Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kwestie van het evangelisten-ambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kwestie van het evangelisten-ambt

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(IV)

§ 2. DE NAAM „EVANGELIST" EN DE DRAGERS VAN DIEN NAAM.

1. De naam en het woord „evangelist" hebben geen voorgeschiedenis in het Oude Testament, daar ze daar niet in voorkomen, d.w.z. het woord komt in de Septuaginta, de Grieksche vertaling van dat O.T., niet voor.

2. In het niet-bijbelscheen niet-kerkei.ijke Grieksch moet het volgens Friedrich in Kittels bekende woordenboek (Band n, blz. 734) alleen maar één keer voorkomen in een insehrift uit Rhodos in de beteekenis van „verkondiger van orakelspreuke n", en volgens Van Veldhuizen (Bijbelsch Kerkelijk Woordenboek, deel n, het N.T., bl. 90) is het daar dan gebruikt om een priester van den Griekschen god Hermes aan te duiden.

3. In het Niéuwe Testament treffen wij „euangellistès" driemaal aan: a n d. 21 : 8; E p h e"z e 4 : 11 en 2 T i m. 4 : 5. „Het getal der evangelisten zal grooter geweest zijn dan men uit het voorkomen van het woord in het N.T. mag besluiten", zegt Friedrich, en hij verwijst naar Philipp. 4:3; 2 Cor. 8 : 18; Col. 1 : 7; 4 : 12. En P. A. E. Sillevis Smitt zegt in zijn proefschrift over „De organisatie der chr. kerk in den apostolischen tijd", dat „hun getal ongetwijfeld zeer groot was" en benoemt als zoodanig allerlei mannen, die in nauwe betrekking tot de apostelen ons geteekend worden; ze waren „f r a t r e s ap o s-t o 1 i c i" (apostolische broeders), 2 Cor. 2 : 12; 1 Thess. 3 : 2 en worden behalve a d e 1 p h o i (broeders) ook genoemd: u n e r g o i (medearbeiders of medewerkers), Rom. 16 : 3 en andere plaatsen; sund o u 1 o i (mede-dienstknechten of mede-slaven), Col. 1 : 7; 4:7; sustratio otai (medestrijders), Philipp. 2 : 25; h u p e r e t a i (1 Cor. 4 : 1; dienaars) endiakonoi (eveneens: ienaren), waarbij hij noemt de namen: ilas, Titus, Tychicus, Aristarchus, Demas, Mareus, Lucas, Trofimus, Epafras, Apollo s, naast Filippus en Timotheus (bl. 136/37).

Anderen sluiten zich daarbij aan, zooals A. J. Bronkhorst, Schrift en Kerkorde, bl. 89; J. de Zwaan, De N.-T.-ische achtergrond van het ambt van zendeling, bl. 5; Gerh. Huls, De kerkrecht, positie van den zendeling in een presbyteriale kerkorde, art. in het Ned. Theo'. Tijdschrift, 1948—'49, 3e jaarg., bl. 170; en ook het meerderheidsrapport onzer deputaten, bl. 9 („naar den aard van het werk zijn er toe ook te rekenen mannen als Silas enz, "; volgt de opsomming van Sillevis Smitt).

Soms rekent men de 70 uit Lucas 10 : 1 als „voorloopers" van de latere evangelisten (Calvijn, Voetius) en acht men, dat de apostelen (Lucas 9 : 6) „het werk van een (latere) evangelist" deden.

4. Dat alles ziet er wat verward uit, en daarom zullen we eenige orde aanbrengen moeten. We willen even zien, met welke namen de door Sillevis Smitt genoemde mannen, om ons nu daartoe te beperken (in aansluiting bij het meerderheidsrapport), in de Schrift worden benoemd wat hun werk enz. betreft.

Silas heet in Hand. 15 : 22 „v o o r g a n g e r" onder de broeders, „man van aanzien" (Vertal. Bijbelgen.) ; het is geen ambtstitel, volgens Grosheide; het is: n achting staan (in Hebr. 13 : 7, 17, 24 is het: leider"), zoodat het ook in Hand. 15 VS 22 hoogstens vooraanstaande kan beteekenen. In 15 : 32 heet hij p r o f e e t. Volgens 15 : 40, gaat hij met Paulus mee. Als S i 1 v a n u s, waarvan Silas een afkorting kan zijn, wordt hij genoemd in 2 Cor. 1 : 19: ij heeft in Corinthe gepreekt; 1 Thess. 1 : 1 en 2 Thess. 1 : 1 zonder meer mèt Timotheus genoemd als mede-afzender van die brieven. In 1 Petr. 5 : 12 noemt Petrus hem een „betrouwbaren broeder" voor allen, in vers 1 van het eerste hoofdstuk opgesomd. Zoodat de conclusie is, dat Silas of Silvanus is profeet, een vooraanstaand iemand onder de broeders in Antiochië en later prediken in Corinthe. Tychicus vergezelschapt mèt anderen Paulus naar Macedonië (Hand. 20 : 4), heet „ge'iefde broeder" en „getrouwe dienaar in den Heere" (Epheze 6 : 21; Col. 4:7) en tegelijk „mededienstknecht in den Heere" (Col. 4:7). Volgens-2' Tim. 4 : 12 wordt hij door Paulus naar Epheze gezonden en volgens Titus 3 : 12 naar Titus.

Aristarchus vergezelt Paulus (sunekdèmos; Hand. 19 : 29; 20 : 4; 27 : 2), is medegevangene (Col. 4 : 10) en „m e d e a r b e i d e r" of „medewerker" (Filemon : 24).

Demas, „medewerker" van Paulus (Filemon : 24), heeft hem verlaten (2 Tim. 4 : 10). Mareus, Johannes Mareus, gaat eerst met Paulus mee. Hand. 12 : 25; daarna met Barnabas, 15 : 37; is Paulus „nut tot den dienst", 2 Tim. 4 : 11 en heet Filemon : 24 „m e d e - a r b e i d e r" en in 1 Petr. 5 : 13 „zoon" van Petrus.

Lucas heet „m e d e - a r b e i d e r" (Filemon VS 24), Trofimus wordt alleen vermeld als reisgenoot (Hand. 20 : 4; 21 : 29; 2 Tim. 4 : 20); E p a-f r a s werkte als „g e t r o u w dienaar" (diakonos) te Colossae; A p o 1 1 o s preekte te Corinthe (Hand. 18 : 24; 19 : 1; 1 Cor. 1 : 12; 3 : 4, 5, 6; 4 : 6;

16 : 12; Titus 3 : 13) en Paulus noemt hem een dienaar (diakonos) als hij zelf is.

Titus, Paulus' „oprechte zoon" (Titus 1 : 3), was reisgenoot van hem, 2 Cor. 8:6, i6; Gal. 2 : 1, 3, en wordt genoemd: m e t g e z e 1" (koinoonos) en , , mede-arbeider" (2 Cor. 8 : 23), was met opdracht van Paulus in Corinthe (2 Cor. 7 vs 6, 13, 14) en Dalmatië (2 Tim. 4 : 10) en op Kreta (Titus 1:5). We zullen over Titus en Timotheus nog afzonderlijk handelen moeten.

Het resultaat is, dat reisgenooten van Paulus „m e - de-arbeider s", „m e d e w e r k e r s" en „dienaren" heeten, doch van een zekeren „a m fate 1 ij k e n" t i t e 1 is alleen sprake bij Silas: , p r o-f e é t", terwijl sommigen ook p r e e k e n, zooals Silas, Apollos, Titus en Timotheus, doch alleen Timotheus en Filippus heeten „e v a n g e 1 i s t", de anderen niet. We zullen ons dus aan Timotheus en Philippus dienen te houden. (Deze laatste behoort tot de zeven in Hand. 6 en heet later tóch „evangelist". Hand. 21 : 8). Want de door Sillevis Smitt opgesomde namen van mannen, die met Paulus mede-werkten, zijn geenambtst i t e l s , zoodat we alleen moeten onderzoeken of „evangeUst" als een zoodanigen titel is te beschouwen.

5. Sillevis Smitt zegt in zijn proefschift, dat de naam „evangelist" later, - dus na den apostolischen tijd, niet meer voorkomt in de literatuur (bl. 138). Twee jaar later (1912) heeft hij dat tegenover Ds K. van Dijk niet gecorrigeerd (G. T. T. XIII, no. 2), wat wel noodig ware geweest. Want E u s e b i u s verhaalt in zijn kerkelijke geschiedenissen (III, 37) van menschen, „leerlingen der apostelen", die op de door de apostelen aan elke plaats te voren gelegde grondslagen der gemeenten verder bouwden en de verkondiging naar alle zijden deden wassen en de heilzame kiemen van het koninkrijk der hemelen over de geheele bewoonde wereld wijd en zijd uitstrooiden, en , , v o 1 b r a e h t e n het werk van evangelisten"; ze preekten aan hen, die er nog niet van gehoord hadden, legden de grondslagen en gaven daarna de leiding aan de plaatselijke herders over. In hen werkten nog bijzondere krachten. Dat was in den tijd van keizer Trajanus, van Ignatius, Papias en Polycarpus, dus eind eerste eeuw tot midden tweede eeuw na Christus.

En in V, 10 handelend over den wijsgeer Pantaenus in den tijd van Keizer Commodus (180—192) vertelt hij, dat er „toen nog zeer vele e v a n g e l i s t e n des Woord s" waren.

Terecht concludeert het meerderheidsrapport, dat men voorzichtig moet zijn met de conclusie, dat het ambt van evangelist spoedig zou zijn opgehouden (bl. 14)!

6. Tenslotte: later is de naam „evangelist" gebezigd voor de schrijvers van de evangelieën, Mattheus, Marcus, Lucas, Johannes. En dat sedert de 3 e e e u w na Christus, Hippolytus (± 160/170—234/240) in diens geschrift „de antichristo", 56 („over den antichrist") en TertuUianus (± 150/55—233) in zijn „Adversus Praxean" (tegen Praxeas), 21, 23. Deze betiteling van de Evangelie-schrijvers laat zich verklaren, als we bedenken, dat de „evangelisten" uit den apostolischen tijd en daarna als predikers optraden, dat wil zeggen: zij gaven in de prediking de stof, in de latere Evangelie-geschriften opgeteekend, mondeling door. Prof. de Zwaan, in zijn reeds genoemd referaat, Is van meening, dat de „evangelisten" die stof, welke uit Palestina stamde, waar men geen Grieksch, doch Arameesch sprak, in het Grieksch vertaalden voor hun hoorders, dus: mondelinge mjededeeling van de evangelische stof en wel door die vanuit het Aramees ch in het Grieksch te vertalen. Zoodat het als „vanzelf" opkwam ook hen, die de stof schriftelijk overleverden en doorgaven, óók „evangelisten" te noemen. Zoo kan het zich toegedragen hebben.

7. Wat den naam betreft kunnen we derhalve de volgende gevolgtrekkingen maken:

a. de naam „evangelist" wordt in het N. Testament toegekend aan Filippus (Hand. 21 : 8), die ook tot „de zeven" behoorde (Hand. 6:5), aan Timotheus (2 Tim. 4 : 5) die ook „mede-arbeider" heet (Rom. 16 : 21); en Ephese 4 : 11 genoemd tusschen eenerzijds apostelen en profeten en anderzijds herders en leeraars;

b. ook in den na-apostolischen tijd komt die naam voor en wel voor hen, die de evangelische stof in de prediking m o n d e l i n g doorgeven, en voor hen, die dat schriftelijk doen (Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes).

J. FRANCKE.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

De kwestie van het evangelisten-ambt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's