Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAAG EN ANTWOORD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAAG EN ANTWOORD

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(I)

Naar aanleiding van het artikel dat ik over Gal. 3 : 27 schreef, werden mij enkele vragen gesteld, met het verzoek die in „De Reformatie" te beantwoorden. Graag wil ik aan dat verzoek voldoen. Ik geef de vragen weer, precies zooals ze werden gesteld en laat op elke vraag direct het antwoord volgen.

Vraag-1. De apostel schrijft: „Want zo velen als gij In Christus gedoopt wordt, bekleeddet gij u met Christus" — althans zo staat het boven Uw artikel. Het valt me op, dat U de tekst zó weergeeft: zo velen gij in Christus gedoopt wordt" — terwijl Greijdanus èn in zijn K.V. èn in zijn Comm. vertaalt: zovelen gij in Christus gedoopt werdt (ebaptisthète, aoristus, heenwijzend naar het moment van hun doop — en dat ligt toch voor de Galaten in 't verleden).

Mijn Ie vraag is nu: is dat in Uw art. 'n drukfout, of hebt U daar een bedoeling mee?

Antwoord. Inderdaad, in de weergave van Gal. 3 : 27 zooals die boven de verklaring van dien tekst werd afgedrukt, sloop 'n schrijffout in. Er moet staan werdt. In het stuk zelf is de tekst, zooals de vrager zeker wel zal gezien hebben, goed weergegeven.

Vraag 2. Nadat U verklaard hebt wat „zich met Christus bekleden" betekent, zegt U: , , En dit alles geschiedt op het moment van het gedoopt worden en in den doop".

Brengt ons dat weer niet gevaarlijk dicht in de buurt van Kuypers speciale doopsgenade: bij hem de inlijving in het lichaam van Christus, bij V het bekleed worden met Christus. In beide gevallen iets speciaals, dat zich voltrekt op het moment van de doop, en dat dus gemist wordt vóór de doop en door de vroegstervende kindertjes, die wegsterven vóórdat ze gedoopt konden worden. Wordt hier ia wezen niet losgelaten de geref. regel, dat de Sacr. niets verzegelen en aanbrengen, wat er te voren al niet was, In en door liet Woord der belofte?

Antwoord. De werkwoordsvorm welke Paulus gebruikte in den zin: „bekleeddet gij u met Christus" (de aoristus, aangevende een in één moment plaats vindend gebeuren) geeft zonder twijfel aan, dat het bekleeden met Christus op precies hetzelfde moment plaatsvond als het gedoopt worden. Zoo zegt Greijdanus het dan ook duidelijk en nadrukkelijk. Het „bekleeddet gij u", schreef hij letterlijk „w ij s t o p h e t-zelfde tijdsmoment als het vorige". Dat wil dus zeggen: op hetzelfde moment als waarin het gedoopt worden plaatsvond.

Welke consequenties daaruit voortvloeien is een tweede zaak. Daarnaar mogen we bij de vertaling — en verklaring! — niet vragen! We moeten beginnen met de Schriftwoorden nauwkeurig weer te geven. En als we dat hebben gedaan, moeten we vragen wat nu die woorden beteekenen en welke consequenties eruit voortvloeien. Zou door zoo'n goed vertaald Schriftwoord een of andere beschouwing; of zelfs een belijdenisuitspraak worden veroordeeld, dan zullen we zoo'n beschouwing of uitspraak moeten vérwerpen! Wat God in zijn woord zegt heeft volstrekt gezag en daarvoor moet alles wat daar niet mee klopt wijken.

En als door zoo'n precies vertaalde Schriftuitspraak een of andere „leer", waar we niet veel mee op hebben, zou worden geleerd, dan zouden we die toch en van harte moeten aanvaarden. We zouden dan moeten doen wat altijd eisch is, namelijk: buigen voor Gods woord.

Maar wat Paulus hier zegt is in geen enkel opzicht een argument voor de theorie van een bizondere doopsgenade zooals Kuyper die leerde. Volgens Kuyper geeft God inderdaad in den doop — althans indien die een e c h t e doop is, een doop dus van een reeds wedergeboren kind, een speciale „genade", welke buiten den doop om nooit gegeven wordt. Het Is een „genade", die hierin bestaat, dat het geloof van den doopeling zóó bewerkt wordt, dat het zich „aansluit aan het gemeenschapsgeloof van het lichaam van Christus". (E Voto II, p. 543/4). Het is zonder meer duidelijk, dat Paulus met zijn typeering van den doop als een zich bekleeden met Christus aan deze kuyperiaansche fantasie, welke Bavinck principieel roomsch en een verloochening van een protestantsch beginsel noemde, zelfs niet heeft gedacht! Wie een aparte doopsgenade leert, wie aan het sacrament dus een andere genadewerking toeschrijft dan aan het woord, „deelt — aldus Bavinck — Christus en zijn weldaden, verbreekt de eenheid van het genadeverbond, materialiseert de genade, maakt het sacrament zelfstandig tegenover en boven het woord, keert de verhouding van Schrift en kerk om, maakt het sacrament ter zaligheid noodzakelijk en den mensch van den priester afhankeüjk" (Dogm. IV ^ ", p. 523/4).

Neen, aan zulke ketterijen dAcht Paulus zelfs niet toen hij Gal. 3 : 27 schreef. Er is een hemelsbreed verschil en onoverbrugbare kloof tusschen Kuypers „bijzondere doopsgenade" en Paulus' „zich bekleeden met Christus"!

Over de beteekenis van dat „zich bekleeden met Christus" zooals dat bij den doop geschiedt zal ik in de beantwoording van de volgende vraag nog een en ander zeggen.

Vraag 3. U verklaart enige malen, met grote klem: het zich bekleden met Christus — dat is de doop, dat is zijn onveranderlijk wezen — onversclülllg wie en hoe de mensen zijn, aan wie de doop wordt bediend. Komt dit overeen met de verklarmg van Calv^jn, die U zelf aanhaalt in Uw artikel? C. heeft zich immers ook de vraag gesteld: is het niet zo, dat bij zeer vele gedoopten die bekleding met Christus feitelijk nooit tot stand komt? Maar dan zegt C. toch, dat Paulus hier de gelovigen toespreekt, die de tekenen op de goede manier gebruiken, en dan verbindt P. de tekenen steeds met de waarheid, welke zij afbeelden. D.w.z. dan verbindt hij het bekleed worden met Christus mèt het teken.

In Gal. 3 : 27 worden dus zij aangesproken, die van de doop een gelovig gebruik maken: ij zijn in Christus gedoopt, en hebben zich dan ook met Christus bekleed. De woorden van de tekst wijzen ook m.l. in die richting. Er staat' toch niet: o velen gij gedoopt zijt, zijt gij met Christus bekleed (passief) — maar: ekleeddet gij u met Christus — actief — geloofsactief! In de gelovige aanvaarding en het gelovig gebruik van hun doop bekleedden de gelovige Galaten zich met Christus.

Als u trouwens poneert, dit is de doop, en dit geschiedt op het moment van de doop — dan zou ik me dat wel van volwassen dopelingen kunnen denken, maar toch niet bij de kinderdoop: kunnen die kindertjes op het moment van de doop zich bekleden (actief!) met Christus? En: doen zij dat allen? (dit is het onveranderlijk wezen van de doop, zegt u immers).

Nogmaals: ik meen, dat hier gelovige Galaten werden aangesproken. „De Doop der geloovige Galaten was een Doop in Christus", zegt Greijdanus in zijn K.V. En verder spreekt hij van „de Doop naar zijn geestelijken inhoud en ware wezen, naar zijn eigenlijke beteekenis. Dan kwam er een albeheerschende, zeer innige vereeniging door tot stand tusschen de geloovlgen en den Heere Christus".

Het verwarrende is natuurlijk, dat zowel Greijdanus als u beiden liier van de Doop naar zijn meest eigenlijke wezen gesproken achten. Alleen: Greijdanus zegt: dit is de Doop voor de gelovigen. En u zegt (als ik me niet vergis): dit is de Doop, altijd, en onveranderlgk, onverschillig de houdmg van de dopeling.

Ik meen, dat Greijdanus, op zuiver exegetische gronden (de actieve vorm van hedoaaai^s, „beeld van een kleed aandoen voor de gedachte van toe-eigening van geeste-Iflke hoedanigheden", Comm.) gelijk heeft. Ik geloof met hem, dat het hier gaat over de toe-eigemlng van wat ons In de belofte des Verbonds, gelijk die in de Doop verzegeld wordt, wordt aangeboden, ja geschonken: Jezus Christus en al Zijne weldaden.

De één moge dit noemen: het ware wezen vaa de Doop, en de ander: de vrucht en het nut" of effect van de Doop. Als maar vaststaat dat de Doop niet voor allen is: een gedoopt zijn In Christus, en niet bij allen het effect bereikt', van het zich bekleden met Christus. Want, naar uw eigen weergave van Calvijn's mening: „als Paulus met hypocrieten te doen heeft, die met de uiterlijke tekenen pralen, predikt hij, wat voor een ijdel en nutteloos ding het uiterlijk teken is, en gaat hij hevig tekeer tegen hun verkeerd vertrouwen."

Antwoord. Om de kwesties welke de vrager in dit artikel aanvoert zoo duidelijk mogelijk te stellen wil ik op het volgende wijzen.

lo. De doop — evenals het avondmaal — is de verzegeling van Gods belofte. Van die belofte, waarvan Christus met al zijn schatten en gaven de „inhoud" is. Deze doop is, wanneer ze naar Gods inzettingen wordt bediend, altijd waarachtig, echt, voi, volkomen, krachtdadig. Hij heeft dan steeds denzelfden „inhoud". Of, zooals de reformatoren en de gereformeerde confessies steeds zeggen: de „waarheid" van den doop (d.w.z. Christus en al zijn weldaden) is altijd aan het „teeeken" van den doop verbonden. In en bij den doop is dus Christus' lichaam en bloed, ja Hijzelf, aanwezig. Niet zoöals de roomschen beweren, doordat het water van den doop als zoodanig de drager wordt van de genade! Neen, om een woord van Calvijn te gebruiken, de „waarheid" van den doop is aan 't teeken van den doop op geestelijke wijze verbonden. Dat wil zeggen: door en in de belofte, die, door den Heiligen Geest gesproken, het éérste en het laatste, het een en het al van den doop is. 2o. Wanneer nu deze doop naar de instelling van Christus bediend wordt, dan wordt daarin en daardoor ook de „waarheid" van den doop aan den doopeling gegeven. Dat wil zeggen: dan geeft Christus Zichzelf met al zijn heil in en door den doop aan de doopelingen. Het is de leer der reformatoren en van de gereformeerde Kerken, dat, omdat (3od waarachtig is en dus ook het door Hem bediende sacrament steeds waarachtig is, Christus' lichaam en bloed, ja Hijzelf, met al zijn schatten en gaven aan allen, die naar (jods aanwijzing worden gedoopt, aangeboden, toegereikt, voorgehouden, gegeven worden (Calvijn gebruikt in dit verband werkwoorden als offerre, porrigere, exhibere, dare). Heel duidelijk' zegt Calvijn dat b.v. in de volgende uitspraak van zijn Institutie over het avondmaal: En dit is de „ongeschondenheid (of: volkomenheid) van het sacrament, welke de geheele wereld niet kan schenden, dat het vleesch en bloed van Christus even waarlijk den onwaardigen gegeven wordt (dari) als Gods uitverkoren geloovige n". En Luther gaat in zijn grooten Catechismus verschrikkelijk te keer tegen de verwaten en dwaze menschen, die zeggen: waar geen geloof is, daar is ook de doop niet echt. Dat is z.i. even dwaas als wanneer ik zou beweren: wanneer ik niet geloof, dan is ook Christus niets, of: wanneer ik niet gehoorzaam ben, dan is ook mijn vader, moeder en de overheid niets! Is dat nu een goede conclusie, zoo vraagt hij, dat, wanneer iemand niet doet, wat hij doen moet, het ding dat daarbij in geding is, ook niet bestaat of geldt? Ik keer het liever om, zoo gaat hij voort, en concludeer veeleer zoo: juist daarom is de doop iets en iets goeds omdat men hem niet goed ontvangen kan. Want wanneer hij in zichzelf niet goed was, zou men hem ook niet kunnen misbruiken, noch zich daaraan bezondigen! De stelling: het misbruik heft de substantie van iets niet op, maar bevestigt dat, geldt ook t.o.v. den doop. Want goud blijft er niet minder goud om al draagt een hoer dat ook met zonde e n s c h a n d e. CV.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

VRAAG EN ANTWOORD

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's