Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Synode van Orange 529

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Synode van Orange 529

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

(I) ^)

Er is groote overeenkomst — dogmenhistorisch gezien - — in de situatie, waarin zich de Dordtsche Synode van 1618—1619 bevond èn die, waarin de Synode van Orange stond, die onder leiding van Caesarius, bisschop van Arles, in 529 gehouden werd. Want Dordrecht èn Orange hebben beide gestaan tegenover een leer die den wederkeer der Kerk tot de Schriften ongedaan trachtte te maken. Immers hoe was de toestand, waardoor de Kerk in Dordrecht tot spreken werd gedrongen? In de groote hervorming waren de oogen van velen geopend voor het ten onder, houden van de leer der Schriften in de roomsche Kerk. Toen was het evangelie weer verkondigd dat de mensch alléén uit genade en alléén door het geloof gered werd en de souvereiniteit Gods in het heilswerk was weer gezien en beleden. Zoo werd de Kerk wedergebracht en keerde ook zelf weder tot het „sola fide" (alleen door geloof) en het „sola gratia" (alleen uit genade).

Maar het vleesch in de Kerk heeft toen aanstoot genomen aan die wedererkenning van de souvereiniteit Gods in het werk der genade. Men wilde de genade wel roemen, maar óók den mensch eeren. Dat is 't remonstrantsche verzet geworden tegen den wederkeer der Kerk. Er is wel goddelijk werk in de verlossing, maar óók menschelijk werk, dat conditie, voorwaarde is voor het tot effect komen Van Gods verlossings-wil. Toen moest de Kerk wel spreken, - wilde ze zich den weergeschonken genadestaat niet ontrooven laten. En ze heeft gesproken. Duidehjk en klaar. In Dordrecht. En vandaag mogen en moeten we nóg dankbaar zijn voor de wacht die in Dordrecht is betrokken bij de leer der genade.

En nu Orange, 529. Hoe was, in groote hjnen gezien, de toestand, waarin en waardoor tóén de Kerk tot spreken werd gedreven? Wel: Augustinus had — we hopen er straks breeder op terug te komen — de Kerk van zijn dagen óók teruggeroepen tot de Schriften. Het ligt buiten het raam van deze artikelen na te gaan, inhoeverre Augustinus' roep zuiver is geweest. Maar zeker is dat Augustinus de Kerk weer heeft geconfronteerd met de waarheid van de souvereiniteit Gods in het heilswerk. En daarin en daardoor is ook toen wederkeer gewerkt. Een wederkeer die, wellicht mede door de kerkelijke houding van Augustinus en zijn leerlingen, wel van meetaf in groot gevaar verkeerde, maar die toch de Westersche Kerk heeft behoed voor den snellen neergang die in het Oosten plaats vond. Maar ook deze wederkeer is evenals die van in en na de Hervorming, weerstaan door een strooming die niet buigen - wilde voor de souvereiniteit Gods: De semipelagianen. Toen óók heeft de Kerk gesproken, omdat ze den weergeschonken genadeschat in gevaar zag. Ze heeft in Orange gesproken.

Zoo is de situatie van Dordrecht en Orange veelszins gelijk. Maar: in het wederstaan van de valsche leer, hebben ze volkomen ongehjk gehandeld en zijn totaal verschillende wegen opgegaan. En wie voor Dordrecht heeft leeren danken, moet zich wel rekenschap afvragen wie juist gehandeld heeft: Dordrecht óf Orange, Caesarius óf Bogerman.

Die vraag is niet van zin ontbloot. Want: er is wel veel over Orange geschreven. Dat is ook niet te verwonderen: de besluiten van Orange zijn door den toen regeerenden roomschen bisschop, paus Bonifacius n bekrachtigd en hebben in de Westersche Kerk een vérreikenden invloed gekregen, haast gelijk aan den invloed van één van de oecumenische symbolen uit de eerste eeuwen der ChristeUjke Kerk. Het conciUe van Trente b.v. — het conoihe na de hervorming dat een scherpen anti-reformatorischen koerS is gegaan •— . heeft de besluiten van Orange herhaaldeüjk geciteerd en verwerkt en het Vaticanum van 1870 rekent eveneens met Orange. Zoodoende is er van roomsche èn van „protestantsche" zijde nogal eens over deze Synode geschreven. Maar de waardeering van Orange is - vrijwel steeds verschillend. Uiteraard ontloopen de roomsche en „protestantsche" waardeering elkaar nogal wat. Maar óók de „protestantsche" waardeeringsoordeelen onderling laten groote verschillen zien. Om slechts twee auteurs te noemen: S e e b e r g geeft als eindconclusie: Orange beteekent werkelijk een schrede vooruit^), maar Bayinck oordeelt dat de onbeslistheid van Orange schadelijk gewerkt heeft! ^) •

Vóór wij zelf echter Orange zullen gaan bespreken, moet nadrukkelijk het volgende gezegd worden: een juist antwoord op de vraag naar de waardeering van Orange is alleen te vinden als voor oogen wordt gehouden dat de Kerk in Orange heeft gesproken. En de vraag die wij ons stellen moet dus als volgt nader worden geformuleerd: hoe moet over dit spreken der Kerk worden geoordeeld? *)

Wanneer de Kerk gaat spreken heeft ze vele mogelijkheden en ze kan zich ook vele beperkingen opleggen.' Dordrecht is daar een voorbeeld van. Want Dordrecht werd geroepen tégen de remonstranten belijdenis te doen aangaande den Raad Gods, aangaande Verkiezing en Verwerping. En in het afwijzen van het remonstrantisme stonden de gereformeerden schouder aan schouder. Maar onderling hadden de gereformeerden toch juist op deze punten ook verschillen: er waren „infra lapsariërs" en ook een enkele „supra lapsariër". Wat zou de Kerk nu doen? Ook in dit geschil een eindbeslissing geven? Neen, dat heeft de Kerk niet gedaan. Het remonstrantisme werd afgewezen, maar de Synode heeft de - wijsheid gehad niet ieder theologisch geschil tot een einde te - willen brengen.'Dordrecht - wist nog van „de vrijheid der profetie" en heeft alleen tegen de k e 11 e r ij gesproken. %) Zoo kan de Kerk bij haar spreken zich vele reserves opleggen.

Maar: altij d wanneer de Kerk spreekt, is haar sprekerf als profetie te beoordeelen. Het is ware öf valsche profetie. Want tot profeteeren is de Kerk geroepen. Die roeping is beheerschend voor ieder oordeel over wat zij zegt. En die roeping tot profeteeren — dat wil dus zeggen tot het spreken, dat staat onder de spanning van het Oud-Testamentisch: „Zoo zegt de HEERE" •— komt tot de Kerk in een concrete situatie, waarin zich de Kerk bevindt. Ze moec maar niet zoo wat in het wilde weg profeteeren. Maar er komen zeer bepaalde ketterijen, er ontstaan bepaalde spanningen — en dan, in zulk een situatie klemt de roeping. Dus kan over het kerkelijk spreken alleen maar een juist oordeel geveld worden, wanneer er nauwkeurig rekening wordt gehouden - met de kerkgeschiedeni s. Wordt die verwaarloosd, dan negeert men de situatie, waarin de roeping tot profeteeren tot de Kerk komt. En dan zal d^ï beoordeeling zeker eenzijdig-dogmatisch en „tijdloos" zijn en is ook de weg opgebroken tot 't zuiver verstaan van den invloed die een symbool in de verdere geschiedenis der Kerk geoefend heeft.

Wanneer nu dr Berkouwer in zijn publicatie: „Conflict met Rome" de besluiten van Orange bespreekt en concludeert: Midden in het citeeren van prachtige woorden der Schrift verrijst het probleem (— dat ellendige discussie-woord-K.) van Orange: de verhouding tusschen Gods souvereine genade en de verzwakte - wilsvrijheid. Door de wijze, waarop dit vraagstuk (— alweer zoo'n discussie-term —K.) gesteld wordt als een verhouding van „krachten" en „werkingen" zónder dat van de genade als gunst van God, als rechtvaardiging en vrijspraak gehandeld wordt, ontstaat er in de omgeving van die Schriftwoorden, die in de Reformatie weer nieuwen klank kregen, een vacuum, een leegte, die in den loop der ontwikkeling nog bijzondere beteekenis zou krijgen" ^), dan moet er m.i. op geattendeerd worden, dat een dergehjk oordeel eenzijdig-dogmatisch, „tijdloos" is en geen rekening houdt met de plaats die Orange inneemt in de geschiedenis der Kerk en dus met de concrete roeping die tot Orange kwam om te profeteeren. De „tijdlooze" beoordeeling gaat m.i. dan ook op een bepaald punt bij Berkouwer zich wreken, zooals straks aangetoond zal worden. Alleen dan is het verantwoord te spreken over den invloed die 'n belijdenisgeschrift geoefend heeft in de geschiedenis der Kerk, wanneer geantwoord wordt op de vraag: was het spreken in diesituatie Schriftgetrouwe profetie, ja of neen? Want Schriftgetrouwe profetie wordt - door den levenden God, die de geschiedenis maakt, gezegend in de geslachten, maar het valsch profeteeren wordt door Hem „bezocht", ook al zijn er wellicht in die valsche profetie „waarheidselementen" aanwezig.

Dus onze eerste taak is de kerkhistorische situatie te verkennen, die den achtergrond vormt van de Synode van Orange.

Orange, 529, vormt het-voorloopige-einde van een tijdperk van dogmatischen strijd inzake de leer aangaande den mensch, en dus aangaande zijn oorspronkelijken toestand, aangaande den zondeval, aangaande zijn natuurlijken toestand na den zondeval, aangaande de „wilsvrijheid" en wat daaronder verstaan moet worden enz. In dien strijd is volkomen beheerschend de figuur van Qurelius Augustinus. Ook na zijn sterven in 430 blijft, wat door hem geleerd en geschreven is van diepgaanden invloed. Ieder is in dezen tijd in feite toch te karakteriseeren als vóór-óf tegenstander van Augustinus. Oók de tegenstanders zijn in hun leer voor een groot deel toch vaak bepaald door wat Augustinus geschreven had. Tegen hem over staat, inzake de leer aangaande den mensch, eerst het pelagianisme en daarna het semi-pelagianisme. Die term: Semi-pelagianisme is echter niet van dézen tijd. Die is pas later in de middeleeuwen gekozen.. De Augustinischgeoriënteerde tijdgenooten van de semi-pelagianen (hun tegenstanders dus) spraken over: reliquise pelagianorum, dat vnl zeggen: overblijfselen van de pela-_ gianen. Een mooie en scherpe typeering"). Maar de semi-pelagianen zélf verwierpen elke naamgeving die aan Pelagius herinnerde. Natuurlijk: aan de zonde ontdekt worden, is altijd pijnlijk (vgl. het verzet tegen de tj^eering: synodocraten bij hen zélf). Representanr

ten van dit semi-pelagianisme in Gallië zijn: C a s i a-n u s en F a u s t u s.

Van de leer van Augustinus zegt W i g g e r s, dat de leer der erfzonde als het eigenlijke centrum gezien moet worden, waaruit noodwendig Augustinus' leer van de genade en van de praedestinatie voortkwam. Hij ziet dan — en dat terecht — de leer der praedestinatie en die van den beperkten omvang van de verlossing bij Augustinus als elkaar wederkeerig vooronderstellende.'').

Zoo heeft Augustinus in den strijd tegen het pelagianisme verdedigd:

1) de volkomen verdorvenheid van het menschelijk geslacht, omdat allen in Adam gezondigd hebben en daarom het gevangen zijn van den wil onder de heerschappij van de zonde. Het is voor ons die in de Kerk van alle eeuwen , ; Op de schouders van het voorgeslacht" mogen staan niet moeilijk aan te - wijzen dat Augustinus in zijn uiteenzettingen over de leer der erfzonde en over de voortplanting der verdorvenheid een kind van zijn tijd geweest is. In zijn spreken over de concupiscentia (= begeerlijkheid) als zinne-1 ij k e lust waardoor de zonde zich voortplant en waardoor het geheele menschelijk geslacht onderworpen is aan „de jammerlijke noodzaak van het niet kunnen niet-zondigen" (misera necessitas non posse non peccendi)) 'a), is hij dan ook door Calvijn ''b) en de latere gereformeerden 'c) niet gevolgd. De pelagianen zélf hebben ook wel degelijk deze zwakke plek bij Augustinus opgemerkt en er een dankbaar gebruik in him. polemiek tegen hem van gemaakt, '^d) Tóch heeft Augustinus steeds vastgehouden aan de leer van de radicale verdorvenheid van den natuurlijken mensch. Daarin is hij Schriftgeloovig geweest. Dat hij in zijn theologische fundeering soms faalde, heeft hij toch wel met alle theologen gemeen!

2) De noodzakehjkheid, krachtdadigheid, onoverwinnelijkheid^) en gratuïteit der genade. „Gratuïteit", dat wil zeggen: de genade wordt niet geschonken naar de verdienste van den mensch, maar genade is louter genade, v r ij e genade.

3) de voorbeschikking Gods over de menschen, die niet gebonden is aan voorwaarden die God van te voren bij den mensch vervuld zag.

4) De „beperkte" omvang van den heilswil van God en dus ook van • de heilswerking der verlossing. Tegen deze leer van Augustinus over heeft het pela-. gianisme gesteld:

1) de leer van den on verdorven toestand van de menscheUjke ilatuur en van de wilsvrijheid die bestaat in de mogelijkheid goed èf kwaad te kiezen. •

2) de leer van een „genade" die allereerst bestaat in het geschenk van den vrijen wil, vervolgens in de openbaring van de wet en van. de leer en het voorbeeld van Christus en uit boveimatuurUjke genadewerkingen. Deze „genade" is echter noch noodzakelijk, nóch louter genade, want de „genade" wordt altijd naar de verdienste des menschen geschonken. Als de mensch het waard is ontvangt hij de „genade". In feite kenmerkten de pelagianen zich door deze hoogmoedige leer als staande buiten de christelijke Kerk. Om dat de camoufleeren hebben ze steeds getracht groot van de „genade" te spreken. Zonder „genade" is het niet mogelijk het goede te kiezen — dat zei óók Pelagius, immers de vrije wil zélf was een „genade"geschenk van God! Het is wel goed om de pelagiaansche „genade" van aanhalingsteekens te voorzien om niet het misverstand te wekken dat hier de genade van den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus is .bedoeld! ^)

3). de leer dat God wèl voorbeschikt maar op grond van Zijn voor-wetenschap aangaande het doen van de menschen.

4) de leer van den algemeenen verlossingswil van God.

Dit pelagianisme (puur heidendom!) is afgewezen op de Synode van Carthago in ilS-'"), bevestigd door het oecumenisch concilie van Ephese in 431.")

In Carthago is tegen de pelagianen vastgesteld dat Adam eerst door den zondeval sterfelijk geworden is (zij leerden dat de mensch sterfelijk geschapen was); dat de kleine kinderen vanwege de erfzonde tot vergeving der zonden gedoopt worden; dat onder de genade, die noodzakelijk is, niet alleen de vergeving . der zonden verstaan moet worden, maar ook de goddelijke bijstand, die ons gegeven wordt, opdat wij geen zonden zouden begaan.

Met deze beslissing was het pelagiianisme afgewezen, maar zeker nog niet de geheele genadeleer van Augustinus kerkehjk vastgelegd. In feite alléén wat Augustinus in overeenstemming met de Westersche traditie vóór hem verdedigd had tegen de pelagianen. Maar noch de onoverwinnehjkheid der genade nóch de goSdelijke inconditioneele praedestinatie, noch de leer van de genade die óók het begin des geloofs werkt had Carthago kerkehjk geijkt. Daarom was nog 'niet ieder die achter Carthago stond en tégen Pelagius koos te bestempelen als één van gevoelen met Augustinus.

Er is dan ook, ondanks de besluiten van Carthago, ondajiks de veroordeeUng van het pelagianisme weer verzet gekomen tegeïi Augustinus' leer van genade en voorbeschikking. Eenige Adrumetisohe monniken teekenden protest aan tegen deze leer die h.i. de prediking van haar kracht en de vermaningen van hun zin beroofde. Want a 1 s de genade toch onwederstandelijk is — zoo spraken zij — en a 1 s God toch van eeuwigheid over ieders lot beschikt heeft, wat voor appèl kan dan tot de menschen uitgaan om van de zonde af te laten? Men hoort: de stem is gelijk aan die VEin de latere remonstranten die de verkiezingsleer van Dordrecht óók aldus belasterd hebben! Toen dat verzet tegen zijn leer hem bekend werd, schreef Augustinus zijn: „de correptione et gratia" {= over de vermaning en de genade). Nu was er ook in Gallië een sterke strooming tegen Augfustinus' leer van de onoverwinnelijke genade. En onder deze galliërs werkte dit boekje van Augustinus als een ultimatum, zegt Loofs^^) en Wiggers") spreekt in denzelfden geest als hij zegt dat dit boekje het eigenlijke signaal tot de semi-pelagiaansche twisten gaf. Hier moeten wij even bij stilstaan. Het gallische synergisme '^^) dat „de correptione et gratia" als een ultimatum ontving was rasechte monnikentheo-1 o g i e. Zoowel Casianus als Faustus waren monnik en dus: synergist. Misschien is het beter te zeggen: zij hebben als ssmergisten geleefd en zijn daardoor naar het klooster gedreven, waar zij een „rede-Hjke verantwoording" en verdediging gezocht hebben in hun synergistische theologie; Heel scherp heeft iemand gezegd: Het gallische sjmergisme wil niets anders dan het monnikendom van die dagen, en in het algemeen de ascese, theologisch fundeeren. ^'') En hun monnikenmoraal zagen zij bedreigd door Augustinus' leer van de praedestinatie, van de onoverwinnelijke genade en van den door de zonde beheerschten wil. Wat moesten zij in hun klooster met het sola gratia, met de louter e genade beginnen? Bakhuizenvanden Brin. k/L inde boom tsrpeeren het eveneens raak, al is het niet onberispelijk: „de onvrije wil is een moeilijk bruikbaar uitgangspunt voor de ascese".") Wel hebben óók Augustinus en de zijnen vaak het klooster gezocht, maar — al werkt in het niet loslaten van de klooster-gedachte ook bij hen veel verkeerds — zij hebben het klooster toch nooit gezien als verdienstelijk. Wellicht werkt bij hen meer mystiek dan synergisme.

Welnu: hier is de strijd ontbrand: rondom „de correptione et gratia". Het zal goed zijn dat in gedachten te houden, wanneer wij straks aan de beoordeeling van Orange toegekomen zijn!

Augustinus werd door gallische vrienden ingelicht over de gallische synergistische protesten tegen zijn genadeleer. Scherp komt in de brieven die hem inlichtingen verschaffen over de gallische weerstanden, uit wat van zijn leer den tegenstand opriep: de praedestinatie en de onoverwinnelijke genade. Dat zien de synergisten — evenals hun remonstrantsche zonen later! — in tegenstelling staan met „de practijk der godzaligheid" en met wat de Kerk vroeger leerde. Zoo is dan de strijd een gallische geworden. Hoe was nu in Gallië de kerkelijke situatie? Er was en bleef een augustinische strooming, maar: het augustinisme bleef in Gallië minderheid. Het monnikendom héérschte en düs het semi-pelagiaansche synergisme, waarvan met het oog op wat volgt duidelijkheidshalve het volgende overzicht gegeven moge w< jrden naar de leersysteemen van Casianus en Faustus.

1. De zonde van den eersten mensch bracht niet alleen voor hem, maar ook voor al zijn nakomelingen zoowel lichamelijke als moreele nadeelen. De lichamelijke onsterfelijkheid ging verloren en er trad een moreel verderf in, dat zich voortplantte en langzaam grooter werd. Vooral de vermenging van Seth's geslacht met dat van Kaïn (Gen. 6) wordt als van groot gewicht beschouwd in de verbreiding van het verderf. Merkwaardig is deze opvatting: men legt een zwaar accent op de vermenging van Sethieten en Kaïnieten, niet om de grootheid van den zondeval in Gen. 3 beschreven uit te doen komen, maar juist om die te v e r k 1 e i n e n! Bij den zondeval van Gen. 3 was de zaak al wel ernstig geschaad, maar bij dien van Gen. 6 — de tweede zondeval! — was de schade zoo mogelijk nóg grooter. Dat alles dient om de Verbondsgedachte — dat alle menschen krachtens Adams Verbondspositie in hem tot zondaars zijn geworden en dat z ij n zondeval beslissend is voor al zijn nakomelingen — te verdringen. Vanuit Gen. 6 tracht men Gen. 3 te „normaliseeren": het feijn beide schadeposten voor de menschheid geweest, maar een principieel verschil tusschen den zondeval van Adam én de vermenging van Seth's geslacht met dat van Kaïn wordt zooveel mogelijk weggewerkt. Dit punt moet wel in gedachten gehouden word^'U, . want hier blijkt dat alléén vanuit het Verbond aan het semi-pelagianisme weerstand kan geboden worden. Dat heeft Augustinus gedaan. Dat heeft Orange verzuimd (zie onder)!

2) De toerekening van de erfzonde wordt in den doop kwijtgescholden en zonder den doop komt niemand tot de zaligheid. De mensch heeft den bijstand van de goddelijke genade noodig tot het verkrijgen van de zaligheid. De zedelijke vrijheid van den mensch werkt in verbinding met de goddelijke genade (vandaar de typeering: synergisme: stelsel dat de samenwerking tusschen God en mensch propageert). Beide: menschelijke vrijheid en goddelijke genade zijn niet van elkander te scheiden.

3) Er is geen absoluut besluit Gods, maar de voorbestemming ter zaligheid of ter verdoemenis hangt af van wat de mensch zal doen met de resten van zijn vrijheid. Dit is bij God naar zijn vóór-wetenschap bekend. De verkiezing is dus conditioneel, maar de verkrijging der zaligheid moet niet aan de menschelijke verdiensten, maar aan Gods genade toegeschreven worden.

4) De verlossing van Christus omvat het geheele menschelijk geslacht. Christus is voor alle menschen, niet voor de uitverkorenen gestorven. ^^)

Dit Semi-pelagianisme nu — dat dus in groote trekken geüjk is aan het latere remonstrantisme, maar toch op enkele belangrijke onderdeelen een eigen structuur vertoont — beheerscht de gallische kerk. Zóó zeer zelfs dat de Synode van Arles, 475^°), onder den groeten invloed van Faustus, deze leer gecanoniseerd heeft, verheven heeft tot orthodoxe leer, tot de alleenberechtigde.

Anderzijds moet er op gewezen worden dat in dezen tijd de roomsche bisschoppen achter heti strenge augustinisme stonden en dus hun steun gaven aan .de augustinische strooming in Gallië 2"),

In deze Kerk heeft Caesarius, de bisschop van Arles ^^) geleefd in het einde der 5e eeuw en het begin der 6e eeuw. Hij was in semi-pelagiaansche kringen groot geworden en heeft vooral den invloed van Faustus' werken ondergaan, maar, gewonnen voor Augustinus' leer, is hij een behoedzaam verdediger van het augustinisme geworden, die met behulp van Rome het augustinisme in Gallië ingang trachtte te doen vinden.


1) Zakelijk is wat hier volgt ©en weergave van de rede door mij uitgesproken onder gelijk opschrift voor het studentencorps F.Q.I., 9 Febr. 1949; In twee opzichten is er verschil. In de eerste plaats is er een andere vormgeving gekozen. In de tweede plaats is het nu mogelijk op enkele quaesties verder in te gaan dan mij toen in verband met den beschikbaren tijd toegestaan was.

2) Dr B. Seebergf, /Lehrbuch der Dogmengeschichte 112, s. 525: „Es war ein wirklicher Fortschritt".

3) Dr H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek IP, blz. 360.

4) Hïer Is dus strikt genomen een onderwerp uit de symboliek, niet uit de dograenhistorle aan de orde.

ia.) Vgl. Dr H. Bavinck, a.w. n, 377—379. 5) Dr G. C. Berkouwer, Conflict met Rome, 1948, blz. 108, 109.

6)Vgl. F. Loofs, P.R.E., XVIII3, S. 193.

1) G. F. Wiggers, Versuch einer pragmatischen Darsteilung des Augustinismus imd Pelagianismus von dem Anfauge der Pelagianischen Streitigkeiten bis zur dritten oecumenlsohen Synode, Berlin, 1821, S. 335, 336 Vgl. ook S. 73 en 91. Dit werk zal in.het vervolg aangehaald worden als Wiggers I.

'a) Wiggers I, S 107 f.

.Tb) Institutie ni, 3, 10.

'c) , Zie b.v. Bavinok, a.w. Ill, 86v.

M)' Wiggers I, S 94 en vooral S 139 f.f.

s) De pelagianen hebben Augustinus' leer over de genade steeds weergegeven als de leer van de onwederstandelqke genade. Daarin worden ze door vele dogmen-Mstorici gevolgd. Evenwel: genoteerd moet worden: deze term komt bij Augustinus zélf nooit voor (zie o.a. F. Loofs: Leitfaden zum Studium der Dogmengesclüchte, 1906, S 380 npot). Augustinus noemt de genade onoverwtnnelflk en niet: onwederstandelijk. Ook bij hem is, de mensch geen „stok en blok".

0) Hoe Pelagius zijn opvattingen trachtte te verbergen, wordt duidelijk uit zijn houding op de Synode te Diospolis, zie Wiggers I, S 192—201.

1») Zie: H. Dénzinger, Enchiridion Symbolorum, 174 sqq.

11) Dénzinger, 113 sqq.

12) Vgl. F. Loofs, P.R.B. XVIII3, S 193.

13) A.a.O. S 195.

, 1*) G. F. Wiggers, Versuch einer pragmatischen Darstellung der Semi-pelaglanismus In seinen Kampfe gegen den Augustinismus bis zur zweiten Synode zur Orange, Hamburg, 1833, S 165, 166. Dit werk zal in onderscheid met het in noot 7 genoemde als Wiggers n aangehaald worden.

15) Het synergisme leert dat God en mensch samen werken. De latere remonstranten zijn synergisten. De Dordtsche Synode geeft hun synergisme aldus weer: de genade en de vrije wU zijn gedeeltelijke oorzaken, die beide te zamen liet begin van de bekeering werken en de genade gaat in orde niet voor! de werldng van de wil (D.L.R. IH/IV, v. d. D. 9).

18) C. F. Arnold Casarlus von Arelate imd die Gallische Klrche seiner Zeit, Leipzig, 1894 S 317: „Der Gallische Synergismus will nichts, als (das) Mönchtum, xmd die Askese überhaupt theologisch stützen".

iT) Dr 3. N. Bakhuizen van den Brink en Dr 3. Lindeboom, Handboek der Kerkgeschiedenis P, blz. 138. De typeering is dogmenhlstorisch niet onberispelijk, want Augustinus leert geen onvrijen wU, maar een door de zonde beheerschten vrijen wil.

18) Zie voor een beknopt overzicht: Wiggers n, S 359 —364. En voor een uitvoerig overzicht van de leer van Casianus en Faustus resp. S 7—198 en 225—329. 19) Dénzinger. 160 a en b.

20) Vgl. Arnold, a.a.O. S 319, 331 f.f. Dit tégen de roomsche opvatting (vgl. Dr J, de Jong: Handboek der Kerkgeschiedenis P, iblz. 200) .

21) Zie over hem het bovenvermelde boek van Arnold.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 maart 1950

De Reformatie | 12 Pagina's

De Synode van Orange 529

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 maart 1950

De Reformatie | 12 Pagina's