hij tegenspraak ontmoet. Hij schudt het hoofd en verzucht: men begrijpt mij niet. Wij zijn er te dom voor, zooals onze echt moderne menschen, de volgelingen van Barth, het dan plegen te zeggen.

De moderne mensch heeft, zoo las ik ergens, wereldbewustzijn en wereldgevoel. Zelfs zijn er die kosmisch gevoelen, voor wie de aarde te klein is. Schikken zg zich in de kleinheid van onzen aardbol, dan zijn zrj voor wereldbond en wereldkerk en minstens voor een federatief werelddeel.

U zal, amice, wel van mij willen aannemen, dat U en ik dien modernen mensch weinig „verstaan". Wg reiken niet tot zijn knieën.

Maar met prof. Bavinck en geestverwanten, als dr Verkuyl en ds Wiersinga is dat anders.

Dr Verkuyl heeft een boekje over het communisme gegeven. Wij moeten dan, volgens hem, den communist ook kunnen verstaan. Daar zijn in het communisme „waarheidselementen". Die zweven tegenwoordig overal, naar U moet weten. De waarheid is in elementen verdeeld, en die gaan op de menschen zitten, als de pluisjes van den paardebloem, of als de klis.

Zoo moeten wij, volgens dr Verkuyl, „in het licht van een Rood front onze zonden behjden".

Gemeenlijk vraagt de moderne mensch dit ook, overal waar hij zich kan laten hooren. En spreek dan niet tegen.

Dat heeft de „slotvoogd" van de Witte Hei, het conferentieoord voor de synodocratische jeugdactie, de heer Ad. Kuiper, ondervonden. Die waagde het, om naast veel lof voor de studie van dr Verkuyl, ook critiek te oefenen. Die „waarheidselementen in het communisme" en dat „zonde belijden voor het rood front", dat was hem te kras. En hij zei dat ook in het „Gereformeerd jongelingsblad".

Maar — daar komt nu ds Wiersinga in het „Gereformeerd weekblad" onder redactie van prof. J. Ridderbos uitvaren tegen den heer Kuiper. Zoo b.v.: „het is mijn groote spijt, dat onze gereformeerde jongeren op zulk een aan allen ootmoed gespeende wijze worden voorgelicht over een van de worstelingen enz.".

De voorzitter van den bond is zóó geschrokken, dat hij sprak van „disqualificatie". Hij komt den heer Kuiper te hulp. Maar wat' is nu het opmerkelijke? Dat hij eigenlijk alleen opkomt tegen het verwijt van gebrek aan ootmoed.

Nu moeten wij wel weten, dat ootmoed de êfeer is, waarin de moderne mensch eerst recht ademen kan.

In de dagen van den Geelkerkenstrijd was dat „deemoed". Dat kwam van het Duitsche „Demut", die toen naar ons land overwoei.

Thans is het ootmoed.

Ook dat verstaan wij niet. Integendeel — U en ik zijn hoovaardige extremisten en absolutisten. Wij meenen het alleen te weten. En van den modernen mensch is gezegd dat hij het alleen maar anders weet. Bij ons is hoogmoed, bij hem en bij degenen, die hem „verstaan", met begrip tegemoet treden, daar is ootmoed.

De Heilige Schrift spreekt er van in den brief aan de Colossensen: dewelke wel hebben een schijnrede van wijsheid en eigenwilligen godsdienst en nederigheid Coll. 2 : 23.

Als de heer Algra daaraan had gedacht, zou hij het zich niet zoo druk hebben gemaakt over dat verwijt, en op de zaak zelve zijn ingegaan. Maar wie ziet niet, dat, helaas, thans in de eens gereformeerde kerken de deemoedigen en ootmoedïgen de leiding hebben? Snelle afloop als der wateren.

Toen ik in '37 nog op den bondsdag, waar het vijftigjarig bestaan van den bond werd herdacht, spreken mocht, kon ik op dezen ootmoed waarschuwend wijzen, en vond geen tegenspraak. Ik herinnerde aan het woord, door Groen eens gebruikt: als men in Duitschland verkouden is, zijn er hier aanstonds menschen, die niezen. En ik zei toen: bedenk wel, dat zulke niezers in onzen kring dan gaan opstaan en verwachten, dat wij vol eerbied zullen zeggen, a's, naar men eens vertelde de gewoonte was aan het Duitsche hof, wanneer het den keizer gold: gezondheid majesteit! Dat onschuldige grapje werd toen door den voorzitter dr Dijk nog aangevuld, die van „proesten" sprak.

Maar de huidige voorzitter zegt feitelijk tot dr Verkuyl: niezen, dat kan ik ook. Geen ootmoed, dat 'aten wij ons niet gezeggen. Eerst dat woord terugnemen en dan zullen wij verder kunnen debatteeren.

Ik acht dit een heel erge achteruitgang.

Maar nu ik het toch over den modernen mensch heb, kunnen wij er gevoegelijk verder over praten.

Ik heb n.l. mijn best gedaan, om van dat voorname wezen ook iets te weten te komen.

En heb toen deze ontdekking gedaan, dat de moderne mensch de ketter is van dezen dag.

Zoo wordt hij beschreven in een werk van den Züricher kerkhistoricus Walter Nigg: „Das Buch der Ketzer".

Nu moet gij wel weten, wat deze schrijver onder „ketter" verstaat. Men heeft wel gezegd, dat de ketter iemand is, die alles anders ziet; anders dan, a's de. kerk van Christus het Woord van God naspreekt.

Dat andere is volgens Walter N'gg nu ju'st het goede. De moderne mensch, zegt hij, leeft met alle

•"ketterij, de eeuwen door, mee. De ketter is steeds de man met een gloeiende godsdienstigheid, de echte religieuse natuur. De zoeker naar, de vechter voor de waarheid, die hij overal vindt, zij het dan in waarheidselementen. Hij wil die waarheid vinden, het koste wat het wil. Hij heeft er zijn leven voor over. Hij wijkt niet voor vervolging van de kerk des Heeren.

Nu zag men voorheen in vele gezinnen het boek der martelaren, de menschen, die ter wille van hun vasthouden aan de geopenbaarde waarheid voor de wilde beesten werden geworpen als in den Romeinschen keizertijd, of den brandstapel beklommen, toen de valsche kerk, de paus van Rome, de kinderen Gods vervolgde. Die getrouwe kinderen Gods werden ook ketters genoemd. Zooals Jan de Bakker en Guido de Bres. Maar die bedoelt Walter Nigg niet en hij noemt ze niet. Misschien om zijn „breedheid" te toonen, die ook een kenmerk van den modernen mensch is, vertelt hij nog wel van den monnik Gottschalk, die vervolgd werd om zijn belijdenis der praedestinatie.

Maar daarmee is het dan ook uit.

Hij opent de rij der ketters met Simon den toovenaar; Simon Magus. Den man van Handelingen 8 : 19.

Een groot man, volgens Walter Nigg. Feitelijk miskend, zooals al de ketters van dien aard miskend werden.

Dan Volgen de gnostieken. Groot waren ook die kettersche denkers, de mannen van de philosofie der religie. Zeker, zij vertelden heel wonderlijke verhalen, maar men moet wel weten, dat de wezenlijke beteekenis er van eerst gekend wordt als wij daarin symbolen zien van door hen geziene waarheid. Zooals thans ook de feiten der Schrift gezien moeten worden als teekenen. Zoo wil het de moderne mensch; en dan kan hij ook het werk der kerk waardeeren, dat ook zijn goede zijde dan heeft.

De kerk kreeg immers haar belijdenis juist in den strijd tegen de ketters. Aan hen heeft zij haar belijdenis te danken.

Voorts komen wij dan tot Origenes, die geprezen wordt om zijn sjTithese van Schrift en Grieksche - syijsbegeerte. Alles allegorie — dat smaakt den modernen mensch.

Dan volgen Marcion en keizer Juliaan en Montanus en Donatus en Arius en Pelagius en Johannes Scotus Erigena, en om niet meer te noemen: Eckehart en Michael Servet, door den boozen Calvijn op den brandstapel gebracht en tot slot Tolstoï.

Deze ketters zijn allen 'eigenlijk heiligen.

Niet de duldende heiligen, doch de strijdbare.

Zij komen ook op voor een streng zedelijk leven.

Hechten meer aan het , , leven" dan aan de „leer". Buitengemeen religieuse figuren, als de Atheners in Paulus' dagen. Zij zoeken naar den „onbekenden God".

De Schrift zegt: erwerp een ketterschen mensch na de eerste en tweede vermaning. Titus 3 : 10.

Walter Nigg roept: zoek den ketterschen mensch. Daar vindt ge den echten vromen waarheidzoeker.

En hij wijst er op, dat in onze dagen veel gestudeerd wordt in de kettersche werken. De ketterij en de ketter moeten in eere worden hersteld. De Rus Berdiajew verstaat het ook zoo. En Leopold Ziegler en de moderne prof. Lindeboom en zooveel anderen meer. Wij moeten de dwalingen, die zij kenden, verwijderen; op het „wezen" der ketters komt het aan.

Groote werken over de kettetij verschijnen dan ook in onzen tijd. Ik noemde U in den vorigen brief het werk van Contamori over de Italiaansche ketters van Calvijns dagen.

De Roomsche kerk heeft dien opgang der ketterij gezien en begrijpt haar beteekenis, maar zij eischt d onderwerping aan haar leer eii dan schrikt de moderne mensch terug.

Maar komt er een orthodox protestant in de buurt, dan rijzen hem de haren ten berge.

Het moet nu zoo worden, dat de moderne mensch alle waarheidselementen bij de ketters zoekt, en, al die elementen samenvoegend, zal hij de waarheid naderbij komen.

Ja, Walter Nigg komt in het slothoofdstuk tot de conclusie, dat Jezus Christus de grootste ketter is geweest. Zijn „figuur" is met allerlei puin bedekt, die Hem onkenbaar maakten. Dat deed de kerk van Christus. Maar ruimt men nu dat puin weg, dan wordt de „eeuwige Christus" zichtbaar, en daar vindt dan de moderne mensch zijn tehuis. De verloren zoon is teruggekeerd en het blij gezang kan inzetten.

Welnu in dat slothoofdstuk teekent de schrijver ook den modernen mensch van thans. En wij domme lieden doen dus niet kwaad met na te gaan, wat hij er van vertelt. Dat is goed ook, om de teekenen der tijden te verstaan. Om te leeren zien, wie de moderne mensch is en wie zij zijn, die hem „verstaan".

Daarover dus nader.

Met hartelijke groeten en heilbede uw toegenegen

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 januari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 januari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's