Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aangaande mij en mijn huis

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En haar tegenpartijdige tergde haar ook met terging"

„Peninna nu had kinderen, maar Hanna had geen kinderen."

Dat laatste was, voor Hanna, al erg genoeg. En als Peninna haar rijkdom had verstaan, en daarin had erkend de goede hand Gods over haar, de genade, daarin haar bewezen — hoe zou ze met Hanna hebben meegeleefd, en getracht haar het gemis van den kinderzegen eenigszins te vergoeden, en haar het dragen van het kruis, zoo mogelijk, te vergemakkelijken.

Zooals haar man Elkana deed.-Deze voelde mee de pijn, welke zijn meest-geliefde vrouw tot in het diepst van haar ziel wondde. Hij had er haar te liever om. En als na het offer te Silo het gezin aanzat aan den maaltijd: Peninna met al haar zonen en dochteren, zijn trots en zijn glorie; maar ook Hanna, zijn liefste vrouw, zij echter zonder kind, — de onvruchtbare, die niet gebaard had — dan mochten allen meeëten, van wat de Heere van het Hem gebrachte offer , hun had toebeschikt; elk kreeg zijn deel. Alleen Hanna gaf hij een aanzienlijk deel, het lekkerste en het beste; en daarin ook het grootste deel van zijn hart. De liefde, waarmee de jongens en meisjes van Peninna hun moeder verkwikten, en die haar rijk en gelukkig moest maken; naar welke liefde ook Hanna's hart dorstte, als de drooggeschroeide aarde naar water, die liefde zou Elkana zoo heel graag haar vergoeden. De vraag: , , Ben ik u niet beter dan tien zonen? " — was hem volle ernst!

En daar tegenover Peninna!

Ze wist van Hanna's gemis; van haar verdriet, dat ze voelde als haar schande; van haar honger en dorst naar den kinderzegen; van de telkens weer uitgestelde hoop, die haar hart krenkte. —

Maar in plaats van haar te troosten, tergde ze haar met terging, opzettelijk om haar te vergrimmen. Wat kan een vrouw toch gemeen, wat kan ze soms satanisch zijn. Zelfs al is die vrouw een verbondskind, dat, voor het oog althans, den Heere in getrouwheid dient; haar kinderen laat besnijden; mee opgaat om den Heere te offeren; mee aanzit, met haar kinderen, aan den offermaaltijd.

Wat kan een vrouw toch afgunstig zijn, hoe rijk de Heere haar ook maakt; in het bezit van een vromen man, in de genieting van den gedurig weerkeerenden kinderzegen — zoodra ze merkt, dat een andere vrouw, (hoewel deze veel minder gezegend is en in menig opzicht ver bij haar achter staat) iets heeft, wat zij mist. Dat gunt ze haar niet, maar het is haar nog een doorn in het oog, en ze rust niet, vóór ze dat ééne, haar afhandig maakt!

Zulk een vrouw was Peninna! Ze kon het niet zetten, dat Elkana het niet onder stoelen en banken stak, hoe hij Hanna liever had dan haar; en dat hij, Hanna, tot zijn gunsteling maakte; dat zij, Peninna, die haar man zonen en dochteren had geschonken, en daardoor toch recht had op de eerste plaats in het gezin, achteruitgezet werd bij die onvruchtbare. Zij nam dat niet. Zij gunde haar dat niet. Zelfs dat eene, dat ooilam, de meerdere liefde die Hanna van haar man genoot, moest haar nog worden ontnomen. En zoo werd ze Hanna's tegenpartijdige, en gretig maakte ze gebruik van het eenige wapen, dat haar ten dienste stond, om Hanna te treffen, een wapen in gift gedoopt, en waartegen geen verweer ^ is: het wapen der terging. , , Zij tergde haar met terging".

Kwaad kon ze niet van Hanna zeggen. Kwaad durfde ze haar ook niet doen. Maar één kwetsbare plek had ze en daar kon en zou ze haar treffen: „Zij had geen kinderen!" Goed, laat haar man Hanna dan voortrekken, haar meer liefde bewijzen. Maar kinderen heeft ze niet! En daar is het toch om begonnen! Wat is nu een vrouw zonder kinderen. Die meerdere liefde, waar ze nu nog prat op gaat, kwijnt straks weg. Maar zij, Peninna, leeft voort in haar kinderen. Zij is pas eigenlijk de vrouw, zij, de moeder!

Toch is dat nog niet eens het ergste, waarmee deze tegenpartijdige haar slachtoffer treffen kon. Elke Israëliet wist het: „Kinderen zijn een erfdeel des Heeren!" Elke geboorte is een daad Gods. Niet de man, maar de Heere geeft het kind, als het Hem behaagt; of weigert het kind, als Hij wil.

Daarom, als een vrouw kinderloos bleef, dan was dat enkel en alleen omdat de Heere de baarmoeder toesloot. En daar zou dan zeker de Heere Zijn redenen voor hebben. Zoo goed als de rampen, die Job troffen, heenwezen (bij zijn drie vrienden), naar Job's verborgen zonden, zoo goed lag ook de conclusie voor de hand, dat een vrouw, aan wien de Heere den kinderzegen onthield, niet recht voor Hem wandelde!

Zoo tergde deze booze Peninna, Hanna's tegenpartijdige, haar met terging

Van zulk een goddeloos optreden jegens een, die onder haar verdriet gebogen gaat, wenden we ons met afschuw af. We hebben er geen woorden voor.

We kunnen het ons nauwelijks voorstellen, dat er, zeker niet in de Kerk des Heeren, zulke gevallen zich voordoen: zóó grof, zoo gemeen! Laat het zoo zijn.

Maar dat er in dit opzicht veel gezondigd wordt, zij het in onvoorzichtigheid, onopzettelijk, onbedoeld — wie zou het durven ontkennen!

Misschien daarover een volgenden keer,

HUISMAN.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's