Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De „behandeling" van hel bezwaarschrift van Bedum A op de Synode van Middelburg, 1896

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De „behandeling" van hel bezwaarschrift van Bedum A op de Synode van Middelburg, 1896

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice,

Voor ingezonden stukken in onze rubriek, dat begrijp je, de plaats niet. Maar nu een bejaarde en hooggeachte broeder, op wiens historische kennis we nooit vergeefs een beroep hebben te doen, een artikel zendt, met eenige bedenkingen, willen we hem toch graag het woord geven. Onder het opschrift, dat hier boven staat, we nemen het dus van hem over, schreef ds J. Bosch In Brmelo het volgende:

Het is al eenige jaren geleden, dat in De Reformatie de gedachte is uitgesproken, dat het bezwaarschrift van de Kerk van Bedum A tegen eenige leeringen van Dr Kuyper, ingezonden bij de Synode van Middelburg in 1896, op deze Synode niet thuis hoorde. Schrijver dezes, die van een ander gevoelen is, heeft destijds vruchteloos gepoogd, daarvan eenige nadere verklaring te verkrijgen.

Thans is echter in het no. van 27 Januari '51, in een brief van Adolphus Venator (niet de remonstrantsche A. V. redlvlvus) duidelijk geponeerd, dat de Synode van Middelburg van 1896 in de niet ontvankelijk verklaring van het bedoelde bezwaarschrift juist en voorzichtig gehandeld heeft. Tevens wordt hierbij uitgesproken dat dit de juiste lijn was, waarvan op latere Synodes is afgeweken.

Deze visie op de Synode van Middelburg zou mij, als ik die vond in een Synodaal blad, vanzelfsprekend zijn, maar nu ik die vind in De Reformatie, het blad van de vrijmaking, ook van de banden van Kuyperlaansche speculaties, is het mij een volkomen raadsel, dat een onzer voormannen zoo schrijven kan. De strijd der vaderen wordt er door verloochend en ik zou niet weten, welke lijn er dan In onze vrijmaking zit, als we ons van de reacties van de Christelijk Gereformeerde vaderen op het Kuyperlaansche gedachten-systeem ontdoen. Ik zie niet in, hoe het kan samengaan, zóó met 1896 af te rekenen, en dan het terrein „Rondom 1905" te verkennen, zooals dat van onze zijde gedaan is.

Ik voel mij gedrongen over de , , behandeling" van het Bezwaarschrift van Bedum A op de Synode van Middelburg eenige opmerkingen te maken, niet, om een Kuy-I)er-hetze op te warmen, maar om, als een van de ouderen onder ons te trachten, de historie, althans een belangrijk stuk daarvan, zuiver te houden.

Ik wil beginnen met de sfeer te bezien, waarin de Synode van 1896 gehouden werd. Dat bezwaarschrift van Bedum A kwam niet in eens uit de lucht vallen. Daar was al heel wat over te doen geweest, of dat zoo maar ging, met elkaar te vereenigen, terwijl door Kuyper verschillende leeringen werden verbreid, die men tegen de Belijdenis achtte te zijn. En het was mede het bezwaar tegen bepaalde opvattingen van Kuyper aangaande Doop en wedergeboorte, dat een deel der Christelijk Gereformeerden geweigerd heeft, om met de vereeniging van 1892 mee te gaan.

Daarmede was de zaak van de leergeschillen niet afgedaan. In de jaren tusschen 1892 en 1896 is er in dit opzicht geen windstilte geweest. Het gistte in den boezem der Kerken voortdurend. Er was polemiek tusschen De Heraut, die 29 Jan. 1893 had beweerd, dat de Theologie als zoodanig geen kerkelijke aangelegenheid is, en dat er „tweeërlei Theologie" is — en De Roeper, waarin Lindeboom Kuyper bestreed. In 1894 is er in den Kring van de Curatoren der Theol. School een meerderheid die niet wil, dat de 40-jarlge herdenking van de Theol. School zou plaats hebben, waarover Bavinck krasse woorden deed hooren. Een deel van de Kamper professoren was op de hand van Kuyper in de brochure, getiteld: „Opleiding en Theologie", die weer door Lindeboom werd bestreden in zijn geschrift: „Bewaar het pand u toebetrouwd".

De vier professoren van Kampen zien het niet zoo ernstig in en willen geruststellend optreden. Lindeboom doet met kracht zijn bezwaren hooren tegen: „de logische actie van het denkend subject", die volgens Kuyper de kracht der wetenschap is. Hij bestrijdt zijn wedergeboortebegrip en zijn verklaring, dat de roeping door de prediking voor een onwedergeborene niets beteekent.

Daar verschijnt ook een brochure waarin vanuit het kerkvolk stemmen worden vernomen, die Kuyper's leer afwijzen. Maar onder alles blijkt, dat het ook na de vereeniging van 1892, onder de Gereformeerden niet rustig Is. Daar is een machtige invloed van Kuyper gebleven, waardoor ook voorgangers, die eertijds Christelijk Gereformeerd waren, tot de inzichten van Kuyper werden overgehaald. Zoodat er in de Kerken een meerderheid en een minderheid zich vormt; de meerderheid hangt de leeringen van Kuyper aan. In: „Nadere verantwoording" beantwoorden de schrijvers van Opleiding en Theologie de brochure: Bewaar het pand, enz. van Lindeboom. De strekking is, dat Lindeboom te hard van stal loopt enz.

Zoo is de sfeer van het kerkelijk leven in 1896 geladen met: voor of tegen Kuyper met zijn Heraut en zijn Encyclopaedic, plus zijn: „Voor een Distel een Mirt" en zooveel meer. Men behoefde dus, hoorende van een bezwaarschrift tegen K., zich niet van den domme te houden en te vragen: wat is er toch aan de hand; of: wat willen ze toch met zoo'n groot man als hij. Ieder, die eenigszins meeleefde, wist de concrete situatie op kerkelijk gebied.

En toen dan op de Ssmode van Middelburg het bezwaarschrift van Bedum binnengekomen was, nadat het reeds gediend had bij de Deputaten voor het Verband, en het reeds door De Heraut wereldkundig was gemaakt, werd eenvoudig een punt van allesbeheerschende beteekenis voor het kerkelijk leven in zijn nieuw stadium sinds 1892 aan de orde gesteld.

Trouwens het bezwaarschrift lag volkomen in de lijn van 1892.

Onder de overwegingen die een deel der Christel. Gereformeerden aan de Synode hadden aangeboden" om daarop hun bezwaren tegen de vereeniging te gronden, behoorde ook het volgende:

„En eindelijk is het ons een overwegend bezwaar voor Gereformeerd te erkennen, wat door voorgangers der Doleerende Kerken, in den laatsten tijd in het puWiek is uitgesproken en geleerd omtrent de wedergeboorte en den Heiligen Doop.

Wij achten het overbodig dit nader te ontwikkelen. Om zelfs den schijn te vermijden, dat het ons om personen te treffen te doen zou zijn, noemen wij geen namen. Er Is in 't publiek genoeg over geschreven, dat u niet onbekend zal zijn.

Wij bidden u broeders: neemt onze bezwaren in ernstige overweging, voordat het te laat is, en geeft aan onze bede gehoor. Sluit thans nog niet de door zoovelen gevreesde vereeniging; geeft althans vooraf allen gemeenten ae gelegenheid zich openbaar uit te spreken. Gods Geest besture uwe vergadering in al haar handelingen, tot heil en eenheid der gemeente Gods en tot eere van zijn Naam".

Wat was het besluit hierop? Het oordeel der Synode dienaangaande was het volgende: „Wat het laatste punt onder e. aangaat, waarin . verklaard wordt voor adressanten een overwegend bezwaar te zijn, voor Gereformeerd te erkennen, wat door voorgangers der Doleerende Kerken in den laatsten tijd over Doop en Wedergeboorte gepubliceerd is, oordeelt de Synode:

Aangezien de vereeniging geschiedt op den grondslag van eenheid in Geref. Belijdenis en Kerkorde, bezwaren tegen gevoelens betrekkelijk het een of ander stuk der leer, steeds op bevoegde kerkelijke vergaderingen kunnen worden gebracht om aldaar beoordeeld te worden."

Zoo sprak de Synode van 1892. En hoe deed men in 1896 toen het Bezwaarschrift van

Bedum de Synode bereikte? Men maakte er korte metten mee. Dat wil zeggen: men kwam tot de conclusie, dat het niet behandeld kon worden, en toch werd het wel behandeld. Er waren formeele bezwaren, werd beweerd, niet concreet genoeg, niet belijnd genoeg - in alle geval, het bezwaarschrift kon niet in behandeling komen. De kwestie bleef dus onbeslist. Het zakelijke werd wel aan het formeele opgeofferd; het meerdere aan het mindere, maar fiat, we beginnen er niet aan, en we passen er voor om met zoo'n aanklacht hem onder de oogen te komen. Zoo had men kunnen denken dat een serieuze vierschaar geoordeeld had: het formeele van een aanklacht is niet alles. In 't wezen der zaak zou die waard zijn behandeld te worden. We hebben in alle geval ons oordeel op te schorten. Maar wat is er van een onpartijdige uitspraalc gekomen? Niets. Integendeel met de farmeele afwijzing ging een mateirleele „behandeling" gepaard. Een behandeling, waarbij de aanlflacht afgewezen, de persoon tegen wien het ging veilig gesteld en het bezwaarschrift genegeerd werd. Een „behandeling" die haar weerga sinds 1892 schier niet vond.

Zie slechts, hoe de Kerk van Bedum met haar bezwaarschrift om de ooren geslagen werd. Lees de conclusie van de commissie van advies, die aanvaard werd. De Synode besloot:

„uit te spreken, dat zij niet alleen in het ter harer kennis gekomene geen aanleiding vindt, om handelend op te treden krachtens art. 3 der overeenkomst en zich alzoo tot Directeuren van de Vrije Universiteit te wenden, evenmin als haar Deputaten voor de oefening van het verband tusschen de Kerken en de Theol. Faculteit van de V.U., maar ook haar vertrouwen blijft betuigen in den betrokken Hoogleeraar, en in de Hoogleeraren van de Vrije Universiteit en van de Theologische School te Kampen, die verklaard hebben principieel aan de zijde van Kuyper te staan".

Zie dit is tóch een „behandeling". Hier is de onpartijdigheid zoek: alles wordt opgehangen aan een vermeend formeel gebrek van de opstelling van de aanklacht, maar toch wordt er uitspraak gedaan en vonnis geveld. Uitgesproken wordt, dat Kuyper vrij uitgaat, dat de aanklacht ongegrond is, "dat de betrokken Hoogleeraar het .volle vertrouwen blijft genieten, ja zelfs de professoren van de Theol. School, die in het bezwaarschrift niet eens genoemd worden, worden veilig gesteld.

Hiermee in verband is het inderdaad van belang kennis te nemen van de formeele gronden waarop het bezwaarschrift niet behandeld kon worden, in den eigenlijken zin van het woord dan.

Die formeele gronden komen hierop neer: Het bezwaarschrift zelf is een polemisch geschrift, en de bewijsvoeriag met woordelijke aanhaling van de door Dr Kuyper gebezigde uitdrukkingen, dat zijn leeringen met Schrift en Belijdenis in strijd zijn, ontbreekt.

Laat ons eens nagaan, of dit inderdaad zoo is. Ik neem tot proef, wat het Bezwaarschrift zegt over de roeping, in verband met de wedergeboorte, het geloof en de bekeering.

Gegeven wordt de opvatting van Kuyper, dat de roeping volgt op de wedergeboorte en het geloof. Hierbij worden tot bewijs, dat dit door hem geleerd wordt, aangehaald de woorden van Kuyper: „Want als dan nu de uitverkoren zondaar wedergeboren, d.i. levend gemaakt, met geloofsvermogen begaafd en aan Jezus gebonden is, dan is het eerste werk, dat als nu volgt, de roeping".

Deze' omschrijving is te vinden in „Het werk van den Heiligen Geest" II, bl. 187 en in „E Voto", II, 133, 134. Verwijzingen als kantteekeningen gegeven.

Verder wordt letterlijk aangehaald wat K. leert: „de dienst des Woords heeft niet met de dooden te rekenen" en: „de prediking kan niets ter zaligheid doen, noch uitwerken, dan waar het leven in kiem of ontkieming den dood reeds verving. De prediking gaat altoos uit naar de zoodanigen, die geacht wqrden in Christus te zijn ingelijfd en erfgenamen des Koninkrijks te zijn".

In kantteekening wordt aangewezen waar K. dit geleerd heeft. De Heraut, no. 949, en het werk van den Heiligen Geest, II, 187.

Dat deze leer van K. in strijd is met de Geref. Belijdenisschriften, wordt dan door het Bezwaarschrift aangewezen. Achtereenvolgens wordt uit Catechismus, Zondag 7 en 25, uit de Belijdenis (art. 17), uit de Dordtsche Leerregels I, III en IV, 8, 9, 10, 11, 12 de Geref. leer aangewezen, waarmede de gevoelens van K. in strijd zijn. Waarbij niet achterwege blijven de Schriftuurplaatsen, die ons in dezen het richtsnoer zijn. Ten slotte laat het Bezwaarschrift het gevaar van deze leer van K. duidelijk zien.

Wij nemen ook de proef met wat het Bezwaarschrift zegt van Kuyper's opvatting van den Doop.

De aanduiding van K.'s gevoelen wordt gegeven In deze woorden: „Dr Kuyper leert, dat de Doop geschiedt op grond van de onderstelde wedergeboorte, en dat op het zelfde oogenbhk, als de dooper het water sprenkelt op het hoofd van het kind, dat gedoopt wordt, uit den hemel een bizondere werking des Geestes indaalt in het kind, dat, uitverkoren, reeds wedergeboren is, en de potentie (het vermogen) des geloofs heeft, en dat anders de doop geen doop is".

De plaatsen waar ieder dat gevoelen lezen kan worden ter zijde van het Bezwaarschrift opgegeven. In: Voor een Distel een Mirt, bl. 24, 46, 52, 60—62. Verder: De Heraut van 12—26 Mei '95. E Voto, II, 477, 478, 481, 535-, 541; III, 12, 24, 50.

Dat dit gevoelen niet naar de Geref. Belridenlssclirlften is, wordt vervolgens duidelijk aangetoond, uit wat de Catechismus in Zondag 25, 26, 27 leert, uit wat de Belijdenis zegt in Art. 34. En wat de Heilige Schrift aangaat, zij leert ons geen anderen grond voor den Doop dan de belofte Gods. Petrus zegt (Hand. 2 : 35, 39): , een iegelijk van u worde gedoopt want (en dit was de grond) u komt de belofte toe en uvi^en kinderen".

Verder: De H. Schrift leert geen twee werkingen des Geestes, eerst het geloofsvermogen, en dan, onder het doopen, de inplanting in Christus „om nu één leven met het lichaam des Heeren te kunnen leven", want aan het geloof, zoodra ook maar het geloofsvermogen door den Heiligen Geest gewrocht is worden alle weldaden van Christus verbonden.

Eindelijk toont het Bezwaarschrift aan het bedenkelijke van deze leer van K. onder meer:

a) omdat de grond van den Doop verschoven wordt van het vaste fundament der beloften Gods, naar een onzekere onderstelling

b) omdat het naar die leer altijd onzeker is, of iemand wel gedoopt is — enz.

Wanneer wij nu lezen, dat het bezwaarschrift van Bedum's Kerkeraad geen bewijsvoering geeft met woordelijke aanhaling van de door Prof. Dr A. Kuyper gebezigde uitdrukkingen, dat zijn leeringeu met Schrift en belijdenis strijdig zijn, dan is dit niet juist.

Wat wij als voorbeeld namen laat ons zien, dat zeer zeker met letterlijke aanhaling van de door K. gebruikte uitdrukkingen het bewijs gegeven wordt, dat hij geleerd heeft wat gewraakt wordt, en wordt daartegen gesteld, wat Schrift en belijdenis leeren, zoodat duidelijk wordt aangewezen, dat zijn leeringen den toets der waarheid, die de gemeente Gods handhaaft, niet kunnen doorstaan.

Hoe de commissie van advies het heeft bestaan, om wegens gebrek aan bewijsvoering de Synode voor te stellen het bezwaarschrift niet In behandeling te nemen, is onbegrijpelijk en onverschoonlijk.

Temeer, omdat uit den gang der zaken op de Synode gebleken is, dat de tegenzin van de broeders om de kwestie van de leeringen van Kuyper aan te vatten niet maar lag in het zoogenaamd formeele gebrek van het bezwaarschrift van Bedum A.

Immers, hoe bejegende de Synode het voorstel van Drenthe's Provinciale Synode?

Dit verzoek hield in „dat met het oog op het vele twistgeschrijf in den laatsten tijd in publieke bladen, over verschillende leerstellige punten als wedergeboorte, doop, roeping enz de Generale Synode eenige Deputaten benoeme, om een nauwkeurig onderzoek in te stellen, naar wat wij volgens Gods Woord en onze Belijdenisschriften aangaande genoemde punten hebben te verstaan".

Hierop heeft de Synode geoordeeld, overeenkomstig het advies der commissie, , , dat zij op het verzoek van de Provinciale Synode van Drenthe niet kan ingaan".

En hoe ging het met het advies van Prof. Lindeboom? Deze stelde voor, dat de Synode zou uitspreken, dat zij het bezwaarschrift ontvankelijk acht, maar, d£iar het moeilijk gedurende deze vergadering te behandelen is, Deputaten benoeme, die hun gemotiveerd oordeel over deze zaak aan de Kerken zullen toezenden; waarbij de Synode dan bepale, dat, zoo twee Prov. Synoden het wenschelijk achten, voor het einde des volgenden jaars.

en Generale Synode over deze zaak worde samengferoepen'\

Maar ook dit voorstel om Deputaten te benoemen kon geen gunst verwerven.

Uit dit afstemmen van de benoeming van Deputaten blijkt dus, dat het niet zoo bepaald zat in het zoogenaamd gebrek aan bewijsvoering, maar dat er bij de Synode een zekere tegenzin was, om de leeringen van Kuyper te onderzoeken, en mogelijk met hem in conflict te komen. Anders is toch niet te verstaan, dat de Synodes er in volhard hebben, om geen Deputaten van onderzoek van de leergeschillen te benoemen.

Daarom kunnen wij niet inzien, dat de uitsprasik van Middelburg juist en voorzichtig is geweest. Veeleer was ze niet van lichtvaardigheid vrij te pleiten, en evenmin van partijdigheid, in het aanhangen van een bepaalde beschouwing, zonder bezwaren en bedenkingen van uit de gemeente aan het woord te laten.

Men moet zeggen, dat uit de slappe houding van de Middelburger Synode van 1896 veel ellende voortgekomen is. De Synodes hebben K. ontzien, ze hebben hem met zijn leeringen laten begaan.

Maar hoe weinig onschuldig de Kuyper-sympathieën In de leer waren, bleek wel uit het feit, dat bij drie professoren van Kampen, na 1896 de oogen zijn opengegaan. Zoodat zij later in hun optreden gedaan hebben, wat Middelburg had verzuimd en zij zelf in hun geschriften hadden verzuimd: dé bestreden leeringen van Kuyper veroordeelen.

We zien na 1896 eenige professoren van Kampen van inzicht veranderd. Bavinck bestreed later de „doopsgenade" leer en den , , doop op onderstelde wedergeboorte" van K., en nam in zijn artikelen over , , Roeping en Wedergeboorte" (ook in een boek gebundeld) tegen K. positie. Noordtzij kwam heelemaal naast Lindeboom te staan in de vijf stellingen. Wielenga sprak zich in De Bazuin van 23 Nov. 1900 aldus uit: dat hij verklaarde van gevoelen veranderd te zijn. Vroeger had hij mede geijverd voor de ineensmelting van Kampen en Amsterdam. Thans was hij er tegen. Na al wat gepoogd en mislukt is moet z.i. elke ineensmelting uitloopen op een opdoeken en opruimen van de Theol. School. Men moet weten, dat deze mannen het nauw verband zagen, dat er bestond tusschen de leergeschillen en de opleiding!

Aan den kant van de volgelingen van K. was er intusschen geen sprake van zwijgen. Het bleef onrustig. Niet alleen dat in 1899 bleek dat van de zijde van Amsterdam geen' toenadering te verwachten was in de zaak der opleiding, de sfeer bleek zoodanig Kuyperiaansch, dat er al meer een tegenstelling en v\rrijving kwam tussehen Amsterdam en Kampen.

Daarop is 1902 gevolgd, een droevig contrast met 1892 en de zaak van het Beding. De meerderheid besluit Kampen op te heffen, en naar Amsterdam te verplaatsen. Maar dit besluit bleef onuitg(y/oerd. Verder is te memoreeren dat de jonge Kuyper (van Makkum) een proefschrift schreef over Joh. Maccovius, die genoemd is de vader van de scholEistieke theologie. Prof. Wielenga was op de Maccovlaansche koers in Amsterdam zeer gebeten. Hij schreef erover in de Bazuin: , , Nu reeds wordt in verschillende kringen geklaagd, dat 't is of er een kille wind van supra-lapsarisch dogmatisme door de kerken vaart en dat nog wel gepaard gaat met een dialectisch verbondsïatallsme".

Spitsvondig beredeneerde uiteenzetting van het verbond. De verantwoordelijkheid des geloofs teruggezet bij bespiegelingen van uit de verborgen raad Gods. Wielenga zag dat de Maccovlaansche koers niet de rechte was, dat zij schadelijk voor de kerk was.

Van de „Vijf stellingen" waarin Lindeboom en Noordtzij de hand hadden, die alweer handelden over de leeringen die in bestrijding waren, waarover sinds 1892 de strijd gevoerd was, zal de bedoeling nog wel bekend zijn.

Waar van Synodewege tot hiertoe geweigerd was, de bestreden leeringen nader te onderzoekeu en te toetsen aan de belijdenis, en men voortging van de zijde van Amsterdam de kerken te beïnvloeden met de bepaalde leerstellingen van Kuyper, waartegen een sterke minderheid bezwaar had, daar beoogden de vijf stellingen, die contra deze waren, de Iserken in den lande op te wekken, hun bezwaarschriften te zenden naar de Synode, om van deze een uitspraak te verkrijgen, opdat het blijken mocht dat het niet langer geoorloofd zou zijn, leeringen van een particulier persoon, die nooit kerkelijk gesanctioneerd zijn, en niet door de belijdenis gedekt worden, in de kerken te verbreiden.

Daarop is de Synode van 1905 gehouden en zijn de ingekomen bezwaarschriften behandeld. Bekend is de formule over het , , zaad des verbonds", de continuïteit van de Kerk van Christus, met een stel restricties waaronder de uitspraak dat het min juist is te zeggen dat de doop wordt toegediend op onderstelling van wedergeboorte, omdat de grond van den doop is het verbond en de belofte Gods.

Het scheen of er een echte toenadering gekomen was. Maar nauwelijks is de Synode gescheiden of er komt een boek uit van den jongen Kuyper over den Band des Verbonds, waarin de leeringen van papa netjes aan tafel waren genoodigd. En zoo werd de stijl van Amsterdam niet veranderd, want wie de Acta van 1905 doorbladert kan zien, hoe Prof. Lindeboom nog in den laatsten tijd in 't geweer was geweest, om een Friesch Kerkblad tot de orde te roepen, dat, heelemaal in de „vaderlijke" lijn, verkondigd had dat Paulus al wedergeboren was, toen hij een godslasteraar was en een vervolger van de gemeente des Heeren.

Och, wat een onrust, altijd nog maar over die punten, waar Kuyper zijn eigen zienswijze over gegeven had, en die vanaf 1892 bezwaar hadden ontmoet. Of er nu echt een oplossing gekomen was? Dat zal blijken in later dagen.

Maar bij den schijn die er in 1905 was, dat er een pacificatie tot stand gekomen was, was het duidelijk dat de geest van de meerderheid in de Gereformeerde Kerken dezelfde gebleven was.

Om dat te zien, moeten we nog even bij 1905 verwijlen. Daar waren op de Synode van Utrecht 1905 bezwaarschriften ingekomen van gemeenteleden van Delft, Voorburg, 's-Gravenzande, Gouda (A), Hillegom, Assen, en den Kerkeraad van Hoorn. Doch benevens die, had de Kerkeraad van Groningen (A) een schrijven ingezonden dat tot doel had , , er op aan te dringen, dat de Synode eenige Deputaten benoemen zou, om over de leergeschil­ len voornoemd, eerst de kerken te dienen van advies, en dan op een volgende Synode, desnoods vervroegd bijeen te roepen, een beslissing te nemen."

Alweer de roep om „Deputaten". Onderzoek. Toetsing. Beoordeeling gewenscht. Op de Synode van 1896, van verschillende zijden. Nu weer op de Synode van Utrecht 1905. Maar de meerderheid was er weer tegen.

Waren er formeele bezwaren? Was de zaak niet belangrijk genoeg? fiad de strijd nog niet lang genoeg geduurd? Hoort de argumenten die de rapporteerende commissie in haar rapport ter sprake brengt, om het verzoek van Groningen niet in te willigen.

Zoo geweldig was de kwestie van de leergeschillen toch niet. Daar is altijd al over te doen geweest. En ze betreffen de hoofdzaken niet. 't Is maar verschil van voorstelling en van opvatting en van naam. En zoo voort Het was het oude liedje. Je blijft van Kuyper af, en vrij zullen de lijn vasthouden.

Het kan niet beter gezegd worden, dan Lindeboom het gezegd heeft in zijn Bezwaarschrift aan de Synode van 1905 tegen de besluiten van de Curatorenvergadering, (ten zijnen opzichten, in zijn afwezigheid genomen) (zie Acta 1905 bl. 184).

„Moeten wij zwijgen, omdat zij, die een leer voorstellen, welke o.i. niet in de Belijdenisschriften wordt geleerd, verzekeren, dat hun gevoelens liggen binnen de grenzen der Belijdenisschriften? Dat mogen wij niet, omdat naar onze overtuiging die leeringen anders zijn, dan de leer, welke door de Gereformeerde Kerken wordt beleden, van andere grondstellmgen uitgaan, en tot een van de Confessioneel Gereformeerde leer verschillend stelsel behooren

Het baat niet, nu de onrust in de Kerken dreigend wordt, nu het verschil weinig beduidend te noemen.

Dat is onwaar, onwetenschappelijk, en ook de dood voor alle ontwikkeling der Theologie. Het verschil is diepgaand en van vèrstrekkenden invloed öp de bediening. Niet Ik, niet de minderheid heeft dien twistappel in de Kerken geworpen. Niemand heeft daarom het recht, óns te gebieden dat verschil als een geringe zaak te dragen ".

Zoo sprak Lindeboom in zijn bezwaarschrift op de Synode van 1905. En hij liet niet achtei-wege de waarschuwing: dat door eenzijdige en partijdige leiding niet meer en meer de Kerk zou verdeeld staan.

Nu, eenparig zijn op de Synode van Utrecht de conclusies aanvaard, die de bedoeling hadden de bezwaarden tegemoet te komen. Mannen als. Lindeboom en Thomas Bos waren gerustgesteld!

Was de stijl nu echt veranderd? Maar hoe in de jaren sinds 1936, de beslissing van 1905 weer voor het front gebracht is om de oude Kuyperlijn op te nemen, hoe in 1942 nog erger gedaan is, dan in 1896, hoe sinds 1942 de meerderheid in onze Kerken de ambtsdragers gebonden heeft aan een Kuyperiaansche Interpretatie van 1905, dat alles doet ons zien, dat de oude meerderheid van 1896 en haar mentaliteit nog altijd voortleeft in de Gereformeerde Kerken. En het doet ons leed dragen over 1896, omdat toen de wacht niet is betrokken bij de handhaving der Belijdenis, en de leldsliedep der Kerk een onvoorzichtige en roekelooze beslissing hebben genomen, zoodat zij oorzaak geworden zijn, dat nu, ruim 50 jaren later, de Kerk des Heeren in Nederland altijd nog om deze leergeschillen verdeeld ligt.

J. BOSCH.

Tot zoover ds Bosch. Onze ruimte is verbruikt; ik hoop dus volgende week iets ten antwoord te geven. Met hartelijken groet, je ADOLPHUS VENATOR.

ADOLPHUS VENATOR.

Naschrift. Laat me nog even terugkómen op iets van mijn brief aan jou uit het nummer van 3 Febr. Daar sprak ik van , , Kuyper-reminicenties, voorgedragen met Bedumer B-trots uit de dagen van het verzet der V.U. tegen ds T. Bos". Ik bedoelde daarmee geen persoonlijke krenking, maar dacht aaji wat ik wel vaker heb in herinnering gebracht: dr Kuyper heeft meermalen tegenstanders ietwat onbevredigend afgewimpeld: b.v. in dézen stijl: mijn opponent is nominalist; nominalisme is verkeerd; ik ben realist; praten heeft dus geen zin. De argumenten bleven dan liggen. Zoo'n beantwoording, die zakelijke beweringen nalaat en algemeene etiquetten opplakt, is vaak de oorzaak, althans de aanleiding, van verder gaande partijdigheid, over en weer: en zoo kon zich ontwikkelen en zoo hééft zich ook ontwikkeld een zekere , , trots", die, daarvan ben ik overtuigd, en het is wel merkwaardig, dat juist deze week ds J. Bosch hierboven er in heel ander verband over spreken kwam, in de kerken kwaad gedaan heeft. Dit heb ik vaker gezegd; evenals ik daartegenover stelde, dat onder de oude A-groep ten onrechte soms achter dit en dat de opleidingskwestie gezien werd. Ik heb het over „dit en dat"; dus over bepaalde opvattingen uit de Kuyperiaansche kringen.

Maar al heb ik het zoo bedoeld, de haast, waarmee mijn brief geschreven is, liet na, dit breeder uit te werken. De opmerking kreeg zoodoende het karakter van een persoonsbeschrijving, nog wel uit iemands jeugd: het liep over die van dr J. Ridderbos. Van diens jeugd weet ik niets; en die doet ook niet ter zake. En omdat daarom deze enkele woorden iemand onrecht deden, heb ik er .spijt van, bied ik ook langs dezen weg dr J. Ridderbos mijn verontschuldiging ervoor aan, en neem ze bij dezen met leedwezen terug.

Verder wordt mij gevraagd, wat ik bedoelde met het noemen van ds Leenhouts. Heel gewoon. Die noemde nog pas het uitgeven der leerbeslissingen in 1944 profetisch stotteren. Stotteren. Nu, iemand die nog pas openlijk zoo iets gezegd heeft, kan met geen mogelijkheid geacht worden, te beloven, niets te leeren, dat niet in alles met dat gestotter van 1944 overeenkomt. Dat zou trouwens ds Y. K. Velienga, die over een en ander spreekt, óók niet beloven. Want sedert 1946 „mag" hij óók wat anders leeren dan in 1944 aan alle toenmaligen opgelegd is. Hij heeft daarmee aangetoond, dat hij den gestelden eisch onrechtvaardig vindt. En dat ook hij ervoor bed& nken zou, vandaag te beloven, wat in 1944 van allen geëlscht is te beloven, zoo kras, dat reeds het (negatieve) NIET beloven openbare grove zonde heette. Het „cadeau doen" beteekent dus: prijsgeven. Men heeft prijsgegeven wat in 1944 geëlscht Is: de eisch, om dié belofte aan dié binding af te leggen. Ook ds Y. K. Velienga , , doet" dien eisch „cadeau", al heeft hij hem zelf destijds zonder nadere verklaring, dat hij dien eisch om des gewetens wil niet kon aanvaarden, toch maar geslikt. Schilder Kwam zich wel verklaren tegen de kerken, Velienga niet.

Eindelijk, Indien mijn opmerking inzake de keus van dr G. C. Berkouwer als voorzitter beteekend had, dat zg, die hem kozen begrepen, dat hij zou mee te krijgen zijn in wat tenslotte alleniaal uit de bus gekomen is, dan zou dit een lompheid zijn! Het schijnt, dat ds V. dit meent; maar dan vergist hij zich. Maar ieder weet, dat de vraag: •wie moet praeses worden, van te voren een pimt van overweging is. En de meer.derheid, die destijds wel degelijk vrist, in welke richting men zou willen gaan, heeft toen gedaan, wat ze altijd doet: iemand kiezen, van vrien men verwachtte, dat hij in die richting zou meegaan. De minste gedachte aan een soort verkoopen van eigen waardigheid en vrijheid Is dienaangaande niet bij me ge-weest, en ligt ook niet in mijn woorden.

Zooals het evenwel meer gaat: over de zaken wordt gezwegen, ook over die, welke wij hier hebben behandeld, en over onderdeden komt er iets los. Terwijl ds Velienga nog nooit ons duidelijk gemaakt heeft of de quallficatie van „openbare grove zonde", b.v. op ouderlingen In Meppel, ook een „minne" quallficatie is. Ik geloof het wel: de taal der kerkenordening is de publieke taal, en ik houd vol, dat zulk een openbare quallficatie niet past voor meuschen, die niet beloofden, wat vandaag ds Y. K. Velienga óók zou weigeren te beloven.

AD. VENATOR.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

De „behandeling

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's