Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Alle burgers en inwoners en landgenooten...."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Alle burgers en inwoners en landgenooten...."

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zooals we zagen wil prof. Zuidema geen „tyrannie der zichtbare, institutaire kerk". Wij ook niet. En óók de Heer Zijlscra heeft er natuurUjk geen seconde aan gedacht. Laat staan: ook maar een syllabe eraan gewijd.

Hoe komt het nu, dat prof. Zuidema meent, dat de heer Zijlstra bepleit, wat volgens óns dezen niet eens in het hoofd gekomen is?

Het ligt o.i. hieraan, dat de heer Zijlstra aan de b e 1 ij d e n i s weer de plaats toekent, die zij zalf wil hebben, en die ook Calvijn eraan toegekend wil zien, terwijl prof. Zuidema haar een plaats toekent, die niet diegene is, welke zij zelf innemen wil, noch die welke Calvijn haar toedacht. De door Zijlstra begeerde opvordering van erkenning der heerschappij van het Woord Gods, zooals het voor ons besef ons Gods werkelijldieden heeft bekend gemaakt, die noemt prof. Zuidema „tyrannie der zichtbare institutaire kerk". Want de eisch van terugkeer naar de belijdenis, daar hebt ge het fijne puntje, is volgens prof. Zuidema „een INTERNE KERKZAAK" (brochure, bl. 16).

Let wel, de BISCH om terug te keeren naar de belijdenis is volgens Zuidema „interne kerkzaak".

Dat staat er duidelijk. Toen nl. de heer Zijlstra beweerde, dat de AR. Partij in het verleden profeteerde, dat KERK, STAAT en MAATSCHAPPIJ terug moesten naar de GEHOOR­ ZAAMHEID aan het Woord des Heeren en aan de aloude behjdenis (gehoorzaamheid dus AAN de belijdenis) der Reformatie, toen haastte prof. Zuidema zich, te verzekeren, dat de A.R. Partij alzoo NIET en NOOIT geprofeteerd had. Die p a r t ij, zegt Zuidema, heeft b.v. nooit „geprofeteerd", dat de kerk terug moest naar Schrift en behjdenis. Die partij deed dat niet, omdat zij zich hield aan haar politieke roeping, en dus zich niet mengde in de interne kerkzaak. M.a.w. de kerk mag aUeen aan de kerk den eisch van terugkeer naar de Schrift en de belijdenis voorhouden. Zij mag het niet aan de politieke partij doen. Noch aan de maatschappij. Ze mag niet eens den eisch stellen. De terreinen blijven van elkander af. De maatschappij mag het ook niet aan de politieke organisatie doen. Noch de politieke partij aan de maatschappij. De kringen blijven van elkander af. En met zulke ^ opvattingen meent prof. Zuidema in het voetspoor van Calvijn te gaan.

We hebben nog maar eens Calvijn zelf opgeslagen. We lezen in C. R. 9, 693/4 bij hem een opschrift boven de Belijdenis van het Geloof, dat alle burgers en inwoners van Geneve en onderdanen van het land moeten zweren te bewaren en te houden. Confession de la Foy

laquelle toils bourgeois et habitans de Geneve et subietz du pays doibvent iurer de garder et tenir. De socialistenlelder in België — om een voorbeeld te noemen — zou dan ook den eed geweigerd hebben. Maar dan niet, omdat hij als goed anti-revolutionair zei: ik geloof voor mezelf dezen inhoud wel, maar dat is een „interne kerkzaak", doch omdat hij als zuiver revolutionair zou zeggen: ik ben tegen wat daar staat, over schepping, gezag, overheid, onderdaan, kerk, en ik ben dat alle dagen van de week. Hij zou er aan toevoegen: ik bezweer die belijdenis niet, omdat ze veel meer is dan een interne kerkzaak: wat in die confessie staat, laat over heel de linie al die burgers en onderdanen principieele uitspraken doen, die in de kern over het volle leven in al zijn geledingen handelen; dia belijdenis spreekt trouwens in zooveel woorden niet alleen over de „interne kerkzaak" (la police interieure de l'Eglise, art. 17), maar ook over de magistraten, art. 20; en ze durft de gehoorzaamheid laten begrenzen door het antwoord op de vraag, of de bevelen van de overheid de onderdanen zouden doen strijden met Gods ordinanties.

We gaan verder, en lezen, a.w. 715/6, een aanspraak „aan de n k o n i n g"; daarin wordt de hoop uitgesproken, dat Z.M. die belijdenis zal erkennen als accordeerend met de katholieke (algemeene) kerk 715.

We lezen (752), hoe dat de kerk, b.v. in de Geloot> belijdenis van de fransche kerken, de overheid toeroept, dat zij niet alleen de zonden tegen de tweede, maar ook die tegen de eerste tafel van de wet Gtods met haar zwaardmaoht moet „reprimeeren". Haar te gehoorzamen is plicht, mits het souvereine imperium van God intact blijve (vgl. 730, 720, 763, 766). Heel hun „Philosophie", zoo verklaren de fransche geloovigen, is gelegen in het in eenvoudigheid aannemen van wat de Schrift ons laat zien (771). Vgl. 22, 74, 85v.

Me dunkt, dat prof. Zuidema inzake de vraag, welke beteekenis de belijdenis voor een christen, o.a. in en voor zijn politieke getuigenis en verdere werkzaamheid hebben moet, slechts daarom den heer Zijlstra zoo fel bestrijdt, omdat hij het ook Calvijn zou moeten doen. Let wel: het debat loopt hierboven over het recht, c.q. den plicht, den e i s c h te stellen van terugkeer naar Schrift en belijdenis. Ik denk, dat toen Calvijn, tegen het eind van zijn leven, de heeren van den Kleinen Raad ten afscheid ontving, hen juist m e t h e t oog op hun ambt vermaande naar de Schrift te luisteren (9, 889, onderdeel van vermaan, 888).

En dat kon in Calvijns afscheidsgesprek geen „tyrannie" beteekenen, omdat de inhoud der belijdenis juist de tyrannie vei"vloekt en ieder zijn „varium officium" zijn steeds weer onderscheiden plicht voorhoudt.

De afstand tusschen Zuidema en Calvijn op dit punt heeft uiteraard nadeelige gevolgen ook voor andere onderdeelen van het discours.

We denken hier aan het „ambt der geloovigen". In zijn haast groteske beduchtheid voor de „tyrannie der zichtbare, institutaire kerk", komt Zuidema ertegen op, dat Zijlstra den christen wil laten „beginnen" b ij de kerk. Wij dachten eigenlijk, dat de christen daarin geboren en gedoopt was, en dat hij, om met ürainus te spreken, daarmee meteen was neergezet in de school van den H. Ge est. 't Lijkt ons nog zoo gek niet, als iemand begint bij wat hij „op school" heeft meegekregen. Temeer, omdat het de school is, en dan heusrh geen „onzichtbare school", waaraan de woorden Gods nog wel zijn „tofrbetrouw d". Maar dr Zuidema noemt dat beginnen bij onze school een invoeren van de tyrannie, u weet het al (bl. 13). „V erabsoluteer i n g", zegt hij; daar gaan meteen weer ettelijke studenten luisteren, die het toch al zoo moeilijk hebben. „V e r a f g o d i n g" is Zuidema's volgende epitheton.

Maar als het nu erop aankomt, een en ander waar te maken, dan krijgt ge een paar vreemde dingen te zien.

Als b.v. Z ij 1 s t r a zegt: laat het WOORD heerschen, en d ü s de inhoud der BELIJDENIS, dan kommentarieert Zuidema: dus worden hier de BIJ­ ZONDERE ambten m de kerk verabsoluteerd en verafgood.

Nu begrijp ik daar geen zier van. Ik dacht, dat het Woord aan de k e r k was toe betrouwd; en dat het bijzondere ambt van de met uitzonderlijke macht bekleede apostelen (die trouwens ook zélf nog, evenals zelfs onze Heiland, zich aan de Schrift lieten toetsen) vervallen was (wij voor ons zitten niet te tobben met het woord „apostolaat"), en dat nu voortaan de gewone dominees en ouderlingen niets anders waren dan bedienaren, uitdeelers van het dub bedienbare, administrabel zijnde Woord. Hetwelk ook hun eigen ambt weer regelde en bepaalde en vorderde. Ik dacht ook, dat de kerk zelf, in haar confessie, ook weer de dragers van die bijzondere ambten „in de gaten hield", door te zeggen, dat, als zij hun dienst misbruikten, de geloovlgen plicht en recht hadden te zeggen: uw besluiten aanvaarden we niet, en wij zullen naar het „ambt-der-geloovigen" den dienst des Woords, de administratie, de bediening van het brood des levens, weer in eigen hand nemen. Dat staat tenminste in artikel 31 der Kerkenordening, en in art. 7 en 32, en ook 28 der Belijdenis. Met andere woorden: omdat het W ó ó r d heerschappij heeft, en zóó wordt verstaan en beleden, kunnen de bijzondere ambten noch „verafgood" worden, noch „verabsoluteerd". Zoolang de kerk d i t Woord uitdraagt. Dat zou alleen kunnen daar, waar artikel 31 K.O. NIET onderhouden wordt. Zooals in de kerkelijke gemeenschap van dr Zuidema, die voor ons den preekstoel niet wil openzetten, omdat dat een kwestie-van-orde is: synodo locuta causa finita. In zulk een gemeenschap, die artikel 31 NIET onderhoudt, k o m t het a m b t der geloovigen dan ook alt ij d in de knel; want zij krijgen de boodschap: u moogt u wel met de tong roeren in een gravamen, maar u moet toch minstens drie jaren dóen wat uw synode besloot, en beval, al staat het ook niet op Schrift en confessie en K.O. pal, ja, al druischt het ertegen in. Tenminste — zoolang u in „onze" kerk wilt blijven.

Maar prof. Zuidema valt in de tragische fout van het veroordeelen in anderen van beweerde misbruiken, waaraan juist hij met de zijnen vervallen is. Hij zegt immers, dat de heer Zijlstra het ambt der geloovigen in de knel brengt. Dat komt dus hierop neer, dat de heer Zijlstra art. 31 niet onderhoudt.

Gronden?

Wel, volgens Zuidema kende de Reformatie, en kende ook Calvijn, de kerk NIET als het „uitgangspunt" voor „alle taak". En dan volgt er pardoes: Hij (Calvijn) kende het ambt der geloovigen niet als gevolg van het lidmaatschap der kerk, doch veeleer als oorsprong, als fund ament ook voor die kerk. Welke tirade dan besloten wordt met den uitroep : Het ambt aller geloovigen is geen kerkelijk ambt. Uitroepteeken. Uit.

We gelooven, en dat is 'n tweede vreemde ontdekking, dat dr Zuidema tegen Calvijn een tikje vriendelijker is dan tegen den heer Zijlstra. Als immers Z ij 1-stra zegt: „de kerk" moet dit, „de kerk" moet dat, dan springt Zuidema op van zijn bank, en roept in de oecumenische conferentiezaal: heb ik het niet gezegd? Bij hem beteekent de kerk de kerk, endus het bizondere ambt; en dus verabsoluteert hij en V e r a f g o o d t hij het bij zondere ambt. Hij, Zijlstra, pleegt aggressie. Aggressie tegen de ware kerkvolksdemocratie. En dan moge die arme Zijlstra op dezelfde bladzij, 189, zoo maar pardoes achter elkaar zeggen: de kerk, dat is Gods volk; of: de kerk, dat is de bevolking van het koninkrijk. Maar 't geeft hem geen zier. Zuidema luistert niet meer; hij is in actie: kerk beteekent bij Zijlstra nu eenmaal b ij zonder ambt, en dus: enfin, u weet het nu langzamerhand wel. Dit overkomt Zijlstra in 1950.

Maar als nu C a 1 v ij n van 1550 aan de beurt komt, en als Calvijn zegt: „de kerk" moet dit, en „de kerk" moet dat, dan roept Zuidema: hoort u wel, goedp lieden, het gaat over de kerk, en du.s over het ambt aller geloovigen.

Och, had Zuidema ook eens Zijlstra laten uitspreken.

Die zegt, nog altijd op dezelfde bladzij, 189:

„Tot die gehoorzaamheid moeten de menschen gebracht worden. En het middel daartoe is de prediking van het Woord Gods en hulpbieding (zetfout? , K. S.).

Wij moeten hier dan het ambt der geloog e n, de roeping van elk kerklid verstaan".

Vindt u nu ook niet, dat Zuidema's polemiek onwillekeurig een beetje kwaadwillig wordt? Het ambt der geloovigen wordt er nadrukkelijk door Zijlstra bij gehaald. Zijlstra bewijst dus, dat hijheusch niet alleen maar aan de b ij zond ere a mbten wil denken. En tóch wordt op een onbegrijpeUjke negatie van Zijlstra's duidelijke uitspraken een zoo krasse veroordeeling door Zuidema gefundeerd.

En was nu wat Zuidema dan voorts van dat ambt der geloovigen zegt, nog maar juist!

Maar het is dat niet. Mag Wormser niet meer roepen, en mag Kuyper hem niet meer naroepen: leer de nafie haar DOOP verstaan; en: leer de NATIE haar doop verstaan? Omdat „doopen" in den regel wordt gedaan door den drager van een b ij z o n d e r ambt, mag het daarom niet? Of, mag het niét meer, omdat het „leeren verstaan" van den doop erg vaak tot het b i z o n d e r e ambt behoort, inzooverre het domineeswerk is?

Kom, kom, een levende kerk laat toch al haar leden werken, opdat ze samen „Gods roem de volken DOEN VERSTAAN". En, als het ons nog zooveel waard is, dat de Heere zijn volk laat doopen, door en in het instituut der kerk, en zijn kinderen zoo brengt in de school, de zichtbare, institutaire school van den H. Geest, dan is daar voor de gedoopten toch heusch het uitgangspunt voor het zien en bepalen en aanvatten van hun taak. Omdat daar het Woord wordt opengelegd en met gezag bediend.

En dus moet Zuidema niet tegen Zijlstra in staan te verkondigen, dat het ambt der geloovigen geen kerkelijk ambt is, want Zijlstra was immers juist aan het betoogen, dat het ambt der geloovigen een dienst naar alle kanten is; alleen maar: het door de kerk gepreekte WOORD heeft den geloovigen gezegd, wat beginsel en norm en fundament en grond en oorzaak en wezen van hun roeping is.

En wat voorts Zuidema's dilemma's (het ambt der geloovigen „gevolg", dan wel „oorsprong" van de kerk) betreft, wij aanvaarden ze niet. Het ambt der geloovigen is geen „g e v o 1 g" van het lidmaatschap der kerk, doch gevolg van Gods verordineering en be^ kwaming, die Hij evenwel laat verkondigen door de kerk, en laat geschieden door het Woord, dat haar is toebetrouwd. En het ambt der geloovigen is geen „oorsprong" van de kerk, want de oorsprong van de kerk ligt in de doorgaande werkzaamheid van Jezus Christus, den Zoon Gods, in de vergadering van een gemeente voor zich uit het gansche menschelijke geslacht, door zijn Geest en Woord, ja zeker: Woord. Het is trouwens opmerkelijk, dat Zuidema zelf ook met de zaak verlegen zit, want als hij zegt: „oorsprong", dan voegt hij er in éénen adem aan toe: „fundament"; en die twee zijn natuurlijk heel wat anders.

Het is bovendien ook niet waar, wat Zuidema zegt, dat de gehoorzame taakvervulling van de geloovigen de kerk tot openbaring brengt. De kerk was heelemaal

niet tot openbaring te brengen. Ze i s allang openbaar, omdat Gods wil door de Woordverkondiging 's menschen wil bewoog, naar zijn Woord te luisteren, en nu ons met onze kinderen tot kerk vergadert, eer die kinderen nog iets hebben begrepen van de gehoorzaamheid.

Met zulke al te lichte polemiek sticht Zuidema geen mensch. Hij brengt het met zulk een brochure niet verder dan tot een korten rel. Wij zeggen meteen, dat hij heelemaal geen amateur van professie is, maar een man die heel scherp onderscheiden kan. En juist daarom vinden wij zulke uitvallen van hèm beneden alles — ook van hém.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 augustus 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

„Alle burgers en inwoners en landgenooten....

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 augustus 1950

De Reformatie | 8 Pagina's