Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en Koninkrijk Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Koninkrijk Gods

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(XIBI)

NED. GEL, . BEL, . (ABT. 37 EN 36).

Ons rest nog een bespreking van wat de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en de liturgische formuleren zeggen over de verhouding van kerk en koninkrijk Gods.

Wat de Nederlandsche Geloofsbelijdenis betreft, Van belang zijn hier de artikelen 27 en 36.

In artikel 27 belijden wij, dat de kerk er is van het begin der wereld tot het einde; gelijk daaruit blijkt, dat Christus een eeuwig Koning is, die zonder onderdanen niet zijn kan.

Met deze belijdenis heeft Dr H. J. Westerink weer moeite. Hij heeft immers geconstrueerd, dat de Christus slechts Hoofd is van Zijn kerk. Koning daarentegen is Hij alleen in het rijk Gods. De bevoegdheden van Hoofd en Koning zijn evenals de „terreinen" van kerk en koninkrijk Gods door Dr Westerink gedeeld en gescheiden. Zij moeten onvermengd en onveranderd blijven.

Daarom vraagt Dr Westerink zich bij artikel 27 van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis ongerust af: „Ligt hier Inderdaad de verwarring van kerk en koninkrijk, in dien zin dat van Christus' koningschap gesproken wordt in de verhouding tot de kerk? "

In het antwoord op die vraag gaat de schrijver, die de Nederlandsche Geloofsbelijdenis wil handhaven als zuiver gereformeerd in onderscheiding van den z.i. door Roomsche en Luthersche dwalingen beïnvloeden Catechismus, opnieuw zijn naam a'.s exegeet schade doen door het geven van een gewrongen uitlegging, die niet anders tot inzet heeft dan bescherming van eigen onhoudbare lievelingsideeën.

Koste wat kost wil Dr Westerink vasthouden aan de gedachte van de scheiding van de bevoegdheden van den Christus als Hoofd van de kerk en Koning van het rijk Gods en daarmee aan de idee van kerk en koninkrijk Gods als twee aparte „terreinen".

Zelfs tracht hij het te doen voorkomen, alsof zijn constructie geheel gesteund wordt door artikel 27 der Confessie. Luister maar.

Dr Westerink merkt op, „dat de geciteerde bijzin („ge'ijk daaruit blijkt, dat Christus een eeuwig Koning is, dewelke zonder onderdanen niet zijn kan") van den vorigen, over het voortbestaan van de kerk, gescheiden is door een punt-komma. D.w.z. de twee gedachten worden dus niet zonder meer aan elkaar gelijkgesteld als twee grootheden van gelijke waarde en van eenzelfde terrein. Integendeel: het is blijkbaar meer een kwestie van parallellie: er is een gedachte (over het voortbestaan der kerk), die nader verklaard wordt door een andere gedachte (van een ander terrein) De opsteller haalt de twee gedachten scherp uit elkaar: de kerk bestaat voort. Net zoo goed als Christus als eeuwig koning niet zonder onderdanen zijn kan; net zoo goed als het koninkrijk Gods."

Zoo meent Dr Westerink, dat artikel 27 staving biedt aan zijn theorie van kerk en koninkrijk a's twee geheel afzonderlijke, zij het met elkaar vergelijkbare terreinen.

De dwaasheid van dit alles springt direct naar voren.

Allereerst: het beroep op de punt-komma is uitermate zwak. Men kan op het gebruik van leesteekens in den tekst van de Confessie geen vergaande conclusies bouwen. Dat kan in dit geval nog te minder, omdat in den authentieken Franschen tekst geen punt-komma maar simpel een komma staat (vgl. Bakhuizen V. d. Brink, De Nederl. Bel. geschriften, Amsterdam 1940, pag. 112).

Voorts: stel even, dat de uitleg van Dr Westerink het gelijk aan zijn zijde heeft, wat heeft het dan voor zin, dat hier zoo breed gesproken wordt over den Koning en Zijn onderdanen? Waarom staat er dan niet eenvoudig: „Deze kerk zal zijn tot den einde toe, evenals het koninkrijk Gods"?

Maar bovendien: de exegese van Dr Westerink is duide'ijk in strijd met den tekst. Er staat niet „gelijk daarmee in overeenstemming is, dat " of iets dergelijks, maar er wordt gezegd „gelijk daaruit b 1 ij k t, dat ". Er wordt geen vergel ij king gemaakt van het voorgaande met iets geheel anders, maar er wordt een b e w ij s geleverd.

De bedoeling is niet: „het terrein van de kerk blijft bestaan: net zoo goed als het terrein van het koninkrijk Gods."

De eenvoudige zin van de woorden is: de kerk zal er altijd zijn, omdat Christus als eeuwig Koning niet zonder onderdanen zijn kan.

Het blijkt ook zeer duidelijk uit den oorspronkelijken tekst van de belijdenis, dat hier geen vergelijking doch een bewijsvoering wordt gegeven.

Deze" tekst luidde in de Nederlandsche vertaling van 1562 aldus: „Dese Kercke heeft gheweest vanden aenbeghinnen der wereldt, ende sal ooc zijn totten eynde: als hier door blijckt: namelicken, dat Christus is de eewighe Koninck: daer wt vo'cht, dat hy sonder Ondersaten niet en kan ghezijn." (F. J. Los, Tekst en Toehchting..., Utredht 1929, pag. 232 e.v.).

In dezen tekst ziet men nog duidelijk de verschillende onderdeelen van de redeneering. De eerste stelling luidt: Christus is een eeuwig Koning. De volgende: Dat brengt met zich, dat Hij zonder onderdanen niet zijn kan. En de conclusie, waarop het in artikel 27 aankomt, is dan: En dus zal de kerk er altijd zijn.

Wanneer men den gang van de bewijsvoering goed heeft opgemerkt, ziet men scherp, hoe de Belijdenis in artikel 27 zeer schriftuurlijk spreekt over de verhouding van kerk en koninkrijk Gods.

De kerk wordt hier nadrukkelijk beleden als de ver^ gadering van de onderdanen van het Koninkrijk der hemelen.

Omdat er altijd onderdanen zullen zijn van den Christus, Die den troon van Zijn vader David beklom om over 't huis van Jacob Koning te zijn in der eeuwigheid (Luc. 1 : 32, 33, oorspronkelijk een van de bewijsplaatsen voor art. 27), daarom zal er altijd een kerk zijn.

De Koning der kerk is er altijd en Hij kan nimmer zonder onderdanen. Die zullen er dus ook altijd zijn. En daarom zal er ook immer wezen de vergadering van de trouwe onderdanen, de volksvergadering van het rijk van Christus: de kerk.

Artikel 27 van de Geloofsbelijdenis blijkt, bij ongekunstelde lezing, van, de kerk en het koninkrijk van Christus te spreken gelijk de Schrift dat doet en dus lijnrecht tegen de theoremen van Dr Wè'steririk over te staan.

Eveneens is dat het geval met artikel 36, gelijk dat artikel vóór het jaar 1905 als belijdenis van de Gereformeerde Kerken in deze landen gelding bezat.

De kerken hebben beleden, dat het ook 't ambt der overheden is de hand te houden aan den heiligen Kerkedienst, om te weren en uit te roeien alle afgoderij • en valschen. godsdienst, om het rijk van den antichrist te gronde te werpen en het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen, het Woord des Evangelies overal te doen prediken.

Hier vinden wij de belijdenis der vaderen inzake de taak der magistraten ten aanzien van de kerkelijke zaken.

Die taak heeft een negatieve en een positieve zijde. Ook ten opzichte van de eerste tafel der wet moet de overheid de boozen straffen en de vromen beschermen. De magistraat dient de zonden ook tegen de eerste tafel der wet te bedwingen en te waken ook over de naleving van de eerste-vier geboden.

De negatieve zijde van het ambt der overheden ten opzichte van de eerste tafel der wet bestaat in het weren en uitroeien van alle afgoderij en valschen eeredienst en het te gronde werpen van het rijk van den antichrist.

Het doen voortgaan van het Koninkrijk van Jezus Christus en het overal doen prediken van het Woord des Evangelies is de positieve kant van deze overheidstaak.

Tegenover het weren en uitroeien van alle afgoderij en valschen cultus staat het overal doen prediken van het Woord des Evangelies, gelijk tegenover het tegronde werpen van het rijk van den antichrist wordt gesteld het doen vorderen van het Koninkrijk van-Jezus Christus.

Maar het is nu opmerkelijk, dat de volgorde chiastisch is: bij de omschrijving van de negatieve zijde van het overheidsambt wordt eerst • gesproken van de taak ten opzichte van den valschen eeredienst en daarna van het werk ten aanzien van het rijk van den antichrist, terwijl juist omgekeerd in de formuleering van den positieven kant van het magistratenambt eerst over het Koninkrijk van Jezus Christus wordt gehandeld en daarna over de prediking van het Woord des Evangelies.

Deze volgorde, die als het ware een verstrengeling is, toont o.i., hoe de vaderen een direct en nauw verband zagen tusschen kerkelijken cultus en koninkrijk zoowel bij de yalsche kerk en de secten als bij de ware kerk van Jezus Christus.

Indien de overheid het rijk van den antichrist wil te gronde werpen, dient zij allereerst en allermeest-, bedacht te zijn op wering en uitroeiing van alle air' goderij en valschen cultus.

En omgekeerd geldt ook: de magistraten kunnen het Koninkrijk van Jezus Christus alleen doen vooruitkomen door de hand te houden aan den heiligen Kerkedienst en overal het Woord van het Evangelie te doen prediken. Want dat Evangelie is het Evangelie van het Koninkrijk en door de verkondiging daarvan werkt de Heilige Geest het geloof in de harten (H. Cat. Zond. 25).

Dat Evangelie is het zaad der wedergeboorte en de spijs der ziel voor de burgers van het rijk (vgl. D.L.R. m/IV, 17).

En de kerkedienst is het heilig ministerium van de volksvergadering van het koninkrijk der hemelen.

Men kan van meening verschillen over de vraag, of de verandering, welke in het jaar 1905 in artikel 36 is aangebracht, als juist moet worden geprezen dan wel als willekeurig moet worden gebrandmerkt. Dat is een kwestie op zichzelf, waarover wij thans niet handelen.

Het gaat nu om de belijdenis van den samenhang van kerk en koninkrijk Gods, gelijk die belijdenis impliciet ligt opgesloten in de confessie over het ambt der overheden.

Hoe men ook denke over de oude formuleering van de overheidstaak, de „ingewikkelde" belijdenis van het onlosmakelijk verband van kerk en koninkrijk Gods is stellig naar de Schriften.

Zij is ook in overeenstemming met den Heidelbergschen Catechismus, vooral met den door Dr Westerink zoo gesmaden Zondag 48.

Het Woord is het Evangelie van het koninkrijk en de kerk is de volksvergadering van het Godsrijk.

Daarom bidden wij: „Uw Koninkrijk kome", d.i. regeer, ons door Uw Woord; bewaar en vermeerder Uw kerk.

Daarom is het doen prediken van het Woord des Evangelies en het handhaven van den heiligen Kerkedienst een doen vorderen van het Koninkrijk "van Jezus Christus.

Waarom heeft Dr Westerink op dit punt ook artikel 36 der' Confessie niet op gelijke scherpe wijze beschuldigd als hij Zondag' 48 van den Catechismus heeft gedaan ?

Waarom heeft hij geponeerd, „dat in de Nederlandsche Geloofsbelijdenis de kwestie van kerk en konink-•rijk Gods duidelijker en Schriftuurlijker gesteld is dan in den Catechismus"?

Immers ook inzake de verhouding van kerk en koninkrijk der hemelen blijken de Nederlandsche Gereformeerde belijdenisgeschriften een en ondeelbaar.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 januari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Kerk en Koninkrijk Gods

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 januari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's