Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kwestie van het evangelisten-ambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kwestie van het evangelisten-ambt

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(VI)

(VI)

§ 3 „Evangelist": ambt of werkzaamheid-zonder-amb-telijk-karakter? (Vervolg).

7. O.i. is er op bepaalde gronden toch wèl een keuze te doen. En het is niet zonder belang er op in te gaan, daar de minderheidsnota van Ds v. d. Waal er allen nadruk op legt, dat Tim. dienstverricht in een g e v e s t i g d e gemeente, een bij uitstek pastorale taak volbrengt, als „evangelist" deed wat het werk van een dienaar des Woord s, 'n herder en leera ar^ was (bl. 17), wat dus dicht nadert de voornoemde derde mogelijkheid: Tim. heeft in Epheze een g e - meentelijk ambt, en is door het presbyterium in Epheze daartoe de handen opgelegd. Het meerderheidsrapport bespreekt dgze kwestie niet in dezen aldus gestelden vorm.

Over de taak van Tim. in Efeze's kerk zullen we nog afzonderlijk en opzettelijk dienen te handelen. Nu is alleen in geding: heeft Tim. in Epheze een plaatsel ij kambt, datvan, , herderenleeraar", wat mede het ouderlingsehap insluit, bediend en is hij daartoe door het presbyterium van Epheze geordend?

Wij zijn van oordeel, dat daartegen heel wat aan te voeren is. In de eerste plaats: im. heeft blijkens de Schriftgegevens een reizend leven gehad, daar hij Paulus' reisgenoot en helper op diens zendingsreizen was. We mogen voor het geheel wel verwijzen naar het mooie art. van Prof. Greijdanus in de Chr. Encyclopaedie (deel 5, bl. 442 v.). We nemen alleen uit het slot het volgende over: We zien aldus, dat Timotheus met den apostel gearbeid heeft te Pilippi, Thessaloniea, Berea, Corinthe, Eféze; en dat hij door hem met belangrijke zendingen belast is naar Corintbe (1 Cor. 4 : 17; 16 : 10; Hand. 19 : 22), naar Filippi (Vilipp. 2 : 19—23), naar Efeze (1 Tim. 1 : 3), en in het begin reeds naar Thessalonica (1 Thess. 3:1, 6). En nadert des apostels dood, dan moet Tim. bij hem zijn (2 Tim. 4:9), die hem nimmer heeft verlaten, ook niet toen hij gevangen zat (Pilipp. 1:1; 2 : 19; Col. 1:1; Pilem. : 1)". En nimmer vernemen we, dat Tim. ergens een plaatsel ij k ambt heeft bekleed, voegen we er aan toe.

In de tweede plaats: n 1 Tim. 1 : 3 vermaant Paulus Tim. nóg in Epheze te blijven (hij wilde er bUjkbaar vandaan, geUjk Greijdanus opmerkt. Bijzonder Canoniek, deel 2, bl. 228), welke vermaning toch voor Tim. als plaatselijke ambtsdrager wel overbodig ware geweest! Deze tekst wijst dus op 'n t ij d e 1 ij k e n dienst in de kerk van Epheze. Blijkbaar heeft Paulus hem indertijd daar achtergelaten of daarheen gezonden, toen de apostel zelf naar Macedonië vertrok, gelijk datzelfde vers drie meedeelt. Op dat tijdelijk karakter van Timotheus' werk daarop wijzen ook plaatsen als 1 Tim. 3 : 14, 15; 4 : 13 (zie verklaring van Bouma). Anders is het met het werk der prediking enz. dat Tim. krachtens zijn „evangelist"-zijn moet doen: at moet h ij ook naPaulus'verwachtendood onvermoeid voortzetten (2 Tim.3 : 14— 4:8) Er is dus alle grond, om Timotheus' t ij d e 1 ijk e n dienst in Epheze's kerk te onderscheiden van het bl ij vend „evangelis t"-z ij n, waar dan ook! Waarbij, om misverstand af te snijden, worde genoteerd, dat die t ij d e 1 ij k e dienst, ter volvoering van een door een apostel verleende werkopdracht, óók behoorde tot den veelzijdigen „evangelisten"-arbeid.

In de derde plaats: r Bouma wijst er in zijn inleidingen van de Korte Verkl. (bl. 24) en kommentaar-Bottenburg (bl. 7) terecht op, dat Tim. en Titus hun plaats niet hebben temidden van de plaatsel ij ke ambtsdragers maar boven deze staan en hun ambtsbevoegdheden aan geen grenzen gebonden zijn, doch hun autoriteit zich over alle gemeenten, waarmee hun ambtelijke practijk hen in aanraking brengt, uitstrekt. „Want zij moeten het Evangelie overgeven aan anderen, die zij bekwaam achten om te onderwijzen, 2 Tim. 2:2; ze treden op met beslissende en bevelende autoriteit, 1 Tim. 5 : 'T. Ze hebben gezag, zelfs om te straffen, over een ouderling, 1 Tim. 5 : 17—20. Ze moeten bevelen geven aangaande voorbeden in de gemeente, 1 Tim. 2:1, 2, 8, waken over de heiligheid van het leven, 1 Tim. 2 : 8 v.v., en de tucht oefenen, 1 Tim. 5:20; 6:5; Titus 3:10" (Korte Verkl. bl. 24). Daarbij hebben ze de leiding bij het ordenen van ouderlingen en diakenen, 1 Tim. 3 : 1—16; 5 : 17—^22; Titus 1 : 5. Zou men, mèt de minderheidsnota van Ds V. d. Waal, inbrengen, dat Tim. derhalve als „herder en leeraar" op de ouderlingen en diakenen moet toezien en leiding geven bij hun ordening enz., dan zij echter gewezen op 1 Tim. 5 : 17 en 2 Tim. 2 : 2, waar bUjkt, dat onder de ouderlingen begrepen zijn, zij, die elders in de Schrift „herder en leeraar" heeten (1 Tim. 5:17: nderscheiding tusschen de „regeerende" en „leerenr de" ouderlingen!) en Tim. moet zorgen voor „herders en leeraars" (2 Tim. 2:2), opdat, als hij naar Rome vertrekt (4:9), de bediening des Woords voortgang hebbe. M.a.w. Tim. heeft ook bevoegdheid „predikanten" „op te leiden" en te ordenen.

Zoodat onze conclusie wel moet zijn, dat Tim. geen plaatsel ij k ambt als dat van „herder en leeraar", of dat van ouderling, in Efeze's kerk heeft bekleed, doch een speciaal ambt bezat, dat van „evangelist" (2 Tim. 4:5).

Dientengevolge blijven nog 3 van de 5 door Bronkhorst opgesomde mogelijkheden van combinatie van 1 Tim. 4 : 14 en 2 Tim. 1 : 6 over.

De eerste daarvan is: ordening met handoplegging bij uitzending met een werkopdracht naar een bepaalde plaatselijke kerk. Van een dergelijke ordening wordt ons nergens elders bericht. Daarbij is ook hetgeen oVer „de profetieën" wordt gezegd moeilijk verklaarbaar.

De tweede der overgebleven mogelijkheden, dat Paulus namens het presbyterium aan Tim. de handen oplei, is zeer onwaarschijnlijk, gezien de positieve mededeeling in 1 Tim. 4 : 14.

Zoodat de derde mogelijkheid ons de eenige lijkt: beide teksten zien op dezelfde gebeurtenis, n.l. de ordening van Tim. tot het speciale ambt van „evangelist", in de plaatselijke kerk te Lystra, na voorafgaande profetieën daarover en door handoplegging door de gezamenlijke ouderlingen, de apostel Paulus inbegrepen.

En ook al zou men met een Jeremias en een Zahn aan twee ordeningen willen denken, n.l. één tot „evangelist" (door Paulus) en één tot ambtsdrager in de kerk van Epheze (door de gezamenlijke ouderlingen daar), dan is toch niet ontkend de ordening tot het ambt van „evangelist". En om dit laatste is het ons te doen, n.l. het bewijs, dat het „evangelist"-zijn niet een niet-ambtelijke werkzaamheid is doch een bijzonder ambt, wat bewezen wordt door de bevestiging daarin, waarvoor vrij dan voor Timotheus hét bewijs gevonden hebben in 1 Tim. 4:14 en 2 Tim. 1 : 6. Zoodat wij daarmee de opmerking van de minderheidsnota (bl. 16): H e t i s de vraag, of zij een speciaal „ambt" hadden. Mogelijk waren zij krachten, die door de Heere gegeven werden en zich spontaan gaven voor het werk", voldoende weerlegd achten. „Evangelist" achtten wij een „technische term" om een speciaal ambt aan te duiden. En de mededeeling, dat Tim. in dat ambt werd aangesteld en bevestigd, versterkt ons daarin. Want als Tim. als „evangelist" ambtelijke aanstelling kreeg, kunnen ook een Titus en een Philippus en eventueel anderen die ontvangen hebben. Dat het van anderen dan Tim. niet wordt vermeld, is geen tegenbewijs, gezien mede de wijze waarop en het verband waarin Tim. aan zijn ambtelijke aanstelling wordt herinnerd. Immers ook wel van ouderlingen wordt de „bevestiging" tevoren niet meegedeeld (b.v. Hand. 15 : 6). Tenslotte is er ook de mogelijkheid, dat niet allen, die het werk van een „evangelist" deden, bijzonderambteüjke aanstelling ontvingen. Zoodat er ambtelijk-„bevestigde" en niet-ambtelijk „bevestigde" „evangelisten" werkzaam zijn geweest. Dat er in dat ambt „bevestigd" werden, is in elk geval door hetgeen de Schrift omtrent Timotheus meedeelt buiten twijfel. En daaraan mogen we ons dus houden.

8. Dat „evangelist" als „technische term" een speciaal ambt aanduidt, wordt o.i. bevestigd door Hand. 21 : 8 en 2 Tim. 4:5. In eerstgenoemde plaats is dat woord immers als zelfstandig naamwoord gevoegd bij den naam Philippus. En in 2 Tim. 4 : 5 is sprake van het doen van „werk van evangelist".

Bouma wil niet aan het bepaalde werk en ambt van een „evangelist" denken en het algemeen houden als evangelieprediking. Doch daartegen rijzen bezwaren.

In de eerste plaats: et „uw" staat er bij, dus slaande op de Tim. opgedragen „diakonia", gelijk Bouma zelf aanwijst. Verder: et heeft wat te beteeken en, dat er „diakonia" b ij staat. Want dat woord komt in het N. Testament 33 maal voor en daarvan slaat het buiten deze plaats, 2 Tim. 4:5, 17 maal op de bediening in het b ij z. ambt (Hand. 1 : 17; 1 : 25; 6 : 1, 4; 20 : 24; 21 : 19; Rom. 11:13; 12:17; 2 Cor. 4:1; 5:18; 6:3; 11:8; Epheze 4:12; Col. 4:17; 1 Tim. 1:12; 2 Tim. 4 : 11; Openb. 2 : 19), éénmaal op de engelen (Hebr. 1 : 14); 4 keer op de O.T.-i s c h e bediening (2 Cor. 3 : 'T, 8, 9); 9 maal op barmhartigheidswerk in „engeren" en „ruimeren" zin (Lue. 10 : 40; Hand. 11 : 29; 12 : 25; Rom. 15:31; 1 Cor. 16:15; 2 Cor. 8:4; 9:1, 12:13), terwijl in 1 Cor. 12 : 5 het eenige meervoud voorkomt : „er is verscheidenheid in bediening e n", maar bedieningen staat tusschen „charismata" (genadegaven) en „werkingen". Het zou der-

halve in 2 Tim. 4 : 5 de eenige plaats moeten zijn, waar het zou worden gebruikt voor werk in de kerk in het ambt der geloovigen.

Tenslotte moet worden gelet o'p het feit, dat in het Grieksch de lidwoorden bij „werk" en „evangelist" ontbreken (ergon poièson evangelistou), wat volgens de grammatica (Grosheide, Robertsons beknopte Grammatica, bl. 134, paragr. 229, 1, en Blasz en Debrunner, Neustestl. Grammatik, 1943, bl. 113, paragr. 252, 2) kan beteekenen, dat het lidwoord bij „ergon" is weggelaten (en dies ook bij het daarvan afhankelijke , , evangelist"), omdat er maar één soort werk is als dit, n.l. „evangelisten-werk". Dat zou niet weinig pleiten voor de opvatting als „technische term". Zoodat o.i. het meerderheidsrapport (bl. 9) terecht de aandacht vestigt op , , de nadrukkelijke omschrijving: werk van Evangelist — die de indruk wekt den naam Evangelist als technische ambtsterm te gebruiken".

9. Inzake de beantwoording van de vraag, of „evangelist" een bijzonder ambt dan wel een werkzaamheidzonder-ambtelijk-karakter is, meenen wij nu de volgende conclusies te mogen trekken:

a. het woord , , evangelist" in Hand. 21 : 5, Epheze 4 : 11 en 2 Tim. 5 : 4 is een technische term voor een speciaal ambt, in welk ambt, gezien 1 Tim. 4 : 14 en 2 Tim. 1 : 6, bevestiging plaats vond; b. dat „evangelisten"-ambt is juist vanwege de genoemde aparte bevestiging geen plaatselijk ambt als dat van , , herder en leeraar", , , ouderling" of „diaken" doch ging daar boven uit (1 Tim. 2:1, 2, 8; 3 : 1—16; 5 : 7; 5 : 17—22; 6 : 5; 2 Tim. 2:2; Titus. 1:5:3:10), en werd soms - uitgericht over vele gemeenten tegelijk (Titus 1:5), ofschoon het ook wel een tijdelijke taak in een plaatseüjke kerk kon omvatten (1 Tim. 1:3; 3 : 14, 15; 4 : 13).

J. FRANCKE.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

De kwestie van het evangelisten-ambt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's