Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De langzame haast des Heeren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De langzame haast des Heeren

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(V)

Deze ontzaglijke werkelijkheid nu, dat de Heere in Zijn toorn naar Zijn vast, onwrikbaar besluit bewaren kan, wordt door heel de Schrift heen geleerd. Heel kenmerkend is in dit verband Rom. 9 : 22, waar Paulus schrijft, dat God „in veel lankmoedigheid voorwerpen des tooms verdroeg, die gereed lagen tot het verderf"^). Van synodocratisclie zijde is den laatsten tijd herhaaldehjk op dezen tekst gewezen. En dat in een heel merkwaardig verband. In zijn dissertatie^) bespreekt dr S. J. Ridderbos den term „gratie", naar het Kuypersche gebruik daarvan in „De gemeene gratie". Hij begint met op te merken, dat bij Kuyper „gratie" aan kan wijzen de barmhartige gezindheid Gods óf wat als vrucht van die gezindheid ons toekomt. En daarna .=5chrijft hij het volgende over de meening van Kuyper: in het doorloopend spraakgebruik van Kuyper (bedoelt) ..gratie" in „ge.meene gratie" niet zoozeer de gezindheid Gods als wol de aan den mensch geschonken gave. Dit beteekent echter in het geheel niet, dat de gemeene gratie als gave niet de vrucht zou zijn van zulk ee: i genadige gezindheid. Immers: e gemeeiie gratie is vrucht van Gods lankmoedigheid , , waarmee het Goddelijk geduld van den Almachtige de zonde tijdelijk verdraagt""^). En verderop, wanneer hij de critiek van prof. Schilder op Kuyper bespreekt en ook handelt over Schilders „ontkenning dat God jegens alle menschen een gunstige gezindheid zou koesteren"^); schrijft hij het volgende (en men lette er op dat hij, nog méér dan in boven neergeschreven citaat, meer doet dan alleen maar Kuyper's meening in dezen weergeven. Die meening wordt ook zelfstandig geïnterpreteerd en geparaphraseerd, zoodat wèl te onderscheiden is tusschen de meening van Kuyper èn van Ridderbos!): Nu hebben wij bij onze uiteenzettingen over Kuyper's gemeene-gratiebegrip gezien, dat deze hierin een gunstige gezindheid Gods jegens alle menschen wel niet op den voorgrond stelt, maar toch wel veronderstelt. Wij hoorden hem immers spreken van Gods lankmoedigheid, waaruit ook de gaven der gemeene gratie voortkomen. Overigens heeft Kuyper deze gedachte van een algemeene gunstige gezindheid Gods — voor zoover wij weten — niet speciaal gefundeerd. Alleen wijst zijn spreken over (3ods lankmoedigheid in dit verband toch wel den juisten weg. Wij worden hierdoor immers herinnerd aan de leer der Schrift, dat ook de goddeloozen deelen üi deze lankmoedigheid (vgl. bijv. Rom. 2:4, 9 : 22). En men zal moeilijk kunnen ontkennen, dat lankmoedigheid een gunstige gezindheid is. Wanneer Schilder erkent, dat God een gunstige gezindheid koestert jegens het kreatuurlijke in alle menschen, dan is hem dit toe te stemmen. Maar ten onrechte stelt hij dit tegenover 'n gunstige gezindheid jegens alle menschen. De Schrift maakt deze tegenstelling niet, maar spreekt in Rom. 9 : 22 onbevangen over Gods lankmoedigheid jegens de vaten des toorns (dat zijn toch menschen? )"^) — Het citaat is wel wat lang geworden, maar het i s dan ook inerkViTaardig.

Dr G. C. Berkouwer heeft zich bij deze opvatting aangesloten in een verhandeling over de lankmoedigheid, die wel den lezer in velerlei moeite brengt, als die lezer tracht precies en v/elomschreven de eigen meening van Berkouwer te weten te komen, maar die toch hierin helder is, dat z.i. ook in de lankmoedigheid naar de Schrift er voluit sprake is van een gunstige gezindheid Gods jegens alle menschen. Hij vermeldt zelfs opzettehjk en met instemming de thesen van dr S. J. Ridderbos'').

Wij hoorden Ridderbos verzekeren in betrekking o.m. tot Rom. 9 : 22, dat men moeihjk zal kunnen ontkennen, dat lankmoedigheid een gunstige gezindheid is. Het loont de moeite na deze stellige verzekering enkele exegeten te hooren over Rom. 9 : 22. Greijdanus schrijft bij dit vers: Deze voorwerpen des toorns waren dus reeds geheel voor het verderf gereed; vgl. Gen. 15 : 16. Toch droeg de Heere ze nog, en verhoedde Hij een tijdlang, dat zij in den afgrond des toorns neerstortten. Hij betoonde hun lankmoedigheid , door hen verbeurd, doch deze moest dienen tot openbaring van Gods toom en macht eenmaal In dit vers wordt er op gewezen, dat het onverdiende, ja geheel verbeurde, sparen geschiedde met het oog op de openbaring van Gods toom en macht daarna. Zoo heeft God ook Pharao gespaard en gedragen , opdat Hij aldus later Zijn macht betoonen zou"'').

Ds G. Doekes schrijft: „Paulus wijst op het uitstel van Gods oordeel over Pharao en allen anderen zondaar, die ondanks hun uitdagende boosheid langen tijd deelden in Zijne groote lankmoedigheid. In deze verrassende uitspraak heeft meer dan één uitlegger iets gelezen, dat er niet in te vinden is. Sommigen meenden, dat dit verdragen van de vaten des toorns ten doel zou hebben, hun de mogeUjkheid tot bekeering te laten Reeds Calvijn heeft de dv/aasheid van eene dergehjke uitlegging aangewezen in de korte, maar afdoende woorden : „Alsof Paulus aan God eene verdraagzaamheid toeschreef, waardoor hij zou verwachten de bekeering dergenen, die hij zegt tot het verderf te zijn toebereid" Het doel van het verdragen Gods is niet de behoudenis, de bekeering van zondaren, maar de openbaring van Gods toom en mogendheid. Dat doel is immers in het participium „wiUende" uitgedrukt, geheel in overeenstemming met hetgeen de Apostel in het voorbeeld van Farao heeft aangetoond Het gaat in deze verzen met name over de verdraagzaamheid Gods, die toelaat, dat de zondaar al zijne boosheid openbaart De Apostel wil zeggen, dat God de vaten des toorns met groot geduld draagt, dat Hij ze, schoon rijp voor het oordeel, niet aanstonds in het verderf stort, opdat straks bij hun ondergang te klaarder zijn toom en. mogendheid aan den dag komen De meervoudsvorm „vaten" bewijst, dat het doen Gods met Farao geen op zichzelf staand geval was, maar een treffend bewijs van wat Hij in het algemeen doet met de goddeloozen. Hij laat den zondaar de gelegenheid om de boosheid zijns harten ten volle te ontplooien En juist daardoor is hare nederlaag in des zondaars ondergang zooveel te krachtiger getuigenis van de majesteit onzes Gods"^). >

Th. Z a h n schrijft: „Lankmoedigheid is dit laten leven der boozen niet in dezen zin alsof daarmee bekeering en begenadiging der zondaren nagestreefd zou zijn; dit doel is immers daardoor uitgesloten, dat zij als klaar voor den ondergang getypeerd worden; maar slechts in zooverre als God Zich beheerscht en het gericht uitstelt, in plaats van Zijn toom direct vrijen loop te laten en de zondaren te verdelgen, zoodra zij rijp zijn voor het gericht"^).

Greijdanus, Doekes, Zahn — en dr S. J. Ridderbos met die stellige verzekering: „men zal moeilijk kunnen ontkennen, dat lankmoedigheid een gunstige gezindheid is". Die stelling blijkt dus stout genoeg, maar wordt wèl verklaarbaar als verlegenheid sstelling, want er is van Kuyper naar Ridder-


1) Vertaling dr J. A. C. v. Leeuwen in de Korte Verklaring.

2) Dr S. J. Ridderbos, De theologische Cultuurbeschouwlng van Abraham Kuyper, Kampen, 1947.

3) A.W., bl. 58.

4) A.W., bl. 309.

5) A.W., bl. 310. Vergelijk ook: Dr S. J. Ridderbos „Rondom het gemeene-gratie-probleem". Kampen, 1949, bl. 11—15.

6) Dr G. C. Berkouwer, De lankmoedigheid Gods (Reeks dogmatische studiën), Kampen, 1950, bl. 80—99. We hebben er in dit verband van afgezien deze verhandeling te bespreken. Br is wel veel wat daartoe lokt, vooral voor wie let op de kerkelijke en confessioneele plaats, die dr Berkouwer ümeemt.

7) Dr S. Gregdanus, De brief van den apostel Paulus aan de gemeente te Rome, Amsterdam, 1933, bl. 433.

8) Ds G. Doekes, De beteekenis van Israels val. Nijverdal, 1915, bl. 92—95. De Grieksche woorden zijn in het citaat vertaald.

9) D. Th. Zahn, Der Brief des Paulus an die Romer s, Leipzig—Erlangen, 1925, S. 459: „Langmut ist dieses Lebenlassen der Bösen nicht in dem Sinne als ob damit Bekehrung und Begnadigung der Sunder bezweckt ware; dieser Zweck ist vielmehr dadurch ausgeschossen, dasz sie als fertig zum Untergang bezeichnet werden; sondem nur in sofern, als Gott an sieh halt und das Gericht hinausschickt, anstatt seinem 'Zorn alsbald freien Lauf zu lassen und die Sunder zu vernichten, sobald sie für das Gericht relf sind". Mocht dit citaat den gemeenegratie-theoretici-van-vandaag nog tot bezinning brengen. Het is ditmaal niet een „excessief" of „extreem" supralapsariër, maar een lutheraan, die zoo spreekt!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 september 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

De langzame haast des Heeren

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 september 1951

De Reformatie | 8 Pagina's