Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

„VORM-EN-INHOüD"-KTINSTGBEPEN INZAKE SCHRIFTGEZAG.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„VORM-EN-INHOüD"-KTINSTGBEPEN INZAKE SCHRIFTGEZAG.

In het barthiaansch georiënteerde blad „In de Waagschaal" schrijft'dr H. Berkhof een artikel over het „Schriftgezag". Men weet, hoe de barthianen aan de Schrift de erkenning' van het werkehjk Gods-Woordz ij n onthouden; en ook, dat ze allerlei denkgymnastische toeren uithalen, die deze resolute weigering weteii toe te dekken, als ware het allesbehalve een weigering. Leerzaam is in dezen het artikel van dr Berkhof.

Het begint al aanstonds met de in ónzen mond misschien argeloos, maar in dézen allerminst argeloos klinkende bewering, dat in de Schrift „de Kerk" „de eeuwen door", en ook de individueele geloovigen de „Openbaring Gods" hebben „o n t m o e t". De dierbare hoofdletters bij „Kerk" en „Openbaring" zijn niet in staat, het woord „ontmoeting" mooier, d.w.z. minder „mager" te maken, dan het is; het hier gezegde immers is wat anders dan de belijdenis, dat de Schrift Gods Woord zelf is. Maar wat dat laatste betreft lezen we:

Dat betekent niet, dat zij onderschelden identiek Is met de Openbaring zelf. Earth's formule, die de verhouding tussen het Woord Gods en de Schrift omschrijft als „indirecte Identiteit", schijnt mij moeilijk voor verbetering vatbaar.

Ons kan die zin natuurüjk niet bekoren. De „Openbaring" is hier zoo iets als de t ij d van Gods heerschappij-oefening (I, 2, par. 14). God neemt heerschappij over ons; onze tegenstand is daarmee meteen inbegrepen in het actueele geschieden van deze daad van heerschappij. In den inhoud der openbaring is dus ook de mensch zelf, als door God „aangesprokene" mensch mee begrepen (I, ' 2, 538); wat dan van die „ontmoeting" met God overblijft, kan men wel zelf zoo ongeveer bedenken, we ontmoeten ons zelf. Heel de menschheid staat, zegt Barth, heel reëel, ook zelf in den bijbel; de menschheid is daarin dus ook zelf een „getuigenis" van Gods openbaring geworden (538).

Intusschen vindt dr Berkhof daarin geen moeilijkheid; hij verklaart:

Deze omschrijving komt direct uit het geloof zelf op, het geloof, dat het Woord Gods In, met en onder deze mensenwoorden der Schrift heeft gehoord en van geen scheiding weten wil.

„In, met en onder", — daar speelt weer die ongelukkige, door roomsche theologie beheerschte, luthersche nood-oplossing inzake het sacrament 'n fatale rol, ditmaal inzake het Schriftgezag. „In, met en onder" het brood is Christus' lichaam tegenwoordig, —• zegt Luther; want het werd alomtegenwoordig. Waarom dan ook niet „in, met enonder'^ de piano in de kamer, de portemonnaie in mijn zak? Wel, bij het avondmaal gebéurt er wat met mij, en datzelfde gebeurt er niet bij die piano, die portemonnaie. Het komt dus eigenlijk op de ontmoeting aan (vgl. 791); en datzelfde hebt ge nu weer hier bij Barth en Berkhof. „Sacramentalisme", en „tegenwoordigheid" van God, tegelijk „met, en in, en onder" mijn tegenwoordigheid bij Hem, dat is alles wat hier de klok slaat. En dat heet dan strijd tegen het — subjectivisme. Dat heet dan calvinisme in verbeterde editie. Waar een lutheraansche noodoplossing al niet na zooveel eeuwen toe leiden kan Dr Berkhof vervolgt:

Terwijl de gelovige, die niet van alle fijn gevoel verstoken Is, toch het Indirecte karakter van deze Identiteit nooit uit het oog verliest. Hij zal b.V., als hij een bijbel In zijn zak heeft, beslist niet zeggen, dat hij Gods Woord In zijn zak heeft. Deze indirecte Identiteit kunnen wij aldus concretiseren, dat de Schrift de vorm Is, waarin de Openbaring (de inhoud) tot ons komt.

Maar dit is een frivool spel met het woord „inhoud"! 'Volgens Barth is er wèl een „inhoud" van den b ij b e 1: dat is Jezus Christus als de Naam (!) van den met het zondige menschengeslacht genadig handelenden God (807). En die naam is dan nog maar de „Gegenstand" (object) van het bijbelsche „getuigeni s", hetwelk van het „betuigde" (3en inhoud) zelf weer terdege onderscheiden worden moet. Maar — heeft de „o p e n b a r i n g" zelf ook wezenlijk een inhoud? Kan de openbaring inhoud ergens van zijn? Hoort Barth zelf: openbaring is de h a n d e l i n g (Akt) van Gods v r ij h e i d, en kan z.i. geen „Gegenstand" van menschelijke verklaring en taxatie zijn (66). Openbaring is bij Barth een handelen, niét een gehandeld-hébben; er is geen geopenbaard-z ij n.

Maar dan is ook het woord „inhoud" hier een nieteerlijke zet op het schaakbord van begrippenwijsheid. Niettemin wordt het vorm-inhoud-schema zoo vlot mogeUjk verder uitgewerkt:

Evenals vorm en Inhoud, zijn Schrift en Openbaring ongescheiden onderschelden. Daarmee Is tevens gezegd, dat de Schrift niet als zodanig en in zichzelf gezag bezit, maar omdat ze de vorm van deze Inhoud is. De Schrift ontleent haar gezag aan wat er in staat, aan de werken Gods, waarvan ze ons verslag uitbrengt, en die door haar woorden heen met zulk een kracht op ons afkomen, dat wij geloven, weten, ervaren, dat ook deze mensenwoorden onder de zeer bijzondere zorg van de Heilige Geest staan (wat wij Inspiratie noemen). Maar het geloof heeft aan de Schrift alleen Interesse

om haar inhoud. De nadere bezinning op de verhouding van inhoud en vorm (verhouding Gods Woord—mensenwoord, proces der inscripturatie, aard der inspiratie) is het terrein der theologie, behoort niet tot de Kerlt maar tot de school. Op de weg der geloofsbevinding la de erkentenis van de Schrift als het Woord Gods niet een eerste, maar een laatste belijdenis. Het geloof begint bij de inhoud en eindigt bij de vorm.

De duisterheid, en kerkelijke oneerlijkheid, ik mag het woord niet achterwege laten, geloof ik, van deze redeneering is hierin gelegen, dat men zich aanstelt, alsof dat, wat „er staat" bedoeld is als ware het dat „wat er in staa t". Maar dat is nu juist het misleidende. Die „werken Gods", die „staan er niet in". Daarvan en daaraan wordt slechts getuigen i s gegeven. De letter, dié „staat er". Maar wat „er staat", wordt nu slechts als de „vorm" aangediend; terwijl een normaal lezer pleeg^t te vermoeden, dat wat er staat de „inhoud" zelf is. En daarom is dit een knappe, maar dan alleen de argeloozen misleidende redeneering, die wat er staat (den inhoud) in discrediet brengt, terwijl men zégt: heb er toch eerbied voor, want de inhoud, dien moet ge gelóóven. K. S.

VORM-EN-INHOUD-KUNSTGBEPEN OOK IN DE DOGMEN GESCHIEDENIS.

Hierboven spraken v/e over Berkhof's opereeren met het vorm-inhoud-schema. Let op, hoe onder dit aspect ook de dogmen-en kerkgeschiedenis wordt geteekend, en — misteekend. De auteur schrijft:

Het is echter een feit, dat deze vorm der Openbaring in de laatste eeuwen een veel zwaarder accent heeft gekregen, dan zij van nature in de economie Gods en in de geloofsdaad bezit. De situatie noopte er toe. De Reformatie moest de gedachte afwijzen, dat de Kerk de primaire vorm der Openbaring zou zijn. In de plaats der Kerk stelde ze de Schrift. Tegenover de apologetische uitbouw van de kerkleer door de theologen der Contra-reformatie, ontwikkelde de reformatorische theologie op even apologetische wijze een brede leer aangaande de Schrift en haar eigenschappen. Zo werd de grote slag tussen de beide confessies geleverd op het gebied van de vorm, of (dogmatisch gezien) van de prolegomena.

Onder „prolegomena" worden verstaan die gedeelten van een verhandeling, die over de vóór-vragen handelen. Maar ook hier is weer een misgreep. Want indien men tot den inhoud der Schrift rekent datgene wat er werkelijk staat, dan is óók h e t g e e n de b ij bel van zichzelf zegt tot zijn inhoud te rekenen. Het gaat niet aan, den inhoud van een koninküjke boodschap te noemen datgene, waaraan de boodschaps tekst een getuigenis geeft (zonder dat het erin staat), en dan op eigen gezag te gaan uitmaken, wat de boodschap van een koning waard is en waard kan zijn; en daarna te verklaren, dat dit kwesties zijn der prolegomena. De prolegomena der dogmatiek zijn geen prolegomena van den b ij b e 1. Die zegt zélf, wat hij' is, en wat hij waard is, en wat de waarde is van wat „er staat" en van wat „er achter staat". De inhoud van de uitspraken van den bijbel, óók omtrent zichzelf, heeft dan te gelden in al ons spreken, prolegomena zoowel als eigenlijke hoofdstukken der leer. We lezen verder:

"Later betrad een andere tegenstander het veld, het neo-protestantisrae, dat de vorm der Openbaring zocht in geweten, natuur, zedelijke normen of religieus gevoel.

Alsof het barthianisme zelf geen verkapt „neoprotestantisme", d.w.z. modemisme was: zie wat we hierboven opmerkten over de „o n t m o e t i n %". Verder:

Vandaaruit kwam het kritisch te staan tegenover de openbaringsprestatie der Schrift en kreeg het een scherp oog voor de menselijke kant van de Bijbel.

De menschelijke „v o r m"; dat heet nü de menschelijke „kant". Het wordt al net zoo ingewikkeld als een synodale verbondstheorie (Praeadvies)). Verder:

Zo werd de historische kritiek geboren. En weer werd de strijd gevoerd over de vorm, zodat de orthodoxe theologie met een formalistisch waterhoofd bezwaard bleef.

Een formalistisch waterhoofd, welja. Alsof niet Earth's Dogmatiek in feite niets anders was dan een oneindige repetitie van zijn prolegomena, en dus, vanwege het nu noodzakelijkerwijze ontbreken van zulk een leer-Inhoud die geen vraag naar „het" dogma was, doch een reproductie van geopenbaarde i n h o u d e n niets anders was dan waterhoofd, en waterromp en wat daar verder aan onsmakelijke beeldspraak zou te gebruiken zijn.

We besluiten met het citeeren als volgt:

Het Schriftgezag bleef het schlbboleth, dat de geesten scheidde. Tegenover de autonomie van het neoprotestantisme ging het om het gezag der Schrift, zoals het tegenover de R.K. Kerk om het gezag der Schrift gmg.

De positie der orthodoxie tegenover dit dubbele front was onvermijdelijk, maar de daarbij behorende polemisch apologetische Instelling heeft haar geen goed gedaan. Dit voorop stellen van de vorm der Openbaring —^ waarna dan, als er nog tijd overbleef, ook over de inhoud werd gesproken — ging recht tegen de draad der geloofsbevindingen in en moest tot een verkramping en formalisering der orthodoxie leiden. Het zoveel lichter en natuurlijker accent, en de zoveel grotere vrijheid waarmee Luther en Calvijn over de Schrift als de vorm der Openbaring spraken, is latere geslachten vreemd geworden. Luther crltiseerde vanuit de inhoud de vorm, tenminste een tijd lang. iZijn opmerkingen over Jacobus, Hebreen en Openbaring zijn bekend. Calvijn was voorzichtiger, maar zijn commentaren en de voorrede's daarbij, bewijzen dat het ook hem geheel om de Inhoud en veel minder om dé Schrlft-als-vorm te doen was. Vooral bij de bespreking van sommige der algemene zendbrieven horen we een kritische toon. Nu, na drie eeuwen van strijd, spreekt de orthodoxie een andere taal. We horen uit den treure spreken over „het Schriftbeginsel", over „schriftuurlijk", „schriftgetrouw", „bijbelgetrouw". Iemand zei onlangs tegen me: „Wij kunnen toch met een mens niet over de bijbel spreken, als wij niet eerst zeggen, met welk gezag die tot ons komt!" En ik hoorde zelfs van iemand, die deze regel in praottjk wilde brengen, door eerst aan de buitenkerkelijken te bewijzen, dat de Bijbel Gods Woord is, om hun daarna te gaan vertellen, wat er dan wel in staat. Zeker, dit zijn extremen. Maar ze zijn symptoom van een diepe formalisering en verschoolslng der orthodoxie.

Dat hiermee de weg van de geloofsbevinding verlaten is en Kerk en school verwisseld zijn, blijkt deiaruit, dat dit „Schriftprincipe" niet bij machte is om een echte schelding der geesten tot stand te brengen. Dat was wel mogelijk, zolang men over de vorm sprak, terwijl men de inhoud bedoelde. Nu kan men zich wel met veel ophef in allerlei acties en congressen verenigen op „de Heilige Schrift als Gods onfeilbaar Woord" (dat kan men van Steenblok tot Schroten, van K. Dijk tot Joh. de Heer, van Schilder tot Ridderbos!); maar daarmee is geen inhoudelijke geestesgemeenschap meer aangeduid.

Inderdaad, op de tusschen genoemde heeren i n g e-ding zijnde punten ontbreekt ook elke inhoudelijke geestesgemeenschap. Maar bij de Barthianen ontbreekt die heelemaal. Die hebben alleen maar geestesgemeenschap in de, negatieve, formalistische waterhoofdsprolegomena, die immers het abc èn het xyz der barthiaansche filosofie (beter gezegd: het barthiaansche logicisme) zijn. Evenzeer verhaspeld als het debat over de analogia entis; dat was bedoeld als een kwestie van logica, en werd misvormd tot eene van metaphysica.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 augustus 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 augustus 1950

De Reformatie | 8 Pagina's