Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nogmaals: gehandhaafde bestrijding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nogmaals: gehandhaafde bestrijding

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De oud-secretaris van het C.N.V., de heer Amelink, is in de Gids van 17 Maart j.l. teruggekomen op hetgeen wij in verweer op zijn artikel in de Gids van 11 November 1950 schreven in deze rubriek in de nummers van 13, 20 en 27 Januari j.l. De Redactie van De Gids nam dit artikel van haar oud-secretaris, die een dag vóór de datum, waarop ons laatste tegen het zijne gerichte artikel verscheen, zijn 50 jaar lid zijn van het C.N.V. herdacht, uiteraard gaarne op, doch voegde er aan toe, dat dit het laatste woord zou zijn, dat in dezen pennestrijd opgenomen zou worden door haar.

Terwjlle van den strijd, die moet doorgaan met het oog op de noodzakelijkheid van een door Gods Woord genormeerde, christelijk sociale actie, waarvoor wij de broeders en zusters voortgaan op te roepen, komen wij ook op dit artikel nogmaals terug, opdat men de principiëele draad in deze discussie duideUjk zie liggen en vasthoude, daar, waar de heer Amelink die naar onze overtuiging liet liggen of losliet.

Betichtte de heer Amelink ons in zijn eerste artikel van oneerlijke en misleidende voorlichting, thans verklaart hij van oordeel te zijn, dat wij niet opzetteHjk de waarheid geweld aan deden, waarvan wij gaarne dankbaar nota nemen. Dat wij evenwel volgens hem toch met de waarheid in conflict komen, schrijft hij thans hieraan toe, „dat de heer Groen beschikt over een rijke fantasie en dat de drog-en droombeelden, die hij zich in zijn fantasie schept, voor zijn besef realiteiten worden en dat die voor hem beginnen te leven". De lezer, die ons in ons betoog en tegenbetoog heeft gevolgd, zal zich wel verbaasd afvragen, hoe de oud-secretaris van het C.N.V. de met citaten uit zijn eigen orgaan en met praktijkgegevens gestaafde weerleggingen van onzen kant, nu op eenmaal naar het rijk der fantasie kan verwijzen. De zaak is deze: Als inleiding van ons antwoord aan den heer Amelink vermeldden wij, dat wij vroeger samen naar eenzelfde kerk trokken, hetgeen nu niet meer het geval is en dat deze scheiding zich maar niet tot gebouwen en andere woonplaats uitstrekte, maar in geheel andere, dwingende redenen haar oorzaak vond. Wij betreurden dit. Daarbij noemden wij de Duyststraatkerk te Rotterdam-Delfshaven. De heer Amelink merkt nu op, dat hij kerkte in het gebouw aan de Meineszlaan. Best mogelijk, dat in mijn jeugdherinneringen eenige beelden over en door elkander zijn geschoven. Doch ik kan den heer Amelink verzekeren, dat mijn Zondagsche herinneringen mij-in dezen niet bedriegen. Niet dat dit zooveel uitmaakt voor deze polemiek. Als jarenlange huisvriend van de fam. Schoonhoven trok ik met mijn - vriend Koos menigmaal des Zondags met zijn vader, Ds Schoonhoven, naar de Meineszlaankerk, wanneer deze daar het Woord bediende. Wat was de kern van mijn woorden? Immers deze: jaren geleden kende ik den heer Amelink als jongen reeds in de gemeenschap met de kerk des Heeren in mijn woonplaats; in deze gemeenschap ken ik hem nu niet meer, wat mij spijt. Dat is alles en daar komt geen drogreden of fantasie bij te pas. Dit door den heer Amelink gecorrigeerde aanloopje van mij, moet nu evenwel bij hem dienst doen om mij bij de lezers van de Gids aan te dienen als een fantast, die zijn droombeelden zoo reëel voor zich ziet, dat ze voor hem gaan leven. Van iemand, die oneerlijke en misleidende voorlichting geeft, ben ik voor hem dus thans geworden tot een fantastische droomer. Wij maken ons daarom niet druk en komen dan ook door zulk een reactie van den heer Amelink onzerzijds niet in actie. Zeker.zal dit ons de nek niet kroken, het kan ons zelfs de pet niet kreuken. Terwijl wij zijn personalistische bestrijding van onzen kant verwijzen naar het rijk der fabelen, houden vinj ons met het oog op onze lezers liever er mee bezig om hen te doen zien, dat de heer Amelink in zijn antwoord aan ons hier en daar de plank ijiisslaat of de zaak onaangeroerd laat liggen. En om deze zaak van een deugdelijk genormeerde, christelijk sociale actie is het ons te doen.

In zijn eerste artikel vroeg de heer Amelink ons, een bepaald citaat geheel aan te halen met name deze woorden „dat dan alleen het maatschappelijk leven in de juiste banen kan worden geleid, indien dat maatschappelijk leven zich ontwikkelt overeenkomstig de beginselen door God in Zijn Woord gegeven." Wij voldeden aan dat verzoek, doch stelden den heer Amelink daarbij deze vraag: Wat beteekent dat „de beginselen door God in Zijn Woord gegeven" en wil de heer Amelink ons eens duidelijk maken, dat die beginselen door God in Zijn Woord gegeven dit vereenigbaar doen zijn: in de kerk vrijzinnig, in de politiek P. v. d. A., in de vakbeweging C.N.V. en dat in dit verband , , de christelijke vakbeweging er nauwlettend voor zal moeten waken, zich te bemoeien met zaken op terreinen, die de hare niet zijn." Daarbij stond ons geen droombeeld voor oogen, maar een actueele, concrete situatie met tal van voorljeelden te bewijzen, die door den heer Amelink onmogelijk naar het rijk der fantasie kunnen worden verwezen. De heer Amelink vermeldt nu wel, dat wij de aanvulling van het citaat gaven, doch spreekt met geen woord over deze hem in dit verband gestelde vragen. De beantwoording van die vragen zou juist doen uitkomen, of zijn verzoek om die aanvulling van dat citaat nu werkelijk zin had of niet. Wanneer wij ons in een straatje vergissen, dan is hij er als de kippen' bij om dat te signaleeren, doch wanneer door ons zulke belangrijke, het bestaan van zijn Verbond rakende vragen aan de orde worden gesteld, dan ignoreert hij deze volkomen. Dat is typeerend. Het verbaast ons evenwel niet. Zoodra de leiders van het C.N.V. en daartoe rekenen wij ook nog dezen ouden veteraan, vragen als de bovenstaande principieel aan de orde zouden gaan stellen en beantwoorden, dan zouden onvermijdelijk de principiëele tegenstellingen onderling aan den dag gaan treden, vooropgesteld namelijk, dat voor bepaalde heeren de destijds tot anderen gerichte oproep: „Uw belijdenis beleven", op de «igen consciëntie nog zijn volle klem heeft. Dan zal men hebben aan te toonen, dat het zich met die belijdenis verdraagt b.v. Vrijzinnigen, om van andere nog krassere voorbeelden maar te zwijgen, als volwaardig lid in een Christel ij k Nationaal Vakverbond te aanvaarden. Ket betreft hier geen zaak van ondergeschikt belang. In het weekblad „De Spiegel" van 11 Maart 1950 kwam een interview voor met den heer Ruppert over het C.N.V. Bij dat interview maakte de heer Ruppert deze opmerking: „een groot gevaar in de vakbeweging is stellig, dat er zich een kaste van leiders zou gaan vormen. Het moet blijven: een beweging van en door arbeiders". Gegeven dit karakter van deze organisatie, hebben wij dan 't volste recht te zeggen, : het C.N.V. is dus een beweging van en door Gereformeerden en Vrijzinnigen, om van andere specimen van het „christelijk" allegaartje maar niet te reppen. De heer Amelink moge nu, wanneer hij dit hoort, als een struisvogel den kop in het zand steken, het zal hem niet baten, want het schot kan niet missen: Wanneer de heer Amelink nog trouw is aan zijn eigen brochure (waarvan wij overigens, zooals men zal weten, niet veel goeds kunnen zeggen) met name op dit punt: de erkenning van de u n i v e r's a 1 i t e i t van de belijdenis (Uw belijdenis beleven, blz. 5), dan zal het in het C.N.V. door hem direct moeten gaan kraken op het punt van het Koning en Zaligmaker zijn van Christus (Uw belijdenis beleven, blz. 5), zoodra dit , , christelijk" allegaartje in het C.N.V. voor die belijdenis wordt geplaatst. Dan zullen de gelederen ongetwijfeld worden gedund, terwijl het ledental nu al maar toeneemt. Wij achten deze toename evenwel symptoom van verwatering inplaats van een bewijs van groei. Bij verwatering voltrekt zich ook een volume-vergrooting, precies als bij groei. De zaak blijft aan de orde of de leiding van het C.N.V. die zaak, dien toestand, reëel en principieel onder oogen wil zien of riet. De heer Amelink heeft in zijn artikel in dezen den strijd ontweken. Waarvan acte.

De heer Amelink brengt voorts ter sprake het punt van het door ons noodzakelijk geacht staan van de Christelijke vakbeweging op den grondslag van het Woord Gods, zooals de Kerk dat in haar belijdenis heeft samengevat en beleden. De heer Amelink wil een verschil zien in onze aanvankelijk neergeschreven woorden van Gods Woord en de belijdenis, terwijl wij later spraken van het Woord Gods, waarvan de belijdenis ons de samenvatting geeft. De heer Amelink leest nu wel in de eerste woorden een vereenzelviging van Gods Woord en de belijdenis, een vereenzelviging, die hij in het geheel niet aantoont, maar het voegwoordje e n sluit als nevenschikking allerminst onderschikking uit. Die onderschikking is gegeven in die belijdenis zelf in artikel 7 van de Nederl. Geloofsbelijdenis: „Men mag ook geener menschen schriften, hoe heilig zij geweest zijn, gelijk stellen met de Goddelijke Schrifturen, noch de gewoonte met de waarheid Gods (want de waarheid is boven alles), noch de groote menigte, noch de oudheid, noch de successie van tijdon of personen, noch de conciliën, decreten of besluiten". En daarom had de heer Amelink, dit kunnende weten, dat naast elkander plaatsen van het Woord Gods en de belijdenis door mij, niet mogen interpreteeren zooals hij het deed.

Ten aanzien van het door ons noodzakeUjk geacht staan van de Christelijke vakbeweging op den grondslag van het Woord Gods, zooals de kerk daarvan in haar belijdenis een samenvatting geeft, schrijft de heer Amelink: , , Wij hebben in ons artikel van 11 November opgemerkt, dat ook die grondslag geen waarborg is tegen verwatering, afval en ketterij. Dit wordt thans door den heer Groen toegestemd." Wij hebben het nimmer betwist. Vervolgens citeert hij, wat wij schreven en vervolgt: „Niet wij, maar de heer Groen achtte het noodig, als garantie voor het principieel zuiver houden der Christelijke Vakbeweging, dat door onze beweging als grondslag aanvaard zou worden: „de term" „het Woord Gods", zooals de Kerk die in haar beUjdenis heeft samengevat." Ons antwoord is: Het woord garantie is door ons niet gebezigd; het is door den heer Amelink in geding gebracht, toen hij schreef, dat „de belijdenis geen waarborg gaf tegen verwatering, afval en ketterij". Wij noemden dat spreken van garantie, zooals hij het in de aangehaalde woorden deed, dwaas en merkten op, dat zóó zelfs Gods Woord geen garantie geeft. Het gaat er dan ook niet om of het Woord Gods, en de belijdenis der kerk, ons gevende de hoofdsom daarvan, ons organisatieleven zal garandeeren tegen verwatering, afval en ketterij, maar of het dat organisatieleven daartegen zal n o r m e e r e n. Ook in dezen willen wij niets weten van een onvoorwaardelijke heilsbelofte, een garantie, die wij als menschen voor ons christelijk organisatieleven zouden ontvangen. De heer Amelink blijkt in het hanteeren van den term garantie in dezen verstrikt te zitten in het ideeënschema van een onvoorwaardehjke belofte, van een garantie, die God ons zou geven. Hierin is hij een trouw volgeling van prof. dr J. Ridderbos, ook al beschuldigde hij dezen in verband met diens critiek op de brochure van het C.N.V. „Uw belijdenis beleven" van schending van art. 31 K.O. Het onhoudbare van deze laatste beschuldiging toonden wij aan met de weergave van de uitspraak der Synode, waarom het ging, in haar geheel. Ook deze zaak laat hij in zijn antwoord onvermeld. Afwijzende nu het spreken van een garantie, die wij zouden ontvangen in het zuiver blijven of houden van onze christelijke organisaties, zeggen wij ook hier weer: Alleen in den weg van een gehoorzaam leven naar het Woord Gods, in trouw aan de kerkelijke beUjdenis als beüjdenis voor het geheele leven, met universeele waarde dus, zal de zegen Gods ook voor het leven van de christelijke vakorganisatie kunnen en mogen worden verwacht en ontvangen. Zoo alleen kan dat leven waarlijk opbloeien, ook al slinkt het getal en deelt deze organisatie in het lot van de Kerk des Heeren, dat zij „een tijdlang zeer klein en als tot niet schijnt gekomen te zijn in de oogen der menschen".

De heer Amelink maakt vervolgens nog deze opmerking: „Wanneer men tot de conclusie komt — die de heer Groen thans onderschrijft — dat ook de door hem als garantie voor het zuiver houden der Christelijke vakbeweging aanbevolen grondslag die garantie niet geeft, behoeft dat allerminst te beteekenen, dat men de waarde der belijdenis in twijfel trekt". Deze uitspraak wordt met geen woord nader toegelicht door mijn opponent. Van mijn kant kan ik hier alleen

weer dit zeggen: welke waarde de heer Amelink aan de belijdenis moge toekennen, hij wil die belijdenis niet als norm voor zijn vakorganisatie, die een c h r i s - te lij ke vakorganisatie zijn wil, stellen of aanvaarden. Wamieer ik hem dan samen in bond met vrijzinnigen en tal van vogels van andere, algemeen christelijke pluimage, vereenigd zie In de vlucht van de koppel van het Christel ij k Nationaal Vakverbond, dan is die beUjdenis op ditpunt niet veel meer dan de nul in het groote cijfer van het C.N.V.

Tenslotte brengt de heer Amelink ook nog het citeeren door mij van den heer J. H. Scheps, uit diens brochure ter sprake. Ik zou hem niet hebben begrepen. De heer Scheps is thans een principiëele bestrijder van de aparte organisatie van het Christelijk volksdeel. Dat wil het C.N.V. niet zijn, dat wil luisteren naar het woord van den psalmist: „Uw Woord is een lamp voor mijn voet en een licht voor mijn pad", aldus de heer Amelink. Daarop kan ik alleen maar antwoorden, door opnieuw te verwijzen naar hetgeen ik reeds eerder schreef, dat het C.N.V. dit standpunt inneemt: „ten opzichte van leden, die zich als goede, principieel overtuigde C.N.V.-ers openbaren en die in politieji opzicht kozen voor de Partij van den Arbeid, moeten geen maatregelen van vermaan genomen worden en voorstellen tot royement aan het bestuur worden gedaan." De man dus, die in de politiek principieel een bestrijder is van een aparte organisatie van het Christelijk leven, krijgt zelfs geen woord van vermaan te hooren, en men acht het bestaanbaar, dat deze zelfde man, waar het de vakorganisatie betreft, een goed principieel overtuigd C.N.V.-er is, die het Christelijk volksdeel in dezen wèl apart wil organiseeren. Mij is dat een raadsel en een complexio oppositorum, een samenstel van tegenstrijdigheden. Zoo kan men ook den man, die in de kerk vrijzinnig is, voor de christelijk sociale actie aanvaarden in de gemeenschappelijke ootmoedige belijdenis: „Uw Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad". In de praktijk blijkt het ook zoo te gaan. Ook dat lijkt mij vanwege zijn innerlijke tegenstrijdigheid even dwaas en verwerpelijk. Het spijt mij dan ook, dat ik, gegeven het feit, dat het C.N.V. een verzameling is van alles wat zich christeHjk noemt, vrijzinnigen incluis, als zijnde niet maar een zaak van bepaalde leiders, maar van en door de arbeiders, geen waarde kan toekennen aan dat ootmoedig getuigen: Uw Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad. De heer Ruppert komt als voorzitter van het C.N.V. zelf tot de uitspraak: „De Christelijke vakbeweging is geen kerk. Zelfs rijst de vraag, of zij een organisatie van christenen is. Wij weten het niet." Voor zulk een onbepaald gemengd gezelschap is de vraag op zijn plaats: Wie iF volgens U Hij, Dien gij aanspreekt met den tekst: Uw Woord is een lamp voor mijn voet?

Ook nu weer gaat de heer Amelink zonder één enkele opmerking voorbij aan hetgeen ik in mijn eerste bestrijding reeds opmerkte, dat ook anderen, zooals dr K. Dijk, reeds jaren geleden nadrukkelijk als richtlijn hadden aanbevolen: „door zuiver principiëele actie, hen, die wei bij ons, m a a r niet van ons zijn, dwingen tot heengaa n". De heer Amelink gelooft blijkbaar aan het bestaanbaar zijn vaxi het hebben van een slappen grondslag, het bijeenbrengen van alles wat zich christelijk noemt, vrijzinnigen incluis, in een Christelijk Nationaal Vakverbond, als zaak van en door de leden, niet van een kaste van leiders, en het dan toch door dat geheel uitbrengen van een principieel zuiver geluid. Reeds de geheele wervings-actie van het C.N.V. is principieel onzuiver. Wat is toch de praktijk? Een slipje invullen onderaan een circulaire-met-opwekking: Ik heb de boodschap doorgegeven, U kunt als lid inschrijven N.N. Welkom nieuw lid! Wat zegt U? Is U vrijzinnig, zet U nooit een voet in de kerk? Geen bezwaar: Wij zijn als C.N.V. ook geen kerk. Wij weten zelfs niet eens of wij een beweging van Christenen zijn, laten we 't hopen. Als U maar goed, principieel overtuigd lid van het Christelijk Nationaal Vakverbond bent, dan is U ons welkom. Wij hebben geen woord van vermaan voor U als vakbeweging, en denken er niet aan, U als lid te royeeren. Wij zijn er wars van U „te testen op principiëele zuiverheid, die zijn grondslag zou vinden in kerkelijke belijdenisgeschriften, dogmatische formuleeringen e.d." Van dat gedoe dier theologanten moeten wij niets hebben.

Ga ik mij nu te buiten aan fantasieën en droom-en drogbeelden, wanneer ik zoo de aotueele situatie ten aanzien van het C.N.V. typeer? Was het maar waar. De feiten spreken in dezen evenwel een te duidelijke taal. En daarom zeg ik tot mijn broeders en zusters, die nog lid zijn van het C.N.V.: Het is juist, a!s de heer Ruppert zegt, het Christelijk Nationaal Vakverbond is geen zaak van een kaste van leiders, waarin mogelijk nog wel principieel voor U aanvaardbare personen een woordje meespreken, het is een zaak van en door de arbeiders, de leden. Daarom is wat hier geschiedt, gesproken en geschreven wordt door deze leiders Uw zaak en liggende voor Uw rekening en verantwoordelijkheid. Kunt gij die verantwoorde'ijkheid dragen in de beleving van Uw belijdenis, als belijdenis voor het geheele leven, in de erkenning van de universaliteit van Uw belijdenis, dat Christus is Koning en Zaligmaker?

P. GROEN.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 juni 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Nogmaals: gehandhaafde bestrijding

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 juni 1951

De Reformatie | 8 Pagina's