Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uneven

Amice frater, Wij willen nu nagaan, welke de meening was van jhr A. F. de Savomin Lohman omtrent de beteekenis van art. 36 onzer geloofsbelijdenis. En lezen daartoe, lietgeen hij in liet jaar 1897 in zijn orgaan ten beste gaf; opstellen, naderhand verzameld door H. van Malsum. Voorts wat hij schreef in zijn hoofdwerk „Onze Constitutie", van hetwelk in 1907 de tweede

druk verscheen. Lohman had zijn discussie te voeren haar tweeërlei kant. Naar den kant der gereformeerde antirevolutionairen, laat mij gerust zeggen van dr Kuyper, en naar dien van de confessioneelen in de Ned. Herv.

kerk, ik mag wel zeggen van Hoedemaker. Kuyper en Hoedemaker lazen art. 36 op ongeveer gelijke wijze; alleen maar, Hoedemaker wilde het, zij het dan ook maar gematigd toegepast zien zooals hij het las, waarbij het voornaamste was dat wij onder de heilige algemeene christelijke kerk de Ned. Herv.

Kuyper liet art. 36, in zijn beschouwingen omtrent de verhouding van kerk en staat, het liefst ter zijde liggen.

Hij zeide feitelijk: wij kunnen er in onze dagen niets meer mee beginnen. Hij las als Hoedemaker, maar meende, dat het art. niet anders kon bescliouwd dan als een historisch stuk, te verklaren naar den tijd, waarin de belijdenis was opgesteld.

Hij kwam er rondweg voor uit: hij beleed niet omtrent de roeping van de overheid jegens de kerk, wat de vaderen beleden. Feitelijk was hij het wel eens met wat in antirevolutionairen kring ook wel werd gezegd: art. 36 behoort niet in onze belijdenis. Zoo iets als wanneer de roomschen zeggen: het past er in als ' Pilatus in het apostolicum.

Maar hij wilde tevreden zijn als maar de bekende 21 woorden inzake uitroeiing der afgoderij werden geschrapt.

Lohmsm gaf een krachtige verdediging van de belijdenis der vaderen en als hij later meeging met het tusschen haakjes zetten van de genoemde 21 woorden, dan geschiedde dit omdat hij zich door prof. H. H. Kuyper liet overtuigen, ' dat de vaderen het artikel lazen, zooals Kuyper dit las; de z.g.n. historische interpretatie. En omdat hij die interpretatie niet kon aanvaarden heeft hij gezegd: ik ben tenslotte in deze dingen een leek.

Wij hebben echter met dit feit geen rekening houden. te

Het gaat er thans om hoe Lohman dacht over de beteekenis van het artikel, waarvan hij eens schreef: ik hoop toch, dat de synode der gereformeerde kerken het niet zal wijzigen.

Nu moet allereerst worden gewezen op hetgeen Lohman op den voorgrond plaatste: nl. het moeilijk te weerspreken feit, dat wij in art. 36 niet te doen hebben met een politiek program eener staatkundige partij, maar met een stuk geloofsbelijdenis. De kerk des Heeren spreekt hierin uit wat de Schrift ons zegt omtrent de roeping, de taak der overheid. Wie het wil bestrijden behoort dus aan te toonen, dat de Schrift iets anders zegt; dat het belijden niet is in overeenstemming met het Woord des Heeren.

Het gaat hier ook niet over een staatsbeschouwing, over de verhouding van kerk en staat, het groot politiek probleem aller eeuwen. Een probleem echter alleen ter oorzake van de ongehoorzaamheid der menschen in de kerk en in den staat. Want God de Heere schept geen problemen. Het zijn de menschen, die alles verkeeren in een vraagteeken, doordat zij 't Woord Gods verlaten.

Wij ondervinden zulks in onze dagen op elk gebied. Onze vaderen kenden het woord, het begrip staat niet eens.

Groen wou er eigenlijk ook liever niet van weten. En Lohman zegt: wij achten het onnut over d e roeping van den staat te spreken.

Want het woord staat is een afgeleid, rechtskundig begrip, een begrip dat volstrekt niet vast staat. Men haalt er gewoonlijk sleclits datgene uit, wat men er zelf ingelegd heeft: in het afgetrokkene uit te maken, wat de roeping van een staat is, schijnt ons onmogelijk.

Later werd dit door een modern staatsgeleerde ook toegegeven. Wij hebben hier te maken met zoo iets als een uitgeholde pompoen, zeide hij, waarin men van alles heeft gestopt, natuurlijk, als Lohman het zei: om het er daarna uit te halen als het eenig juiste denkbeeld omtrent den staat.

Wie kent dit verschijnsel niet in de hooge wetenschap ?

Men stelt van te voren eigenmachtig vast, hoe en wat iets wezen zal, en laat dan de historie bewijzen, dat het precies zoo is.

Lohman schreef: „Opmerkelijk is het, dat art. 36 onzer Belijdenis, waarin de verhouding van overheid en onderdaan wordt aangegeven, van staat en kerk en natuurlijk ook van het verband tusschen kerk en staat, geen gewag maakt. Er wordt daarin alleen gesproken, eenerzijds van Overheden, anderzijds van menschen, en de verhouding aangeduid welke tusschen die beide bestaan moet. Het artikel gaat dus uit van twee begrippen — wij zouden beter kunnen zeggen van twee werkelijkheden — overheid en menschen, begrippen, waarvan de beteekenis voor ieder vaststaat. En wij, dus Lohman, willen hetzelfde doen.

Dat is trouwens ook de eenig goede weg om de dingen te zien, zooals zij zijn. De geleerden schuiven gemeenlijk voor de geschapen dingen, voor de werkelijkheden, hun brutale begrippen, die met die werkelijkheid niets te maken hebben. Wij zien daardoor de werkelijke dingen menigmaal niet meer.

En daarom doen wij verstandig steeds weer als wij hooren gewagen van den staat en d e kerk en d e maatschappij, van d e jeugd en van den arbeider en van de vrouw enz. te bedenken, dat wij daarin steeds met menschen, jonge en oude menschen hebben te maken zooals zij werkelijk zijn. En dat geleerde begrippen menigmaal met de werkehjkheid niets van doen hebben. Het is niet de mensch, die iets schept of herschept.

Het is de Drieëenige God, Die alle dingen geschapen heeft en ze onderhoudt tot op dezen dag.

Lohman zegt: wij houden ons dus aan het artikel der Belijdenis, zooals het daar ligt en willen daar niets afdoen. De hooge roeping der regeering, haar heilige taak, wordt daarin zeer juist aangeduid: handhaving van de gerechtigheid ter eere Gods, ten behoeve van ons, die gehoorzaamheid verschuldigd zijn in alle dingen, welke niet strijden tegen Gods Woord. Zal het land, waarin wij wonen Gode welgevallig zijn, dan moet daarin noch afgoderij, noch valschen godsdienst voorkomen; dan moet daar het Evangelie overal gepredikt worden; dan moet Jezus Christus daar heerschen. Alles wat dezen heilstaat bevorderen kan, moet de overheid, wil zij aan haar roeping voldoen, verrichten, opdat God gediend worde gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt. God te dienen en te verheerlijken is dus èn voor de Overheid èn voor het volk het einddoel.

Er is bij dit alles geen sprake van de verhouding van kerk en staat. De kerk wordt zelfs niet genoemd; slechts terloops is er van kerkdienst sprake. Dit is natuurlijk. Onze belijdenis is niet geschreven met het oog op de Ned. Herv. Kerk — zooals Hoedemaker dit zag — ook niet met het oog op een andere Icerk, maai' voor allen die naar de zuiverheid van het Evangelie wensehen te leven. Bedoelde art. 36 de noodzakelijkheid van een bevoorrechte kerk, geUjk wij die onder de Republiek gekend hebben, te belijden, dan zou dit artikel nimmer hebben kunnen worden beleden door de Gereformeerden der Vereenigde Staten, waar zulk een kerk niet bestaat, en ondenkbaar is; dan zou het ook niet deel hebben uitgemaakt van een beUjdenis, die reeds in het midden der zestiende eeuw aan Roomsch-Katholieke vorsten is voorgelegd, met het doel om verlof te bekomen tot ongestoorde godsdienstoefening.

Wat moest worden bevorderd was het koninkrijk van Jezus Christus; wat moest uitgeroeid worden was niet de R.K. kerk, maar alle afgoderij en valsche godsdienst. Al is het niet twijfelachtig, dat de geloovigen, die de belijdenis vaststelden, van oordeel waren, dat in de Roomsche kerk valsche godsdienst en afgoderij bestond, toch hebben zij niet uitgesproken, dat deze alleen door vervolging der kerk, dus door geweld, moest worden weggedaan.

Men kan valschen godsdienst uitroeien, evenals wanbegrippen of verkeerde neigingen, door er iets anders en beters voor in de plaats te stellen. Dat in de 16e eeuw men ook regeermacht gebezigd heeft om de R.K. kerk te fnuiken, ontkennen wij, dus zegt Lohman, niet. Ter zelfverdediging was dit toen noodig, gelijk het weer noodig kan worden. Maar het volgde niet noodwendig uit het artikel zelf. Want niet om uitroeiing in uitwendigen zin, maar om ware Godsvereering was het te doen.

De overheid heeft volgens dit belijden niet alleen de rechten der burgers, maar evenzeer die der kerken te beschermen. Een verplichting, die onze grondwet ook thans erkent.

En met welk doel behoorde dit te geschieden? Ook dit omschrijft art. 36 in bewoordingen, waarmee elk christen instemt, die gelooft, dat aan Jezus Christus alle heerschappij en macht is gegeven, en dat ook in deze wereld alles aan Hem onderworpen behoort te zijn. Indien het waar is, dat een christen op elk gebied zijn geloof belijden moet door de daad zelve in al zijn handelingen, dan kan hij ook op politiek gebied dat geloof niet terzijde stellen en moet hij de consequenties aanvaarden van datgene, waarvan hij uitgaat. Het is dan ook gansch natuurlijk, dat de mannen der revolutie van 1789, onverschillig van welke schakeering, altijd weer, dan hier, dan daar, komen te staan tegenover de antirevolutionairen, indien tenminste — en dat mag er helaas thans heel noodig bijgevoegd — indien tenminste deze hun roeping verstaan.

Zoo nu verstond Lohman art. 36 en ik geloof, dat Mamix van St. Aldegonde, evenals Prins Willem I, zulks niet anders deden.

Waarmede niet is gezegd, dat er ook in dien tijd niet gereformeerden waren, die een andere toepassing van art. 36 de juiste achtten.

Wij willen nader zien hoe wij, naar het inzicht van Lohman, daartegenover behooren te staan.

Met harteUjke groeten en heilbede, uw toegenegen

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 augustus 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 augustus 1950

De Reformatie | 8 Pagina's