Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoe de Heilige Geest ons en onzen kinderen Christelijk onderwijs geeft

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe de Heilige Geest ons en onzen kinderen Christelijk onderwijs geeft

(Bij den Hemelvaartsdag en het Pinksterfeest)

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

(II)

3. WERKING.

Met het bovenstaande is de vraag, waarom Asaf en de Geest der profetie en ook onze Heere Jezus Christus in gelijkenissen spreken, nog niet afdoende beantwoord. Een volgend belangrijk punt, dat hier aan de orde moet komen, is de WERKING, die het Christelijk onderwijs des Heiligen Geestes aan ons en onze kinderen oefent. Nu, het christelijk onderwijs, dat werkelijk dien naam verdient, omdat het uit den Pinkstergeest der profetie is, en dat het karakter van gelijkenissen draagt, — dit christehjk onderwijs oefent een krachtige, dulsbele werking. En dat dit onderwijs een krachtige, dubbele werking oefent, daarvan was reeds Asaf, de profeet, terdege op de hoogte. Hij heeft daar namelijk direct al in 't Ie tekstvers (van Ps. 78) op gerekend. In dat Ie vers toch, waarmee de dichter zijn Psalm inzet, wordt met kracht en klem de verantwoordelijkheid, die de menschen tegenover dit onderricht dragen, aan het bondsvolk op het hart gebonden. O mijn volk, zoo begint Asaf, neem toch mijn leer ter oore; neig toch ulieder oor tot de redenen van mijn mond! Met andere woorden: bedenkt wel, dat ge met dit onderricht altijd twéé kanten uit kunt. Laat het daarom toch niet zoo wezen, dat ge u averechts tegenover deze leer gaat stellen, en dat ge u ervan afmaakt met al de antichristelijke gelijkschakelingsgevolgen van deze christelijke neutraliteit. Dit onderwijs wordt u inuners geboden tot uw waarachtigen vrede en tot de waarachtige redding van u en van uw zaad in al de nageslachten. Maakt er dus om uws levens wil en om der wille van het leven van uw nageslacht bloedigen ernst mee, en leert uw kinderen er evenzeer bloedigen ernst mee te maken. Want God heeft een getuigenis opgericht in Jacob, en Hij heeft in Israël een wet gesteld, die Hij onzen vaderen heeft geboden, dat zij ze hun kinderen bekend zouden maken, opdat het navolgende geslacht die weten zöu, de kinderen, die geboren zouden worden, en zouden opstaan, en ze op hun beurt aan hun kinderen weer zouden vertellen. Die getuigenis en deze wet, ze z ij n door den HEERE in Israël neergezet; ze z ij n op Israels weg geplaatst, en daar zal men nu in Israël zich rekenschap van moeten geven. Wat op uw weg staat, daar móét ge wat mee doen; dat kunt ge niet achteloos voorbijgaan. Het is onmogelijk, dat ge u er niets van aantrekt. Wat nu eenmaal op uw weg staat, daar staat ge niet onbevangen en niet vrijblijvend tegenover. De christelijke neutraliteit IS tenslotte een onding, een onmogelijkheid; ze zal zich als vijandschap móéten openbaren. Daarom bezweert Asaf het verbondsvolk zoo, dat het toch zijn leer ter oore zal nemen, en het oor zal neigen tot de redenen van zijn mond. Want dit onderwijs, dat God nu eenmaal op Israels weg gezet heeft, dat is niet te negeeren, en dat is dus nooit een zaak, waarmee ge het eens kunt zijn of waarmee ge met hetzelfde recht u oneens kunt verklaren, om daarna weer over te gaan tot de orde van den gewonen dag. Want het zal eenvoudig één van tweeën worden: ge zult dit onderwijs aanvaarden en u met hart en leven ervoor buigen, omdat ge erkend hebt, dat het kracht van wet heeft. O f ge zult het verwerpen en in vijandschap ertegen u verschansen achter het bolwerk der christelijke neutraliteit, precies dat bolwerk, dat dit leerdicht af wil breken.

En zie, daar hebt ge nu die krachtige, dubbele werking. Dit onderricht dwingt u voor den dag te komen, en partij te kiezen, en openbaar te maken, wat er in uw hart zit, en wat ge wilt doen met deze getuigenis, die God zelf geeft van Zijn wonderen en genadewerken: aanvaarden of verwerpen. Dit onderricht dwingt u voor den dag te komen en partij te kiezen vóór of tegen de genadeheerschappij van Jezus Christus in den hemel, die Hij door den Geest der profetie op aarde oefept. Want Hemelvaart en Pinksteren, dat zijn feiten, die op uw weg staan, en waar ge niet omheen kunt, gij noch uw zaad. De raadselspreuk, de gelijkenis, de geopenbaarde verborgenheid van het hemelsch koninkrijk, dat in Jezus Christus werkelijkheid is geworden, en door den Geest der profetie zijn krachten oefent, eischt eenvoudig uw aandacht, en verwekt uw reactie onontwijkbaar.

Want dit is het wonderUjke van de raadselspreuk, en het eigenaardige van de gelijkenis: e wéét zoo maar nog niet, wat ge er aan hebt, en wat ge er mee aan moet"). Er wordt een klok geluid, maar de klepel blijft voorloopig nog onzichtbaar. Er waait een wind, en ge verneemt hem, gij hoort zijn geluid, maar gij weet zoo aanstonds nog maar niet, vanwaar hij komt, en waar hij heengaat (Joh. 3:8)'^). De raad-

selspreuk, de gelijkenis, is er op ingesteld, om u nieuwsgierig te maken, om de vraag naar de oplossing van het raadsel, naar de verklaring van de gelijkenis bij u wakker te roepen. Wie de klok hoort luiden, verneemt wel iets, maar hij blijft toch nog maar onverstandig, zoolang hij nog niet weet, waar de klepel hangt. Wie van den wind wat af wil weten, kan er niet mee volstaan, zijn geluid even te vernemen en dan verder niets, maar gaat op het geluid letten; hij gaat „aan" het geluid „vragen", waar de wind vandaan komt en waar hij heengaat. Maar niet alle menschen hebben de begeerte, om „er meer van te weten". Er zijn er, die de klok hooren luiden, maar die er geen belang in stellen, nu óók te weten te komen, waar de klepel uithangt. Er zijn er, die den wind hooren waaien, maar wien het heelemaal niet interesseert, te weten, waar de wind vandaan komt en welke richting hij uitwaait. Maar de klok en het geluid zijn prachtdingen, om er achter te komen, bij wien de begeerte wêl leeft en bij wien de begeerte niét leeft om de plaats van den klepel en de richting van den wind te leeren kennen. De raadselspreuk en de gelijkenis zijn prachtmiddelen, om aan den dag te brengen, wat er leeft in de harten van de hoorders. Valt er zoo'n raadselspreuk of zoo'n gelijkenis in het midden van het bondsvolk neer, dan dwingt dat woord den hoorders, zich te openbaren. Dan laat de één het blijken, dat het hem niets interesseert, waar toch de klepel mag hangen, die de klok aan het luiden gebracht heeft; en dan gaat de ander vragen stellen: Waar komt de wind vandaan, dien ik heb hooren waaien, en in welke richting waait hij? Dan treedt de loop van de Ujn der antithese zeer duidelijk aan het licht. Dan ziet men de menschen uiteengaan. Zoo'n raadselspreuk of zoo'n gelijkenis is daarom geen duisternis en geen verberging, maar licht en openbaring.

Welnu, wanneer er dan twee groepen z ij n in het verbondsvolk, zoowel in de dagen van Asaf als in de aardsche dagen van den Heere Jezus Christus, alsook tegenwoordig, in deze „dagen" van den Geest der profetie, dan komt er nu de raadselspreuk van Psalm 78 en de gelijkenis van den Heere Jezus Christus en het onderwijs van den Geest der profetie, en dan zullen de groepen ook allebei openbaar móéten worden. Wanneer aanvankelijk Efraïm en Juda door elkander loopen, en van elkaar niet zijn te onderscheiden in het ééne verbondsvolk, dan komen in het onderricht van Asaf de getuigenis en de wet des HEEREN onder het verbondsvolk de antithese stellen, en dan zal het blijken, op den langen (of den korten) duur, wie ten dage van den strijd omkeert en den vijand toevalt, en wie in den strijd volhardt tot aan de overwinning. Dan zullen eenmaal Efraïm en Juda allebei rijp zijn, de één voor zijn verwerping, want dan wordt de ark, die van Gods gunst getuigt, weggenomen uit het stamgebied van Efraïm, uit Silo, — en de ander voor zijn aanneming in genade, want dan verkiest de HEERE Juda, en in Juda Sion, om aldaar Zijn heiligdom te stellen, en uit Juda David, om het volk van Jacob als een herdersvorst te weiden. Dan wordt in Efraïm het licht van den kandelaar weggenomen, en 'dan wordt in Juda het licht in vollen glans óp den kandelaar gezet (vs 67 en 68).

En dat rijp worden van die beiden is tot stand gekomen in die lange historie van steeds weer dezelfde herhaling: verlossing, ongeloof en afval, oordeel en gericht, wederkeer en bekeering, ontferming en opnieuw verlossing. En dit alles is een schaduw, een gelijkenis van de geschiedenis, die zich heden onder het verbondsvolk afspeelt, onder de genadeheerschappij van den Oppersten Herder in den hemel, door Zijn Geest op aarde. Want dit is de achtergrond vandaag van heel de historie: dat de Geest der profetie bezig is, scheiding te maken tusschen Efraïm en Juda, tusschen Israël, dat naar het vleesch is, en het overblijfsel naar de verkiezing der genade, het Israël, dat naar den Geest is, — tusschen het algemeene christendom, dat de waarheidsvraag verdoezelt, dat als een struisvogel den kop in het zand steekt voor het onderricht van den Heiligen Geest, en geen belang meer stelt in de leer-en belijdenis-inhouden van de getuigenis en de wet des HEEREN, doch onder het geroep van schotjesgeest en eenheid iptusschen omkeert in den strijd, zeer wel bewapend met alle verzamelde eenheidswapens, maar tóch omkeert in den strijd en den vijand toevalt, — en de kerk des HEE­ REN aan de andere zijde, die niet ophoudt te vragen, waar de klepel hangt, totdat het haar volkomen duidelijk is geworden, •— die den wind hoort waaien, maar dan ook zoo heiftegeerig is, te weten zijn , herkomst

en bestemming, — tot wie de „aardsehe dingen" van het koninkrijk Gods gezegd zijn, maar die nu niet eerder uitrust, voordat ze óók heeft mogen verstaan de „hemelsche dingen" (Joh. 3 : 12), — die de schaduw ziet, maar nu hunkert naar het Uchaam, — die degebeurtenissen opmerkt, maar nu ook den diepen zin en achtergrond van alle dingen uit het Woord van God verstaan wil, •— die worstelt, om hoe langer hoe beter den wil des HEEREN te leeren kennen en in practijk te brengen in het gansche leven.

De Pinkstergeest der profetie is bezig, scheiding te maken tusschen Efraïm en Juda. Want komen moet opnieuw die dag, maar nu in definitieve en volledige vervulling, — die dag, waarop zij beiden rijp zijn, en waarop de Hoogste Rechter het laatste, het uiteindelijke vonnis zal vellen, om Zijn eeuwige woonplaats van Efraïm weg te nemen en voor eeuwig en altóós te vestigen in Juda. Daarom is het nu zoo noodig, dat wij en onze kinderen wéten, wat er aan de hand is, fen wat er aan den gang is in het christendom van heden. Want het is wéér dezelfde historie, maar nu bijna in laatste vervulling: e historie van verlossing, en kerkreformatie, gevolgd door afval en nieuwe verbondsbreuk, oordeel der verblinding en verharding, bij sommigen tot wederkeer en bekeering, en voortgaande worsteling, om vérder te komen, van de „gelijkenis" tot haar „verklaring", ontferming en nieuwe verlossing. Daarom zullen wij en onze kinderen de scheidslijn zien loopen BINNEN het verbondsvolk, en de getuigenis verder vertellen, en de wet voor het nageslacht niet verbergen, maar juist openbaren, opdat de scheidslijn aan den dag komt en niet wordt verdoezeld, en de antithese zich al scherper af gaat teekenen, opdat de dag der rijpheid voor het laatste vonnis snel mag komen: e dag van het laatste oordeel voor Efraim en de dag der volle genade voor Juda. Daarom zal de Bruid en zullen de kinderen van de Bruid met den Geest mee moeten profeteeren en roepen: eere Jezus, kom! (Openb. 22 : 17).

Daarom zullen onze kinderen op de scholen beveiligd moeten worden tegen den invloed van de alles verdoezelende en vervlakkende neutraliteit, tegen die aller-gevaarlijk-ste doorbraak van de christelijke antithese, die met rassche schreden zich voltrekt, en zijn slachtoffers maakt bij duizenden, ook in die kringen, waarvan men het maar niet wil verwachten, in de voormalige gereformeerde kerken, en in de christelijke gereformeerde kerken, èn óók in de gereformeerde kerken, wanneer zich daar de begeerte openbaart, „contact" te zoeken met de overzijde.

Daarom zullen onze kinderen moeten lééren op de scholen, dat Luther en Calvijn dan wel de paus van Rome, De Cock en Kuyper dan wel de hervormde kerk en haar synode, en de gereformeerden dan wel de synodocraten vandaag de scheurmakers zijn of de hervormers; en dat heel die neutraliteitspolitiek en die verdoezelingstactiek een wederstaan is van het Pinksterwerk des Geestes, een ómkeeren in den strijd, om met pak en zak, zeer welbewapend, met een machtig oecumenisch leger den vast aanrukkenden vijand toe te vallen.

Daarom mag ook op de christelijke scholen niet in den mist bhjven hangen, wat de kerk en wat het verbond en wat de doop is, en waar de kerk is en waar het ambt is en waar de reine leer bewaard wordt^ Daarom zullen wij en onze kinderen over heel de linie moeten ontwaken, en uit den dood van het algemeene christendom opstaan, om den verhoogden Christus door den Geest der profetie over ons te laten lichten, ook op het stuk van het onderricht aan ons en aan ons zaad in de voorzeide leer.

J. F. DE WEGER.


") Men zie de uiteenzettingen van Prof. Schilder over de raadselspreuk, den „masjaal", in „Held. Cat.", II, 289 vv.

') Zit hier niet iets in voor de exegese van Joh. 3 VS 8 vv.? M.a.w. is de „masjaal"-gedachte in Joh. 3 niet ^terk vei-tegenwGordigd ? Ik zou me den gang van zaken In Joh. ^ als volgt voor willen stellen:

Als Nlcodemus tot Jezus komt voor een theologisch gesprek, dan laat Jezus (vs 3) onmiddellijk zien, dat een theologische discussie geen enkelen zin heeft. Terstond snijdt Hij die af en stelt Hij de centrale quaestie. Die centrale quaestie, dat is niet de „wedergeboorte" — we moeten maar eens af van de gedachte, ' dat Joh. 3 een soort dogmatische uiteenztting over „de" „wedergeboorte" wil geven —, maar dat is het zien van (en alzoo ingaan in, VS 5) het koninkrijk Gods. Dat is de hoofdzaak, en In verband daarmee komt wel de wedergeboorte ter sprake, als het middel, de weg tot dat „zien" en „Ingaan", maar toch eerst in tweeder Instantie. De zaak, waar het om gaat, is, dat Nicodemus „het koninkrijk Gods" zal gaan „zien".

Deze uitdrukking beteekent niet: in den hemel komen, zalig worden, of zoo Iets (al is dat er ongetwijfeld een heerlijk gevolg van), maar: de ware beteekenis verstaan van het optreden van Jezus. Met Jezus is het hemelsch koninkrijk, op aarde gekomen, de Messiaansche heilstijd, het „lichaam", dat dè, , schaduw" van het O.T. aan komt vullen en volledig komt verWaren, .iJ3at..aal Nlcodemus nu

moeten leeren zien; als de N.T. heilstijd gekomen is, mag hij niet in de „schaduw" van het O.T. achterblQven. Jezus wil In dit gesprek hem verder lelden, hem over den drempel helpen (In gelijken geest schrijft, dr K. J. Popma, „De vrijheid der exegese", 161—170). Jezus doet dat, door ruimschoots van den „masjaal" gebruik te maken. Ook < Jr F. W. Groshelde schrijft even bij vs 5: „Bovendien is Jezus' woord min of meer een raadselwoord. Hij gaat het in het vervolg verklaren" (Kom. op Joh., I, 211). Het Woord van Jezus in vs 3 klinkt Nlcodemus als een rsiadsel in de ooren, als een gelijkenis zonder verklaring. Prompt reageert hij met het ongeloof, dat met een eigen exegese van vleeschelijk maaksel zich van de „gelijkenis" afmaakt: „Hoe kan dat nu? Een mensch kan toch niet voor de tweede maal geboren worden? " Dan licht Jezus een tipje van den sluier op, door op „water" en „Geest" te wijzen, d.w.z. door hem te wijzen op het getuigenis (ook weer zoo'n „masjaal"-achtig begrip!) van Johannes den Dooper en van Herazelven, vgl. „wij" in vs 11. Maar deze verdergaande bekendmaking maakt de zaak voor Nicodemus door zijn ongeloof alleen maar duisterder, in plaats van klaarder. Hij moet zoo ongeveer aan het verstand van Jezus getwijfeld hebben. Vóórdat het nu verder den verkeerden kant met hem opgaat, helpt Jezus hem op weg. „Verwonder u niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden", dat is: ga op dezen weg niet verder; keer om en volg den beteren weg, dien Ik u nu ga wijzen. En dan komt vs 8, waarin Jezus hem leert, WAT HIJ MET HET RAADSEL, AAN MOET.

De' gebruikelijke exegese van dit vers gaat uit vaji de gedachte, dat de centrale quaestie in Joh. 3 is: Wat is eigenlijk „de" „wedergeboorte"? Zij laat vs 8 leeren: De wedergeboorte is vrijmachtig werk des Geestes; dat werk is onbegrijpelijk, ja oknaspeurlljk, maar het is realiteit. „Aanvaard het onbegrijpelijke als realiteit", aldus dr C. Bouma in K.V. Joh., 3e druk, I, 108. Ten onrechte is vaak m dit vers een bewijsplaats gezien voor een „onmiddellijke wedergeboorte". Beu verbetering in deze exegese werd bereikt, toen men den nadruk ging leggen op de woorden; „en gij hoort zijn geluid". De toepassing was dan: Hoort maar naar het Woord des Geestes, en laat het hoe van de wedergeboorte maar aan den HEBRE over.

Als exegese van Joh. 3 : 8 moet dit toch losgelaten worden. De gebruikelijke exegese, al of niet verbeterd. wordt gedrukt door de volgende bezwaren: o. „Gij weet niet, vanwaar hij komt en waar hij heengaat" wordt gelezen, alsof er stond: Gij kunt niet weten, gij kunt er niet achter komen". Br staat evenwel: Gij wéét niet, gij z ij t er niet achter". 2o. Te weinig rekening wordt er m.i. mee gehouden, dat het slot van vs 8 niet zegt: Dat is er nu aangaande de wedergeboorte te zeggen", maar: Dat ondervindt nu ieder, die uit den Geest geboren is". 3o. Deze exegeSe rukt vs 8 los van vs 9 vv. Als vs 8 zegt: et onbegrepene aanvaarden, dan beteekent dit: raag niet verder naar het hoe der wedergeboorte, want meer is er niet van geopenbaard. Maar in vs 9 vraagt Nicodemus rustig: Hoe kunnen deze dingen geschieden? " en KRIJGT DAN In vs 10-12 VAN JEZUS EEN STRAF-RBDB TE HOOREN, DAT HIJ ALS LEERAAR ISRA­ ELS DAT MOET EENS WEET!!'! Maar dan kan vs 8 toch onmogelijk zeggen: et Is niet te begrijpen en niet na te speuren?

Naar de „masjaal"-gedachte echter leert Jezus Nicodemus In VS 8, wat hij met het raadsel aan moet, dat Jezus In VS 3 en sterker nog ia vs 5 en 6 voor zijn aandacht geplaatst, had. Het beeld van den wind moet dan dezen dienst doen: Van den wind is in elk geval terstond het geluld te vernemen. Men weet dan nog niet S.lles van den wind, maar aan zijn geluld heeft men houvast, om verder op de hoogte te komen. Zeker, de wind waalt, waarheen hij wil; hij is „souvereln" In het bepèlen van zijn richting. Daar oefent niemand invloed op uit. Maar men kan er wel achter komen, waar hij vandaan komt en wear hij heengaat. Als men maar nauwkeurig op het geluld let, dan kan men aan de hand daarvan de windrichting bepalen. Zoo Is nu de ervaring van een leder, die door den Geest Gods is wedergeboren. M.a.w. Nicodemus moet niet van zijn eigen exegese uit tot dat raadselachtige Woord van Jezus komen, om met behulp van zijn uitleg van dat Wóórd zich af te maken. Hij moet maar liever „aan" het geluid zélve „vragen", welke richting het uit wil. De wedergeborene vraagt vérder. Heeft hij een „gelijkenis" gehoord, dan vraagt hij vérder naar de „verklaring". De beteekenls van vs 8 is deze: Het zijn „gelijkenissen", Nicodemus, en nu moet ge verder vragen. Zoo heeft Jezus heel voorzichtig de vraag bij Nicodemus wakker geroepen: „Hoe kunnen deze dingen geschieden? " Hiermee heeft Nicodemus de rechte houduig tegenover het „raadsel" gevonden. En als hij zóó ver is, dan stoot Jezus krachtig door, om hem geheel en al de oogen te openen en hem tot het „zien van het koninkrijk Gods" te brengen. De scherpe bestraffing van vs 10-12 is dan inleiding tot de prediking van vs 13-21, die Nicodemus dan nü eindelijk wel kan verstaan en verwerken. Zoo komt ook het onderscheid tot zijn recht, dat Jezus .'n VS 12 maakt tusschen de „aardsche dingen" en de „hemelsche dingen". Sasse schrijft in Klttel's Theo!. Wtb. z. N.T., I, 680: „Die Bedeutlng von èmysioe In J 3, 12 kann nicht elnfach aus dem Kontext ersohlossen werden. Vv'ahrscheinlieh 1st an die Gegenüberstellung einer Redewelse in Irdisihen Gleichulssen und elner direkten Belehrung über das „Himmlische" lm Slnne von 16, 25 und Mk i, 11 ff zu denken". De „aardsche dingen" zijn het ' raadsel, dat om verklaring roept: het optreden van Jezus met Zijn prediking van het Koninkrijk Gods. Het waren allemaal nog niaar „aardsche dingen", die Nicodemus tot nu toe had te hooren gekregen. Maar hij moest doorstooten tot de „hemelsche dingen". Den werkelljken zin en den diepen achtergrond van het optreden van Jezus moest hij leeren zien: dat het koninkrijk Gods gekomen was, en dat het via Golgotha en Paschen, Hemelvaart en Pinksteren op een heerlijke voleinding zou aangaan. Maar deze oplossing van het „raadsel" van Jezus met Zijn raadselwoorden kan Nicodemus nu wel verdragen. Zoo volgen de vss 13-21 met de prediking van de liefde en het welbehagen Gods, waarin onmiddellijk weer door Jezus op een O.T. „gelijkenis" wordt teruggegrepen, die haar vervulling en „verklaring" verkrijgt in Jezus' kruis en verhooging (vs 14). Het slot van de pericoop, vs 19-21, verhaalt dan, hoe in den nu gekomen Messlaanschen heilstijd de Geest de harten openbaar komt maken. Als het licht komt, als de „gelijkenis" voor de aandacht van de menschen gezet wordt, dan zal wel blijken, of ze verlicht willen worden, de waarheid doende; zoodat openbaar wordt, dat hun werken in God gedaan zijn, dan wel of ze het licht haten 1 en er zich van afmaken, opdat het kwade hart niet openbaar komt, zooals Nicodemus met het licht, dat hem in raadselvorm gegeven werd, aanvankelijk wilde doen.

Zou deze exegese niet meer dan de gebruikelijke aan «öen geheelen Nlcodemus-pericoop recht doen? Gaarne aan onze N.T. exegeten tér : overweging en controle aangeboden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 mei 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Hoe de Heilige Geest ons en onzen kinderen Christelijk onderwijs geeft

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 mei 1951

De Reformatie | 8 Pagina's