Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kwestie van het evangelisten-ambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kwestie van het evangelisten-ambt

6. DE CONFRONTATIE VAN DE THANS IN DE KERK FUNGEERENDE BIJZONÖERE AMB­ TEN MET DEN EVANGELIST.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(XVI)

A. Het meerderheidsrapport houdt zich daarmee vrij uitvoerig bezig (bl. 5—8). We geven een overzicht.

Het is duidelijk, zoo wordt betoogd, dat de ambten van ouderling en diaken, gelijk wij die kennen en er­ ' kennen en zooals zij in de kerkelijke papieren zijn omschreven (belijdenis, kerkenordening en formulier van bevestiging) niet door God zijn gegeven tot speciale vervulling der roeping jegens de ongekerstende wereld. Het doctorenambt, dat de kerkenordening in art. 2 onder de diensten noemt, is naar zijn aard nog ; minder bestemd voor heidenzending.

Zoo blijft alleen over het ambt van bedienaar des ' Woords, den herder en leeraar. Diens werk-bevoegdheid is voor een groot deel eenzelfde als die van een zendingsarbeider: hij moet Woord en Sacramenten ^ bedienen — de zendeling ook; hij moet tucht oefenen ' — de zendeling ook, zoo spoedig het Woord vrucht draagt (vergel. Hand. 8 inzake de apostelen èn Simon, VS 18 V.V.). Vandaar dat in de brieven aan Tim. en ^ Titus vele wenken voor de ambtsbediening van laatst­ ' genoemden ook onze predikanten raken. Doch al raken : de arnbtsbediening van den evangelist en den predikant elkaar en al komen ze elkaar zeer nabij, toch kunnen I beide ambten niet vereenzelvigd worden. Bevoegdheid tot dezelfde ambtelijke verrichtingen is nog geen be­ • wijs van eenzelfden ambtsdienst: de predikant is óók ; ouderling, maar dientengevolge is geen ouderling óók predikant! Zoo zou men kunnen zeggen (gelijk bijv. door L. A. F. Godschalk te Utrecht in De Reformatie ; van den 24en jaargang, no. 46 — 25en jaarg., no. 1 is verdedigd"), dat. er verbijzondering is van den éénen ambtsdienst in tweeërlei , , soort", waarvan de ééne soort, de predikant, de bevoegdheid heeft Woord en Sacramenten te bedienen, welke bevoegdheid de andere mist.

Zou er zóó ook niet gesproken kunnen worden van i tweeërlei predikantenambt, het ééne voor arbeid in i de gevestigde plaatselijke gemeente en het andere ; voor het werk onder de heidenen?

Deputaten ontkennen dat om de volgende redenen. Als een zendeling een bepaald soort predikant is, dan moet hij ook een bepaald soort ouderling zijn, daar een dienaar des Woords ook ouderling is; maar als we „ouderling" blijven gebruiken voor den plaatselijken ambtsdienst, gelijk in de belijdenis (art. 30) en in het bevestigingsformulier is omschreven op grond van de Schrift, dan gaat dat niet, tenzij wij — wat niet aanbevelenswaardig is — van den eenvoud dier eonfessioneele begrenzing zouden (willen) afwijken. Dan zouden we in een leer-ouderling onder de heidenen een dubbel verbijzonderd soort hebben: verbijzonderd n.l. voor de bediening des Woords en der sacramenten, èn verbijzonderd voor zoodanigen arbeid on~ der de heidenen. Wel kan omgekeerd een zendingsarbeider óók het werk van een ouderling en een diaken 1 doen, n.l. in gestichte gemeenten in overgangstijd; doch dat als ouderling régeeren in een pas gestichte 3 gemeente is niet essentieel, doch accidenteel, d.w.z. ; . dat hij het doet als bijkomenden dienst, n.l. zoolang ï ter plaatse de geordende dienst der bijzondere plaatselijke ambtsdragers nog niet of nog niet voldoende 3 functionneert. Maar dan regeert hij ook als zendeling ; niet als aparte ouderling, daar toezicht enz. dadelijk ï geboden is als de Woordbediening vrucht draagt. Hetzelfde kan ook gezegd van het diakenschap, waartoe de zendeling accidenteel kan worden geroepen. , , Er is dus aanleiding om te zeggen, dat in de zendeling zowel de dienaar des Woords, als de ouderling, als de diakenen zijn vertegenwoordigd" (bl. 7).

Daarbij komt ook als een reden, om den zendings­ t arbeider met een predikant-die-ook-ouderling-is niet te vereenzelvigen, dat er onderscheid is in plaats: de predikant in een gevestigde kerk, de zendeling in de „w ere ld" om kerken te stichten en te organiseeren; en ook onderscheid in do e 1 en object: de predikant arbeidt onder en aan leden van Christus' gevestigde gemeente; de zendeling werkt onder do heidenen, om ze lidmaten van Christus' kerk te maken. Ook kan de zendeling geroepen worden om diakenwerk te doen: dat behoort ook niet tot de bevoegdheid van een plaatselijken predikant. Derhalve vele redenen om predikant en zendeling in hun ambt niet te vereenzelvigen en van een zendeling geen verbijzonderden, plaatselijken ouderling te maken. Men kan dus zeggen, , , dat in het ambt van de zendingsarbeider de drie-erlei bevoegdheid ligt opgesloten, die ook in het apostelambt was gelegen — waarmee overigens het apostolaat en het huidige zendingsambt allerminst vereenzelvigd zijn (de apostel moest oog-en oorgetuige zijn van Jezus; bovendien droeg hij het „diaconale" deel van zijn bevoegdheid al spoedig aan bepaa'.de ambtsdragers over, Hand. 6)", bi. 7.

Tot dezelfde conclusie komt het rapport met den term „herder en leeraar": de zendeling heeft wel een herderlijke taak, maar is niet specifiek herder, wijl hij wel schapen moet , , werven", doch pas accidenteel ze kan en moet vergaderen en weiden en dit laatste behoort ten spoedigste een eigen herder te doen; en hij , , leert" wel dadelijk, maar anders dan een predikant dat doet (bl. 7). Tot zoover een overzicht van het meerderheidsrapport.

B. Wij voor ons kunnen met de conclusie der gevolgde redeneering volkomen instemmen: in het ambt van zendeling ligt de drieërlei bevoegdheid van hst apostelambt opgesloten, zonder dat nu de zendeling apostel wordt en is gelijk de twaalven en Paulus dat waren. Het meerderheidsrapport heeft dat „beredeneerd" vanuit de confrontatie van de thans erkende ambten met de zendingsopdracht (daarbij ook wel gebruik makend van nieuwtestamentische gegevens), wij kwamen tot die conclusie uitsluitend op grond van de normatieve Schrift des Nieuwen Testaments, gelijk de vorige - paragraaf wilde aantöonen.

Dat nu het rapport , , redeneert" vanuit de "zendingsopdracht (Matth. 28 : 19) en de eonfessioneele en kerkrechtelijke omschrijving en begrenzing van de drie thans erkende ambten is wellicht — we herhalen met nadruk: ellicht — oorzaak, dat het spreekt over iets , , accidenteels", iets bijkomends, in het ambt van den zendeling, n.l. het als ouderling régeeren, totdat de geordende ouderlingendienst het in de geplante kerk overneemt, , en het diakenwerk, totdat er diakenen zijn. Evenzoo noemt het den zendeling „niet specifiek herder", daar hij de geworven schapen pas „accidenteel" kan en moet ver^raderen en weiden. Doch anderzijds heet het ook, dat in het zendelingenambt de drieërlei bevoegdheid van het apostelambt ligt opgesloten: et herder en leeraar, het ouderling-en het diaken-zijn. Doch omdat er specifieke plaatselijke herders en leeraars, specifieke plaatselijke ouderlingen en specifieke plaatselijke diakenen zijn, heet — a 1 s we het goed begrijpen — hetgeen de zendelingen van dat werk der drie genoemde bijzondere ambtsdragers doen accidenteel. Zoodat dan het s p e-cifieke en essentiëele van het zendèlingenambt moet zijn de Evangelieverkondiging en de doopsbediening (volgens conclusie 4 op bl. 7) en de avondmaalsbediening is ook voorloopig accidenteel (dezelfde conclusie). In de voorloopige slotsom op bl. 7-8 wordt die onderscheiding tusschen „essentieel" en „accidenteel" sterk volgehouden, doch in de definitie (omschrijvende en afgrenzende vaststelling) van den ambtelijke» dienst van den evangelist op bl. 12 is de genoemde onderscheiding niet meer te vinden.

Wij voor ons gelooven, dat deze zware redeneergang van het rapport op bl. 5-7 moeilijk is en deze onderscheiding van „essentieel" en „accidenteel" onjuist. Wat gemakkelijk met de Schriftgegevens is te bewijzen. Want we meenen aangetoond te hebben, dat zoowel voor de apostelen als ook voor de evangelisten wat het „zendingswerk" betreft niet alleen de evangelie-en doopsbediening om kerkleden te werven maar óók de avondmaalsbediening en het regeeren en leeren én het diaconale betoon in de net geplante kerk tot het „essentiëele" (om dezen term eens over te nemen) van het evangelisten-of zendelingenambt behoort. En dan al wat achter „maar ook" in den vorigen zin staat, totdat de evangelist met medewerking van de pas geplante gemeente de plaatselijke ambten heeft ingesteld en deze behoorlijk functionneeren; „behoorhjk": totdat de ambtsdragers de leiding en het toezicht van den evangelist kunnen missen, en dus werkelijk zelfstandig kunnen arbeiden, een iegelijk in eigen ambt. Al wat achter , , maar ook" staat in den voorlaatsten zin is inderdaad , .tijdelijk", maar „tijdelijk" is nog niet „accidenteel" (om dien term weer over te nemen) maar kan , , essentieel" zijn. Want het zal niet alleen zoo toegaan op plaats A, waar de evangelist eerst werkt, maar ook weer aldus op plaats B, waar hij daarna arbeidt en zoo vervolgens, aangenomen, dat hij plaats na plaats kan verkondigen of ook op plaats A en B enz. tegelijk kan arbeiden.

Wij meenen derhalve, op grond van de nieuwtestamentische gegevens gelijk wij die betreffende de evangelistentaak boven aanvoeren konden, d a t h e t , , wezenlijke" a m b t s w e r k van den evangel ist of zendeling niet is afgeloopen, eer hij een zelfstandige gemeente m. et goed geordenden dienst kan „achterlate n". Vandaar dat wij de, onderscheiding „essentieel" en „accidenteel" hier misplaatst en niet ongevaarlijk achten. „Niet-ongevaarlijk": op deze wijze dreigt men, ongewild en onbedoeld, geen recht te doen aan de normatieve gegevens der Schrift. En we maken ons sterk: als het meerderheidsrapport deze materie niet vanuit de zendingsopdracht in confrontatie met de erkende ambten van heden doch anders, n.l. eerst vanuit het geheel der nieuwtestamentische gegevens over den evangelist en zijn verhouding tot de overige bijz. ambten, had behandeld en pas daarna tot de confrontatie met de heden erkende ambten was gekomen, — dat het dan die onderscheiding niet had ingevoerd, niet, had kunnen invoeren, en dan ware o.i. het betoog minder zwaar en ingewikkeld geworden.

Het meerderheidsrapport wil, blijkens den opzet van liet betoog, met behulp van die onderscheiding vooral het evangelistenambt duidelijk en „principieel" onderscheiden respectievelijk van het predikanten-, ouderlingen-en diakenambt. Doch daai-voor is de genoemde onderscheiding toch overbodig, daar het rapport zelf reeds zegt (bl. 6), dat de zendeling bijv. het regeeren , , principieel" op andere wijze bezit dan de ouderling in de gevestigde gemeente, en dan zouden wij dat „principieel op andere wijze" niet' willen verstaan als „accidenteel", gelijk er volgt (bl. 6) maar zóó: de zendeling heeft bijv. dat regeeren (evenals het leeren van de herders en leeraars en het diaconale van den diaken) op een geheel eigen wijze met zijn prediken en doopen en met een eigen doelbestemming in zijn zendelingenambt verbonden en vervlochten, dus anders dan de ouderling in de gevestigde gemeente. Want hij „leert" om te werven en zijn diegenen, aan wie hij predikt, geworven, dan , , leert" hij ze om ze z e If s t a n dig e gemeente-leden te maken en ze tot zulk een kerk samen te voegen, dat ze een eigen plaatselijke kerk onder eigen ambtelijke bedieningen kunnen institueeren en blijven institueeren. En daarop is niet alleen het eerste en het verdere , , leeren" doch ook al zijn ander werk-gericht. En al dat werk is samen noodzakelijk, „essentieel", om een g e-vestigde gemeente te formeeren.

Dat alles is geheel nieuwtestamentisch, als we zien wat niet alleen de apostelen, doch ook en juist de evangelisten (bijv. Tim. en Titusl doen om zulke plaatselijke kerk samen te brengen en te vestigen. Juist het aanwerken op een gevestigde gemeente en het loslaten daarvan a 1 s ze , , gevestigd" mag heeten is bij uitstek het werk van den evangelist of zendeling, het hem alleen toekomende eigen ambtswerk. Gelijk de definitie van dat werk op bl. 12 precies aangeeft, gelukkig zonder de onderscheiding „essentieel" en , , acci­denteel" !

J. FRANCKE.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

De kwestie van het evangelisten-ambt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's