Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wel geboren uit Israël — maar nidt geloovend als Israël

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wel geboren uit Israël — maar nidt geloovend als Israël

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zij zijn immers Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eeredienst en de beloften; hunner zijn de vaderen en uit hen is, voor wat het vleesch betreft, de Christus Het is echter niet zóó, dat het woord , Gods is weggevallen, want niet allen, die .uit Israël geboren worden zijn Israël. Rom. 9 : 2—6.

Op de vragen welke we de vorige week stelden, geeft Paulus nu dit korte massieve antwoord : Hetisniet zoo dat het woord Gods is weggevallen; want niet allen die uit Israël geboren worden zijn Israël.

Voorop plaatst Paulus de fundamenteele waarheid, dat God trouw is, nooit liegt, zijn verbond eeuwig gedenkt en doet al wat Hij beloofd heeft.

En om nu te verklaren hoe deze trouw ook in en tengevolge van den massalen afval der Israëlieten niet geschonden werd, voegt hij aan dien eersten zin deze woorden toe: want niet allen die uit Israël geboren worden, zijn Israël.

Wat bedoelt Paulus met dezen zin?

Het thema van Paulus' betoog, aldus Calvijn, is dit: De HEERE heeft a a n A b r a h a m en al zijn zaad debeloftenietopzoo'n manier gegeven dat ook de in de belofte t o e g e z e g d e erfenis aan lederen w i 11 e k e u r i g e n nakomeling van A b r a h a m toekomt''). D a a r u i t vloeit voort, dat de afval van sommigen nimmer kan verhinderen, dat het verbond sterk en vast blijft!

Velen redeneeren zóó: wie de belofte krijgt, krijgt ook vast en zeker de erfenis. En wie de erfenis niet krijgt, kreeg dus ook de belofte niet!

Maar zoo denkt Paulus er niet over. Hij zegt juist het tegenovergestelde. Hij legt er immers den nadruk öp, dat God wèl aan velen de belofte geeft, maar dat dat geven van de belofte niet zonder meer een garantie is, dat men ook de in die belofte toegezegde erfenis deelachtig zal worden. En omdat God de belofte niet zóó geeft, dat het ontvangen van de erfenis vast en zeker op het geven van de belofte volgt, daarom kan men, als iemand wèl de belofte maar niet de erfenis ontving, nooit zeggen dat God zijn woord niet hield, dat dus Gods woord wegviel.

Het is noodig, dat deze uitermate belangrijke waarheid in helder licht komt te staan. Dat kan goed geschieden door nauwkeurig te overwegen welke verhouding de HEERE tusschen Zich en zijn volk in het leven riep, toen Hij Zich Abrahams nageslacht tot een bizonder volk uitkoos.

Om dat te doen moet men er zich allereerst goed rekenschap van geven, dat de belofte des heils aan allen toekomt, die naar het vleesch van Abraham afstammen, omdat ze aan deze allen, zonder eenige uitzondering, wordt aangeboden. Op grond van dit geven van de belofte aan alle afstammelingen van Abraham worden deze nu naar recht erfgenamen en opvolgers van het met Abraham opgerichte verbond genoemd, of óók wel, zooals de Schrift dat uitdrukt: zonen-der-beloftenis ").

Men kan uit de Schrift direct zien, dat de zaken zoo sta, an. De HEERE heeft immers zijn verbond in Ismaël en Ezau niet minder dan in Izaak en Jakob verzegeld. Daaruit blijkt duidelijk, dat zij niet geheel en al vreemd van Hem zijn geweest. Als men dit zou durven ontkennen zou men de besnijdenis, waaraan hun op Gods bevel deel gegeven was, voor niets achten. Maar dat kan men niet doen zonder God te beschimpen.

Dat de Schrift leert, dat Gods verbond en belofte aan al Abraham's vleeschelijke nakomelingen werd verzegeld blijkt ook nog uit andere uitspraken. Paulus zegt immers duidelijk, dat hunner de verbonden zijn, ook al zijn de Joden ongeloovig. In Hand. 3 noemt Petrus hen zonen der verbonden, omdat ze het nakroost der profeten waren ^). God heeft er nu eenmaal behagen in gehad het volk Israël als de kudde Gods in zijn schaapskooi te ontvangen. Dit voorrecht nu, waardoor de kinderen van Abraham boven de volken uitblonken, vloeide voort uit Gods beloftewoord, dat tot allen uitging. En daarom kwam de genadige aanneming-tot-kinderen-door-God hun allien gemeenschappelijk toe. Alle Israëlieten waren zoo huisgenooten der kerk, kinderen Gods en erfgenamen van het eeuwige leven".

Maar behalve dit eerste, dat God zijn verbond oprichtte met alle kinderen van Abraham, die op natuurlijke wijze uit hem waren voortgekomen"), moet, om dit woord van Paulus goed te verstaan, ook nog iets anders overwogen worden.

Het is dit, dat in den eigenlijken zin des woords alleen zij z o n e n - d e r - belofte^genoemd worden, in wie de krachtdadige werking van de belofte duidelijk o p e n b a a r wordt. Op grond daarvan nu ontkent Paulus dat alle zonen Abrahams zonen Gods waren; ook al was door den HEERE een verbond met hen gesloten. Het was immers steeds zoo, dat slechts weinigen vast bleven staan in de trouw aan het verbond, al getuigt God zelf door Ezechiël, dat zij allen voor hem de positie van zonen innamen .

We kunnen dit alles kort zóó samenvatten: Wanneer, zooals dat door Paulus in dit Schriftgedeelte geschiedt, het geheele Joodsche volk de erfenis en het bizonder eigendom des HEEREN wordt genoemd, wordt daarmee aangeduid, dat het door den HEERE is aangenomen, onder aanbieding van de belofte des heils, welke met het teeken der besnijdenis werd bekrachtigd. Maar omdat velen van deze Joden door hun ondankbaarheid die aanneming-tot-kind versmaden en daarom de zegenende werking daarvan in het geheel niet genieten, komt onder hen een ander onderscheid voor den dag, namelijk wanneer men de vervulling van de belofte in het oog vat.

Indien men ten slotte naar den laatsten grond voor dit onder de Joden optredend verschil vraagt, dan kan men alleen maar naar Gods verkiezing wijzen ! De Joden, die afvielen, zoo verzekert Paulus, waren niet in Gods ware verkiezing begrepen! Zeker, er is óók een verkiezing, die het geheele volk Israël omvat. Krachtens deze verkiezing verwaardigt God zich met het gansohe volk het verbond-des-levens op te richten. Dat is ongetwijfeld reeds een schitterend bhjk van zijn ongehouden barmhartigheid. Maar daar ver boven uit gaat de in een tweede verkiezing verborgen genade, welke zich slechts tot een deel van het Joodsche volk beperkt".

Wanneer men het bovenstaande goed heeft overwogen bevatten de laatste van de boven dit stukje geplaatste paulinische woorden geen moeilijkheden meer.

Pa, ulus spreekt daarin over de Joden als het zaad — neen niet van Jacob, maar — van Israël. Natuurlijk doet hij dat met opzet. Hij duidt zoo zijn volksgenooten aan als het nakroost van den man, die aan de rivier den Jabbok op leven en dood met God worstelde om de vervulling van de belofte! , , Ik laat U niet gaan, indien Gij mij niet zegent" heeft Jacob toen tot den Engel des HEEREN gebeden. En daar en zóó werd Jacob, de hielenlichter, de man, die vleesch tot zijn arm stelde, tot Israël, tot de vorst Gods, tot de man, die de vervulling van Gods belofte, naar Gods verkiezing, uit genade, in den weg van den strijd des geloofs ontvangen heeft.

En nu is dit het verschrikkelijke, waar Paulus zoo zwaar onder lijdt, dat de groote massa van de af-.stammelingen van dezen „Israël" heelemaal niet „Israël" zijn! De Joden zijn zelfs zoo ongeveer het tegengestelde van vorsten Gods en worstelaars om de vervulling der belofte. Ze kennen, door eigen schuld, _ de belofte niet eens! En de vervulling ervan verachten ze met joodsche felheid!

Zie, daarom ontvingen ze het aan gansch Israël beloofde heil niet Het woord der belofte dat óók tot hen meenens, met volle kracht en ernst was gekomen, werd in hen niet met het geloof gemengd. Daarom, en daarom alléén, konden ze in de rust niet ingaan. Daarom, en daarom alleen, werden ze als doode takken, van den boom van Gods volk afgehouwen.

Neen, Gods woord viel niet weg. God gaf allen, gelijkelijk en oprecht, zijn belofte. En Hij verzegelde die aan allen, gelijkelijk en oprecht, met de besnijdenis! Maar de Joden hebben Gods beloften veracht, zijn woord weggeworpen, zijn wet overtreden.

Neen, als we Israels val zien moeten we niet vragen of God soms ontrouw werd aan zijn woord. We moeten ook niet vragen of Gods belofte soms niet aan alle Israëlieten gegeven was. Neen, het eenige wat we moeten zeggen bij de overweging van dat ontzettende gebeuren is: Het was hun eigen schuld. Ze konden niet ingaan vanwege hun ongeloof!

Niet allen, die uit Israël geboren werden, waren inderdaad en naar waarheid„Israël".


5) Propositie est, sic datam esse Abrahae promlssionem et seminl eius, ut non ad quodlibet semen, haec spectet haereditas: unde consequetur, nihil impedire quorundamdefectionem quo minus firmum et stabile foedus maneat.

c) Promlssionem salutis Abrahae datam ad omnes pertinere, Gjui ad eum carnis originem referunt, quia omnibus sine exceptione offeratur: atque hac ratione lure appellarl foederis cum Abrahamo percuss! haeredes ac successores, sive (ut scriptura loquitur) promissionis filios.

'') Nam quum Dominus voluerlt foedus suum non minus in Ismaele et Bsau quam in Isaac et Jacob obsignari, apparet non fuisse penitus ab ipso alienos: nisl forte pro nihilo liabeas circumcisionem., quae illis Dei mandato communicata f uit: quod sine Del contumella dici non potest.

s) Atque ld erat quod antea dicebat apostulus, eorum esse pacta, etiamsl Infideles forent.

0) Populus Israel quasi grex Dei in proprium eius ovlle receptum est Quum haec dignitas qua excelluerunt filii Abraliae prae gentibus, a solo Del verbo penderet, gratuita Dei adoptio ad omnes ipsos communiter pertlnuit. (Calvijn op Gen. 17 : 7).

1») Quare nihil certius est quam Deum foedus suum paclscl cum filiis Abrahae, qui naturallter ex eo gignendi erant.

11) Filios promissionis proprle nuncupari in quibus virtus et effieacia exilet. Ea ratione hic negat Paulus omnes Abrahae filios esse filios Dei, etlamsi pactum cum Illis initum esset a Domino : quia pauci' in fide testameutl stabant: quum tarnen omnes sibi esse filiorum loco teste-. tur Deus ipse apud Ezechielem caplte 16.

12) In summa, ubl totus populus vocatur haereditas et peculium Dei, significatur cooptatum esse a Domino, oblata salutis promissione et circumcisionis symbolo confirmata. Sed quia multi eorum sua ingratitudine adoptionem repudlant, ideoque eius beneficio minime fruuntur, inde emergit inter ipsos altera differentia, dum promissionis impletio respicltur.

13) E, gt quidem hoe illustre gratuitae mesericordlae. speculum, quod Deus cum gente una foedus vitae paclscl dignatus est: verum superemlnet magis recondita gratia In secunda electione, quae ad sblam partem restrlngitur.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 januari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Wel geboren uit Israël — maar nidt geloovend als Israël

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 januari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's