Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods sacramenten zijn altijd volkomen en waarachtig

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods sacramenten zijn altijd volkomen en waarachtig

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

We willen nu de bespreking van de paulinische uitspraken omtrent de sacramenten, zooals we die, met CaMjn als gids, in de voorgaande artikelen gaven, met dit slotartikel beëindigen.

Wel zijn er nog meer woorden in de brieven van Paulus, waarin hij rechtstreeks of zijdelings over de sacramenten spreekt, maar zij leveren voor ons onderwerp geen nieuwe gezichtspunten op.

Zoo schrijft Calvijn bijvoorbeeld bij 1 Kor. 12 : 13 — „Want ook zijn wij allen door één Geest" tot één lichaam gedoopt" —, dat Paulus hier spreekt over den doop, zooals deze door de genade des Geestes bij de geloovigen krachtig is. Want de doop is wel voor velen niet meer dan een letter, een teeken zonder vrucht, maar de geloovigen ontvangen mét het sacrament de „zaak". Dat wil dus zeggen: et volle heil. Onmiddellijk na deze uitspraak verzekert Calvijn dan weer, dat, indien men op God let, dit altijd waar is, dat de doop de inlijving in het lichaam van Christus is, omdat God in den doop niets afbeeldt dan wat Hij bereid is te vervullen. Deze vervulling geschiedt evenwel alleen dan, als wij in staat zijn om te ontvangen — namelijk door het geloof — wat God in den doop afbeeldt 1). Maar óf deze doop „vervuld" wordt of niet, verandert aan zijn „wezen", zijn „natuur", zijn „inhoud" natuurlijk niets.

Bizonder duidelijk is ook wat Calvijn schrijft in zijn verklaring van Titus 3:5: Hij heeft ons zalig gemaakt door het bad der wedergeboorte". Volgens Calvijn spreekt Paulus hier over de w ij z e waarop God zijn genade aan de zijnen meedeelt. Aangezien deze mededeeling van zijn genade gedeeltelijk óók door den doop geschiedt, spreekt Paulus in dit verband, nu hij aantoonen wil hoe de genade van God aan ons verschenen is, terecht ook over den doop. Het redebeleid van den apostel is dan aldus: od heeft ons zalig gemaakt door zijn barmhartigheid, van welke zaligheid Hij ons een teeken en pand gaf in den doop, ons opnemend in zijn kerk en inlijvend in het lichaam van Zijn Zoon. De apostelen hebben nu de gewoonte aan het feit, dat God de sacramenten zóó heeft gegeven, het bewijs te ontleenen om aan te toonen, dat de „zaak", dus het heil in Christus, in die sacramenten werkelijk afgebeeld en verzegeld wordt. Want dit beginsel moet naar hun overtuiging bij de geloovigen onwrikbaar vaststaan, dat God niet een spel met ons speelt door middel van inhoudlooze teekenen, maar dat Hij door zijn kracht werkelijk in ons tot stand brengt, wat Hij ons door het uiterlijke teeken van den doop toont ^). Omdat nu de zaken zóó staan wordt de doop terecht het bad der wedergeboorte genoemd.

Wie nu de door den doop aangeduide zaak — d.w.z. het heil in Christus — en het t e e k e n van den doop, — d.w.z. de besprenging met het water — zóó aan elkaar verbindt, dat hij eenerzijds het teeken niet ijdel en krachteloos maakt en anderzijds ook niet, om het teeken te prijzen, aan den Heiligen Geest ontrooft "wat alleen Diens werk is, n.l. het tot zaligmakend effect leiden van het ons bediende sacrament — die vat de kracht en het gebruik der sacramenten goed!

Nu is het zeker, dat de ongeloovigen door den doop niet afgewasschen noch wedergeboren worden. Maar desalniettemin behouden de sacramenten, voor zoover het God betreft hun kracht! Want hoezeer de goddeloozen Gods genade ook versmaden, die wordt hun in den doop toch aangeboden! )

Omdat nu de „zaak", de „beteekende zaak", n.l. het heil in Christus, ja, Christus en al zijn weldaden, aan allen die het sacrament ontvangen ernstig wordt „toegereikt", „voorgehouden", „aangeboden", „gegeven", daarom moet die „zaak" ook altijd „in" het sacrament aanwezig zijn!

Het Is, zooals men ziet, altijd weer hetzelfde, neen, niet vervelende, maar wel zeer blijde lied: de door God ingestelde en naar zijn ordinantiën bediende sacramenten hebben altijd denzelfden „inhoud", dezelfde „kracht", dezelfde „waarachtigheid", dezelfde „waarheid", dezelfde „onbedriegelijkheid", kortom: dezelfde „volkomenheid".

In zijn Institutie formuleert Calvijn deze geweldige, oneindig troostrijke, maar tegelijk ook oneindig ernstige waarheid aldus: „Dit is de volkomenheid (of: ongeschondenheid) van het sacrament, welke de geheele wereld niet kan schenden, dat het vleesch en het bloed van Christus even waarlijk den onwaardigen gegeven wordt als Gods uitverkoren geloovigen. Maar tegelijkertijd is ook waar, dat, evenals de regen, wanneer hij op een harde rots neervalt, wegvloeit, omdat er geen gelegenheid is in den steen door te dringen. zoo ook de goddeloozen door hun hardheid Gods genade verdrijven, zoodat die in hen niet doordringt." )

Wat nu Calvijn met zooveel taaiheid en kracht omtrent de sacramenten heeft gepredikt, is ook in de gereformeerde belijdenisschriften opgenomen en alzoo in de gereformeerde kerken als leer der Heilige Schrift erkend en aanvaard.

Om dat aan te toonen wil ik allereerst op den Catechismus van Calvijn wijzen, welken hij in 1542 uitgaf. Deze werd immers spoedig tot een officieel belijdenisgeschrift aanvaard. Volgens art. 7 van de Kerkenordening van 1561 moesten namelijk alle geneefsche predikanten beloven zich bij hun prediking en onderwijs aan de in dezen catechismus ontwikkelde leer te zullen houden^). En zooals bekend is kreeg deze catechismus in de fransch sprekende gereformeerde kerken ongeveer dezelfde beteekenis als de Heidelberger in de duitsche en nederlandsche.

Wanneer in dezen catechismus over de sacramenten gesproken wordt, stelt Calvijn o.a. deze vraag:

Maar welke zekerheid omtrent Gods genade jegens ons kunnen ons de sacramenten geven, daar toch zoowel de goeden als de boozen ze ontvangen?

Het antwoord op deze vraag luidt:

Hoewel de ongeloovigen en de boozen de genade, die hun door de sacramenten wordt aangeboden voor zoover dat hen betreft om zoo te zeggen te niet doen, zoo volgt daar toch niet uit, dat de eigenaardigheid der sacramenten niet zou zijn, dat zij de genade Gods aanbieden. De sacramenten behouden hun kracht en natuur ^).

Een poosje later wordt t.o.v. den doop gevraagd:

Maar kent gij aan het water nog een andere beteekenis toe dan alleen deze, dat het een afbeelding is? Deze vraag ontvangt als antwoord:

Het is op zulk een wijze een afbeelding, dat tegelijk de waarheid (dat wil dus zeggen: de vergeving der zonden en de vernieuwing des levens) daaraan verbonden is. Want God bedriegt ons niet als Hij ons zijn gaven belooft. Daarom is het zeker, dat én de vergeving der zonden en de vernieuwing des levens ons in den doop aangeboden en door ons ontvangen worden'').

Dat is wel een zeer krasse uitspraak!

Aan ALLE doopelingen wordt dus volgens dezen Catechismus de vergeving der zonden en de vemieu-• wing des levens aangeboden. En die twee weldaden worden ook in dien doop door ALLE doopelingen ontvangen !

Op deze wijze wordt wel zeer duidelijk en concreet tot uitdrukking gebracht, dat Gods sacramenten altijd denzelfden vollen, ryken „inhoud" hebben en dat deze in den doop naar ALLE doopelingen toekomt, aan hen ALLEN gepresenteerd wordt, en in den doop — of anders gezegd: sacramenteel — aan hen ALLEN wordt geschonken.

Op de laatst genoemde vraag volgt onmiddellijk deze:

Wordt deze genade ook in allen zonder onderscheid vervuld?

Het antwoord hierop luidt:

Neen, want velen versperren haar door hun verdorvenheid den weg en bewerken zoo, dat zij voor hen ijdel is. Alzoo ontvangen alleen de geloovigen de vrucht van den doop. Maar dientengevolge gaat toch niets van het wezen van het sacrament verloren!^)

Op wel zeer duidelijke wijze leert zoo de geneefsche catechismus de altijd in tact blijvende, onschendbare volkomenheid der sacramenten.

In de Nederlandsche Geloofsbelijdenis vinden we deze leer eveneens.

We lezen namelijk in art. 35: „Voorts, hoewel de sacramenten met de beteekende zaken tezamen gevoegd zijn, zoo worden zij nochtans met deze twee zaken niet door allen ontvangen. De goddelooze ontvangt wel het sacrament tot zijn verdoemenis, maar hij ontvangt niet de waarheid van het Sacrament, gelijk als Judas en Simon de toovenaar beiden wél het Sacrament ontvingen, maar niet Christus, die daar-

door beteekend wordt, welke den geloovigen alleen medegedeeld wordt".

Uitdrukkelijk wordt hier dus beleden, dat de sacramenten mèt de beteekende zaken te zamen gevoegd zijn. Die beteekende zaken hooren bij de sacramenten. Ze zijn er een wezenlijk deel van. Zonder beteekende zaken is een sacrament eenvoudig geen sacrament meer! Dan blijft er niets anders van over dan wat water, brood of wijn. God laat daarom de sacram.en-. ten nooit bedienen of de beteekende zaken komen daarin mee. Ze worden in en met de sacramenten aangeboden, voorgehouden, gegeven. Als teeken + beteekende zaken l^omen de sacramenten naar alle ontvangers der sacramenten toe.

Maar terwijl de belijdenis dit voorop stelt — en dan als iets zóó van zelf sprekends, dat ze het maar even in een bijzin memoreert — zegt ze van de sacramenten nog meer. En wel dit, dat het zóó uitgereikte sacrament, niet door allen zóó wordt o n ^ v an g e n, niet bij allen in zaligmakend bezit komt! De goddelooze aan wien het volle, echte sacrament was bediend, ontvangt toch niet de waarheid van het Sacrament, de beteekende zaak van het Sacrament, d.w.z. Christus en al zijn weldaden, in zaligmakend bezit.

De goddelooze „g r ij p t" wel het hem toegediende waarachtige sacrament , , beet", maar hij „ontvangt" niet, krijgt niet in bezit, de „waarheid" daarvan^). De „waarheid" van het sacrament kan alleen door een waar geloof aangenomen worden. Is daarom de man, die het sacrament ontving ongeloovig, goddeloos, dan blijft die „waarheid", die „beteekende zaak" om zoo te zeggen buiten hem. Ze komt niet vruchtvoortbrengend in zijn leven in. Het eenige wat hij van het sacrament nemen kan en inderdaad ook neemt zijn de „naakte teekenen": het water, het brood en den wijn. Die heeft hij als het ware van het sacrament afgescheurd. Hij rukte, toen hij de „waarheid" van het sacrament niet ontvangen kon en niet ontvangen wilde door zijn ongeloof het „teeken" van het sacrament van de „waarheid" van het sacrament af en kreeg ten slotte niets anders dan een paar „naakte teekenen". En zijn zoo grijpen van het sacrament brengt hem, als hij zich niet bekeert, de verdoemenis.

Ten slotte wijzen we nog op één belijdenis.

En wel op de beroemde tweede Helvetische confessie die in Maart 1566 in druk verscheen. Ze biedt een ten volle klassieke uiteenzetting van de gereformeerde geloofsopvattingen. Ze werd trouwens ook vervaardigd in den bloeitijd zoowel van de gereformeerde kerken als van de gereformeerde theologie.

In art. XIX dat handelt over de sacramenten van Christus' kerk lezen we:

„Intusschen, gelijk wij de volkomenheid der sacramenten niet taxeeren naar de waardigheid of de onwaardigheid der dienaren, zoo doen wij dat evenmin naar de waardigheid van de gebruikers. Want wij erkennen dat de volkomenheid der sacramenten van de trouw of de waarheid en van de zuivere goedheid Gods afhangt^"). Want zooals het woord Gods waar woord Gods blijft, zoodat niet maar naakte woorden worden gereciteerd, wanneer er gepredikt wordt, maar tegel ij k (uit de woorden) 'de door die woorden aangeduide of aangekondigde zaken door God worden aangeboden, ofschoon de goddeloozen of ongeloovigen, al hooren en begrijpen zij de woorden, toch de aangeduide zaken niet genieten, omdat ze ze niet met een waar geloof aannemen — zoo blijven de sacramenten, die uit woord, teeken en beteekende zaken bestaan, ware en volkomen sacramenten, daar ze niet slechts de heilige zaken aanduiden, maar ook, omdat God ze aanbiedt, de beteekende zaken zelf zijn, ofschoon de ongeloovigen de aangeboden zaken niet genieten. Dit laatste geschiedt niet door een fout van God, die (waarlijk) geeft en aanbiedt, maar door de schuld van de menschen die zonder geloof en onwettig aannemen. Het ongeloof van dezen maakt Gods trouw niet krachteloos (Rom. 3 : 3v.)"").

Deze uitspraak is bizonder duidelijk en beteekenisvol. Kort en krachtig wordt hier de heerlijke waarheid van de „volkomenheid" der sacramenten geleerd.

We hooren namelijk:

lo. De sacramenten bestaan uit woord, teeken, beteekende zaak. Dat is hun natuur, hun wezen.

2o. De sacramenten zijn altijd ware en volkomen sacramenten; ze duiden immers niet maar de heilige zaken aan, maar ze zijn, omdat God die heilige zaken in en met die sacramenten aanbiedt, de beteekende zaken zelf.

3o. De sacramenten zijn altijd ware en volkomen sacramenten, ook wanneer ze aan goddeloozen en ongeloovigen bediend worden. Het ongeloof en de boosheid der menschen kan Gods trouw nooit krachteloos maken, ook niet Gods trouw zooals die in zijn woord en sacrament gestalte krijgen en in het leven der menschen komen.

We kunnen alles wat we gezegd hebben niet beter samenvatten dan door een woord te citeeren uit de „Overeenstemming van Zurich", het stuk waarin Calvijn en Bullinger, en in hen de kerken van Geneve en Zurich, na langdurige schriftelijke en mondelinge bespreking, hun gemeenschappelijk geloof ten aanzien van de sacramenten in niet minder dan zes en twintig artikelen hebben geformuleerd. We hebben het oog op het achttiende artikel, dat als volgt luidt: „Het is ongetwijfeld zeker, dat Christus met zijn gaven (in de sacramenten) aan allen gemeenschappelijk wordt aangeboden en dat door het ongeloof der menschen de waarheid Gods niet aan het wankelen wordt gebracht, zóó, dat de sacramenten hun kracht niet altijd zouden behouden. Maar niet allen zijn ontvankelijk voor Christus en zijn gaven. Derhalve wordt er van Gods kant niets veranderd. Maar wat de menschen betreft, ontvangt een ieder (uit de sacramenten) overeen­ komstig de maat van zijn geloof."

' C. V,


1) Respectu Del semper hoc verum est, baptismum insltionem esse in corpus Christ!: quia Del nihil illic flgurat, Disi quod paratus est jmplere, modo simus ipsi capaces.

2) Quia principium illud valere debet inter pios, Deum non inanibus nobiscum figuris ludere, sed virtute sua intus praestare quod externe signo demonstrat.

3) Tametsi autem neque abluuntur baptismo impli, neque renovantur, nihilomlnus vim istam quod ad Deum retlnet: quia utcunque Del gratiam respuant, illis tamen offertur.

4) Institutie. IV, 17. 33. Vertaling Sizoo.

5) Aussi pour eviter tous dangers que celui qu'on veut regevoir, n'ait quelque mauvaise opinion, 11 est requls qu'll proteste de tenir la doctrine approuvee en l'Egllse, sur tout selon Ie contenu du Catechisme. Opera Omnia, X i, 93.

6)We volgen hier den franschen èn den latijnschen tekst: Combien que les incredules et meschans aneantlssent la grace qui leur est presentee, par les, - Sacraments, si n'ensuit 11 pas que la propieté d'iceux ne soit telle — Non tamen propterea efficiunt (se. impli), quin sua vis et natura sacramentis raaneat. Opera Omnia, VI, 113, 114.

7) Sic flguram esse sentlo, ut simul annexa sit Veritas. Neque enim, sua nobis dona poUicendo, nos Deus frustratur. Prolnde et peccatorum veniam, et vitae novltatem offerri nobis in baptismo, et reclpl a nobis certum est. — Fransch: Parquoy 11 est certain qu'au Baptesme la remission des pechez nous est offerte, et nous la recevons. ld. 117, 118.

8) Multl dum illi sua pravitate vlam praecludunt, efficiunt ut sibl sit inanis. Ita non nisi ad fideles solos pervenit fructus. Verum, inde nihil sacramentl naturae decedit. ld. 119, 120.

9) In dezen zin rekenden we den franschen —• ook een offlcieelen! — tekst. In het nederlandsch lezen we: De goddelooze ontvangt wel het Sacrament tot zijn verdoemenis, maar hij ontvangt niet de waarheid van het sacrament. Twee duidelijk verschillende acties worden hier beide met éénzelfde woord, n.l. ontvangen, aangeduid. De fransche tekst gebruikt twéé verschillende woorden en is daardoor veel precieser. Daarin lezen we namelijk: de goddelooze „prends" (grijpt, pakt) wel het sacrament, maar hij „regoit" niet (ontvangt niet, krijgt niet in bezit) de waarheid van het sacrament.

10) Agnoscimus enim sacramentorum integritatem, ex tide vel veritate meraque bonitate dependere.

11) Ita sacramenta verbo signis, et rebus significatis, constantia, manent vera et Integra sacramenta, non tantum significantia res sacras, sed Deo offerente etiam res significatas, tametsi increduli rès oblatas non percipiant. Fit hoc non dantis aut offerentis Dei vicio, sed hominum sine fide illigitimeque accipientium culpa: quorum incredulitas, fidem Dei irritam non facit (Rom. 3, 3. s.). Zie: Niesel, Bekenntnlsschritten und Kirchenordnungen etc. 2, p. 261/2. De vertaling van dit art. der Tweede Helv. Confessie in: Paul Jacobs, Reformirte Bekenntnisschriften is slecht. Zij geeft in het kardinale punt precies het tegenovergestelde van wat er staat. De vertaling van Walter Hildebrandt en Rudolf Zimmerman (Zwingli — Verlag Zurich) is veel beter.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Gods sacramenten zijn altijd volkomen en waarachtig

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's