Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Sacramenten instrumenten van den Heiligen Geest

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Sacramenten instrumenten van den Heiligen Geest

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij (Abraham) ontving het teeken der besnijdenis als een zegel der gerechtigheid van het geloof, dat hij in onbesneden toestand had. Rom. 4 : 11.

In het vierde hoofdstuk van den brief aan de Romeinen beschrijft Paulus hoe Abraham gerechtvaardigd werd door het geloof alléén. Paulus accentueert in zijn betoog, dat Abrahams geloof hem tot gerechtigheid werd gerekend, toen hij nog onbesneden was. Daarom kan men nooit beweren dat Abraham op grond van of door middel van die besnijdenis rechtvaardig werd verklaard'. De rechtvaardigverklaring geschiedde uitsluitend op grond van Gods genade dóór het geloof.

Daarna schrijft Paulus den bekenden zin, dien we hierboven lieten afdrukken.

Paulus noemt hier dus de besnijdenis een zegel van de gerechtigheid-des-geloofs.

In zijn verklaring van deze omschrijving wijst Calvijn er eerst op, dat Paulus met deze uitspraak een gemakkelijk uit het voorafgaande betoog af te leiden, maar desondanks toch volkomen verkeerde, conclusie afwijst.

Wanneer men namelijk Paulus hoorde beweren, dat Abraham de gerechtigheid-des-geloofs deelachtig werd vóór hij nog besneden was, kon men als volgt gaan redeneeren: Abraham ontving de gerechtigheid-desgeloofs vóór hij besneden werd. Hij ontving dus het volle heil in onbesneden staat. Men kan dus de verlossing, de zaligheid deelachtig worden zonder besneden te zijn! Maar dan is die besnijdenis ook niet noodzakelijk ter zaligheid! En dan beteekent ze ook niet zoo veel!

Deze conclusie wijst Paulus nu zeer nadrukkelijk af. Neen, zegt hij, zoo staan de zaken niet. Zeker de besnijdenis werkt of geeft de zaligheid niet. Dat „nut" werpt ze niet af. Maar daarom is ze nog niet ijdel! Integendeel: ze heeft een ander en dan zeer „voortreffelijk" nut. Ze heeft namelijk deze functie, ze bewijst dezen dienst, dat zij de gerechtigheid-desgeloofs, die door Abraham in onbesneden staat was ontvangen aan ons verzegelt en als het ware b e-ve sti gt^).

Men geve er goed acht op, dat Paulus hier spreekt van de besnijdenis als een zegel van de gerechtigh e i d-des-geloof s.

Die besnijdenis is dus een zegel van de gerechtigheid. En dan nader van die gerechtigheid, welke Christus voor ons verworven heeft en nu door het geloof ons ten deel valt. Er is ook nog wel een andere gerechtigheid, die namelijk, welke door middel van de goede werken kan verworven worden. Dat is de gerechtigheid-uit-de-werken. Maar daarvan is de besnijdenis het zegel niet! Ze is dat alleen van die eigensoortige gerechtigheid, welke door het geloof verkregen wordt — dus van de gerechtigheiddes-geloofs.

Voorts is uit deze woorden van Paulus onmiddellijk duidelijk, dat Paulus hier de besnijdenis niet noemt een zegel vanhetgeloof! Aan zoo iets denkt hij zelfs niet. Neen, de besnijdenis is een zegel van de gerechtigheid. Van niets anders. En wanne'er Pau­ lus bij het woord gerechtigheid de nadere verklaring: des geloofs voegt, dan doet hij dat alleen om ieder misverstand ten aanzien van de gerechtigheid af te snijden, door haar nader te kwalificeeren.

We kunnen Paulus' bedoeling het best zóó weergeven: de besnijdenis is een zegel van de gerechtigheid, van die gerechtigheid alleen. Maar, denk er om: niet van die gerechtigheid, welke door middel van zelf gepraesteerde werken verdiend wordt, van die gerechtigheid dus, waar de Joden voor zwoegen. Neen, ze is alleen een zegel van die gerechtigheid welke Christus door zijn offer verwierf en ons in den weg des geloofs, uit louter genade, ten deel valt.

De groote vraag, welke nu bij de overweging van deze waarheid in ons oprijst is deze: hoe, opwelke w ij z e verricht de besnijdenis — en dus ook ieder ander sacrament — haar verzegelings-en bevestigingsdienst ? Op welke wijze verzegelen en bevestigen de sacramenten dus de gerechtigheid-des-geloofs?

Speciaal op deze vraag geeft Paulus ons in Rom. 4 : 11 een antwoord. We hebben namelijk in dit paulinische woord een belangrijke plaats over het „gemeene gebruik der sacramenten"^). D.w.z.: e hebben hier een aanwijzing hoe de sacramenten gebruikt moeten ^worden, zullen ze hun belangrijken en heerlijken dienst kunnen verrichten.

Om nu de vraag te beantwoorden h o e de sacramenten werken, op w e 1 k e w ij z e zij de gerechtigheiddes-geloofs verzegelen en bevestigen, wijst Calvijn er op, dat de sacramenten naar het getuigenis van Paulus zegels zijn, waardoor Gods beloften in zekeren zin in onze harten worden ingedrukt en de zekerheid der genade wordt bevestigd^).

Men lette er nu scherp op, dat Calvijn van de g e-rechtigheid-des-geloofs zoo maar overstapt op de belofte! De sacramenten zijn zegelen van de gerechtigheid-des-geloofs — ze zijn het óók en tegelijk van de belofte! En de sacramenten verzegelen en bevestigen ons nu de gerechtigheid-des-geloofs omdat ze zegelen der belofte zijn. Ja, alleen o m d st t ze zegelen der belofte zijn, kunnen ze de gerechtigheiddes-geloofs aan ons verzegelen en bevestigen.

Voor wie de Schriften verstaat is deze overgang van de gerechtigheid-des-geloofs naar de belofte vanzelfsprekend. De gerechtigheid-des-geloofs wordt immers door God naar ons toegedragen in z ij n wo o, r d, d.i. in zijn belofte. Wij worden rechtvaardig verklaard, wij • ontvangen de gerechtigheid alleen doordat God ons vrij spreekt van schuld en straf en ons recht geeft op het eeuwige leven op grond van het volbrachte offer van onzen Heer Jezus Christus. Onze rechtvaardiging bestaat dus nooit anders voor ons en komt ons nooit anders toe en wordt nooit op andere wijze ons deel dan in Gods vrij sprekend vonnis. Of, anders gezegd: ze bestaat niet anders voor ons en komt ons nooit anders toe en wordt nooit op andere wijze ons deel dan in Gods belofte.

Wie dus spreekt over de gerechtigheid-des-geloofs spreekt daarmee ook en vanzelf over de belofte, want die gerechtigheid bestaat hier en? nü voor «J»"? eenvoudig niet anders dan in de belofte! En wie 1, . lof te zegt, zegt daarmee dus ook en vanzelf gerecEtigheid des geloofs, want die gerechtigheid is steeds en primair inhoud der belofte.

En wanneer dus Paulus betoogt, dat de besnijdenis een zegel van de gerechtigheid-des-gêloofs is, dan zegt hij daarmee, daardoor, tegelijk, óók dat de besnijdenis het zegel is der belofte. De „inhoud" van het teeken der besnijdenis — en dus ook van de andere sacramenten — is dus de belofte van de gerechtigheid-desgeloofs en zoo en daarom van die gerechtigheid zélf. Calvijn zegt het kort en bondig zoo: De genadige verzoening met God was in dat teeken vervat*).

Nadat men heeft ingezien, dai de besnijdenis een zegel is van de belofte, waarin de gerechtigheid aan ons wordt aangeboden en geschonken, kan ons het licht opgaan over de wijze waarop de besnijdenis — en dus ook de andere sacramenten — hun zegenrijk werk verrichten.

In zijn verklaring van dit onderdeel van Rom. 4 : 11 legt Calvijn er eerst den nadruk op, dat de sacramenten óp zich zelf en dóór zich zelf niets helpen^). Maar gelukkig bestaan ze nooit op zich zelf en werken ze nooit door zich zelf ! Een sacrament „op zich zelf" en „in zich zelf" is ten slotte een pure abstractie. Want God heeft de sacramenten uitgedacht, gegeven, en laat ze nu functionneeren als zij-n i n s t r u ­ menten. De instrumenten zijn om zoo te zeggen altijd in Gods hand. Hij werkt er mee. Zonder Hem bestaan ze niet. Maar als ze naar zijn instelling worden bediend dan is Hij er in, dan komt Hij er mee, dan wérkt Hij er door.

Maar dit alles moet nog meer geconcretiseerd worden. Want het is zoo, dat de sacramenten slechts door de genade des Geestes hun uitwerking verkrijgen in de harten der uitverkorenen °). De Heilige Geest dringt in en met het in de sacramenten verzegelde beloftewoord door in de harten van allen, die God aan Jezus Christus gegeven heeft. Hij maakt dat het woord in die harten aanslaat, tot heerschappij komt en ze vernieuwt. Op die wijze eigent Hij ons Christus met al zijn weldaden toe en maakt dat Christus in ons woont. Sacramenten zijn dus speciaal instrumenten van den Heiligen Geest om de beloften Gods in zekeren zin in de harten der uitverkorenen in te drukken en de zekerheid der genade te bevestigen^).

Maar wanneer men zoo den dienst der sacramenten omschrijft, moet wéér de vraag opkomen: hoe staat het dan met deze sacramenten wanneer ze aan goddeloozen worden bediend? In zulke lieden doen ze toch niet wat zooeven werd gezegd?

Neen, in de goddeloozen doen de sacramenten hun heerlijk werk niet! Christus, die zichzelf in de sacramenten door den Heiligen Geest geheel en al aan de zijnen geeft, komt in en door die sacramenten niet in de goddeloozen! Want Hij laat zich van zijn Geest niet scheiden! Waar de Geest niet is, geeft Christus zich in de sacramenten óók niet! Wie leeren zou dat Christus in zijn sacramenten ook door de goddeloozen werkelijk wórdt ontvangen, zegt volgens Calvijn iets even onzinnigs als de man die betoogen zou dat een levend mensch in een doodkist zou kunnen leven en werken.

Maar al hebben de sacramenten in de ongeloovigen geen heerlijk effect en al zijn ze voor hen niets dan „ledige teekenen", daarom verliezen de sacramenten als ze aan deze goddeloozen worden bediend den hun eigen inhoud, de aan hen inhaerente kracht, de hun toekomende volkomenheid niet! Gods instrumenten kunnen door de goddeloozen toch niet veranderd, of geschonden laat staan vernietigd worden? Dat te beweren is dwaasheid. „Hoewel zij voor de verworpenen slechts doode en nuttelooze figuren zijn, behouden de sacramenten toch altijd hun kracht en natuur omdat, hoewel onze ongeloovigheid ons van hun effect berooft, ze Gods waarheid toch niet aan het wankelen maakt noch uitbluscht. Daarom blijve dit vaststaan, dat de heilige zinnebeelden getuigenissen zijn, waardoor God Zijne genade aan onze harten verze geit"'').

Dat zijn de sacramenten naar den hun door God gegeven en steeds bewaarden aard.

Dat zijn ze, omdat ze instrumenten van den Heiligen Geest zijn en altijd blijven.

Dat zijn en blijven ze altijd en overal en voor iédèr, 'wanneer ke naar Gods bevel worden bediend.


1) Officium erat justltlam fidel obsignare, ac veluti ratam facere. Ratam facere = tot het bedoelde effect leiden, vrucht doen dragen.

2) Inslgnem locum de communi sacramentorum usu.

3) Sunt enlm teste Paulo sigllla, quibus et Dei promisslones cördibus nostris quodammodo imprlmuntur et sancitur gratlae certltudo.

4) Gratulta reconclliatio in Deo In slgno Ulo Inclusa f uit.

5) Per se nihil juvant.

6) Deus tarnen, qui gratlae suae Instrumenta esse voluit, arcana spiritus sul gratia efflcit ne profectu careant in electio.

7) Et quamvis repróbis tantum mortuae sint ac inutlles figurae, vim tarnen suam et naturam semper retinent; quia, etsi nostra Incredulltas effectu lUorum nos prlvat, non tamen Dei verltatem labe factat vel extingult. Quare maneat hoc fixum, sacra symbola esse testimonla, quibus gratiam suam Deus cordlbus iiostrls obsignat.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 januari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Sacramenten instrumenten van den Heiligen Geest

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 januari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's