Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kerk en haar diensten (Art. 27 N.G.B.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk en haar diensten (Art. 27 N.G.B.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

HOOFDARTIKEt

IV. Wü GELOOVEN EN BELIJDEN EEN KERK

„GERECHTVAARDIGD. GEHEILIGD EN BEWAARD"

6. Gewasschen zijnde door Zijn bloeJ, geheiligd en verzegeld door den Heiligen Geest. Hier worden de weldaden genoemd, die de geloovigen in de gemeenschap der kerk deelachtig zijn. Zij zijn deelachtig de vergeving der zonden (gewasschen door het bloed van Christus, vgl. Heid. Gat. Zondag 26), en de vernieuwing des levens (geheiligd door den Geest, vgl. eveneens Zondag 26), terwijl zij het stempel daarvan dragen in den heiligen doop (verzegeld door den Heiligen Geest).

Telkens weer komen we in onze belijdenisschriften tegen als de twee groote weldaden, die de Heere in genade aan Zijn volk schenkt: de rechtvaardigmaking of de vergeving der zonden, en de heiligmaking of de vernieuwing des levens. Van die twee weldaden gaat de rechtvaardigmaking voorop. Dat is in den grond der zaak de inzet van de groote reformatie der zestiende eeuw, en dat is ook het fijne puntje in de afwijzing van de leeruitspraken van 1942.

Rome stelt de volgorde andersom: eerst heiligmaking, dan rechtvaardigmaking. Volgens Rome gaat God eerst den boozen zondaar, die dood is in zonden en misdaden, veranderen, vernieuwen, opwekken uit zijn geestelijken dood, en mede op grond van de goede werken, die hij tengevolge van die vernieuwing verricht, wordt hij door God gerechtvaardigd. Ook Rome weet heel goed, dat de natuurlijke mensch geen geestelijk goed kan doen, dat het alleen aan Gods vernieuwende genade te danken is, wanneer we goede werken verrichten. Maar als God den zondaar aanneemt tot Zijn kind, dan ziet God toch in dien zondaar iets goeds. Wel heeft God dat goede Zelf in hem gelegd, maar het i s er dan toch, en mede op grond daarvan wordt de zondaar gerechtvaardigd.

Daartegenover heeft de reformatie gesteld, naar de Schriften: God rechtvaardigt den goddelooze! Christus is voor ons gestorven als wij no_g zondaars waren! Vijanden zijnde, zijn we met God verzoend! Wij worden gerechtvaardigd door het geloof alleen!

De Catechismus handhaaft tegenover Rome de rechte volgorde, wanneer hij in Zondag 32 op de vraag: Aangezien wij uit onze ellendigheid, zonder eenige verdienste onzerzijds, alleen uit genade, door Christus verlost zijn, waarom moeten wij dan nog goede werken doen? antwoordt: Daarom, dat Christus, nadat Hij ons met Zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft, ons ook door Zijn Heiligen Geest tot Zijn evenbeeld vernieuwt

Dus eerst: met Zijn bloed gekocht en vrijgemaakt. Daarna: door Zijn Geest vernieuwd. De synodalistische leer begeeft zich op de Roomsche lijn, wanneer zij zegt, dat wij de kinderen moeten houden voor wedergeboren, zullen ze gedoopt worden. De belofte der rechtvaardigmaking komt den kinderen niet toe, tenzij wij het ervoor houden, dat zij door den Geest van Christus geheiligd zijn. Het „in Christus geheiligd" uit de doopvragen wordt dan ook synoniem geacht met „door den Geest geheiligd".

Het gaat dan ook in de jongste reformatie der kerk hier in Nederland om het behoud van de groote reformatie der zestiende eeuw. En let nu in dat verband op de toenadering tusschen de synodalisten en de Hervonüuen, en op de sterke romaniseerende tendenzen in de Hervormde kerk. Dan ziet ge hoe het fundament der reformatie wordt afgebrokkeld.

7. Deze kerk is geweest van den beginne der wereld af en zal zijn tot den einde toe. Wij gelooven, dat de kerk e r i s. Ons geloof aangaande de kerk is niet maar geloof in een belofte, die in de toekomst vervuld zal worden, doch geloof in een belofte, die steeds bezig is in vervulling te gaan en welker vervulling tot de voleinding toe verwacht mag worden. Met zoovele woorden wordt dat hier uitgesproken. De kerk is geweest van het begin der wereld af, vanaf het paradijs. Adam, die in den zondeval het verbond met God verbroken heeft en een bondgenootschap met den Satan heeft aangegaan, wordt door Gods genade weer van dat bondgenootschap losgescheurd en in nieuwe gemeenschap gebracht met den Heere. De Heere zet immers vijandschap tusschen de vrouw en de slang en tusschen beider zaad. Het zaad der vrouw is steeds door den Heere bewaard. We zien in de Schrift de heilige linie te voorschijn komen: Adam, Seth, Enos, Henoch, Lamech, Noach (Genesis 5), waarvan Kaïn zich losscheurt. Genesis 4 geeft ons het geslacht van Kaïn, en Genesis 5 teekent ons dan — niet de geslachtslinie van Seth, maar — de geslachtslinie van Adam. In die linie, de heilige linie, wordt de menschheid behouden en gered. Wanneer door vermenging de heilige linie dreigt onder te gaan in de onheilige linie (Genesis 6), bewaart de Heere het zaad der vrouw uit en door den zondvloed. In Noach en zijn gezin zet de kerk van voor den zondvloed zich na den zondvloed voort. Dan komt er weer afscheiding en dan gaat de lijn loopen over Sem naar Abraharn. Met Abraham werkt de Heere weer een nieuw begin. Nu echter niet door een zondvloed — want de Heere heeft beloofd, niet wéér door zulk een catastrophalen vloed vernietiging te zullen brengen —, maar door te voeren in isolement. Er is in de heilige linie weer verval gekomen. Jozua spreekt van de afgoden die Israels vaderen gediend hebben aan gene zijde der rivier —dat is Babel — en daarbij wordt met name Terah, Abrahams vader, vermeld (Jozua 24 : 2, 14). Daarvan wordt Abraham losgemaakt, en dat strekt tot behoud van de kerk. Abraham wordt dan de stamvader van Israël, waaruit de Christus voortkomt, Wiens dag Abraham in het geloof heeft gezien. Abraham heeft in het geloof den dag van Christus' geboorte gezien, toen Izak geboren werd door het wonder van Gods levenwekkende genade. En Abraham heeft in het geloof den dag van Christus' opstanding gezien, toen hij Izak bij gelijkenis uit de dooden wederkreeg (Hebr. 11 : 19). En in Christus wordt Abraham de vader van alle geloovigen: Indien gij van Christus zijt, zoo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen (Gal. 3 : 29).

Dit is in de lijn der historie de bewaring der kerk en die kerk zal blijven tot de voleinding toe. Ook vantr daag wordt de kerk bewaard. De poorten der hel zullen de gemeente niet overweldigen (Matth. 16 : 18). Christus is een eeuwig Koning, die zonder onderdanen niet aijn kan. Aan David is beloofd, dat zijn zaad eeuwig zitten zal op den troon over het volk Gods (2 Sam. 7 VS 16). En wanneer Gabriel aan Maria de geboorte van Christus aankondigt, zegt hij erbij, dat dit Kind, dat geboren zal worden, den troon van Zijn vadeP David zal ontvangen, en over het huis Jakobs Koning zal zijn in der eeuwigheid, en dat Zijns Koninkrijks geen einde zal zijn (Luk. 1 : 32, 33). Christus is geen koning, die nog weer opgevolgd wordt door een andep, zoodat men niet weet of het nageslacht soms zal afbreken wat het voorgeslacht heeft opgebouwd (Pi'ed. 2 ; ."S, lïJ; . F.j houdt Zijn werk in t; Ui.uu. Hij rtgasft vanuit den hemel, blijft van daaruit de schatten en weldaden Zijns koninkrijks uitdeelen, vestigt van daaruit verder Zijn heerschappij.

En deze heilige kerk wordt door God bewaard of staande gehouden, tegen het woeden der geheele wereld, hoewel zij somwijlen een tgd lang zeer klein en als tot niet schijnt gekomen te zijn in deoogen der menschen. Gel ij k zich de Heere gedurende den gevaarlijken tijd onder Achab zeven duizend menschen behouden heeft, die hun knieën voor Baal niet gebogen hadden.

De heilige linie wordt door den Heere bewaard ondanks de vijandschap van de onheilige linie. Wel worden de verzenen van het zaad der vrouw vermorzeld, maar het zaad der vrouw wordt door de slang niet overweldigd. De Satan belaagt de kerk door het verwekken van valsche profeten, die de kudde op een dwaalspoor brengen en haar zoo den ondergang doen vinden. Maar de Heere bewaart Zijn kerk bij 't Woord. Tegen valsche profetie worden we herhaaldelijk gewaarschuwd in de Schrift: En vele valsche profeten zullen opstaan en zullen er velen verleiden (Matth. 24 VS 11); en er zijn ook valsche profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valsche leeraars zijn zullen (2 Petr. 2 : 1); doch de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en lee^ ringen der duivelen (1 Tim. 4:1). Daarvoor moeten we wel ten zeerste op onze hoede zijn, opdat we niet meegesleept worden. De Heere bewaart Zijn Kerk bij het Woord. Echter in den weg'van bewaring van het Woord door de kerk: Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zoo zal Ik ook u bewaren in de ure der verzoeking (Openb. 3 : 10).

Voorts wordt de kerk belaagd door vervolging met het zwaard. Maar ook in zulke tijden wordt zij door den Heere bewaard, al zijn er geloovigen, die vallen om het geloof. In den gevaarlijken tijd van Achab, toen de afval en de vervolging groot waren, hield de Heere ook het overblijfsel der verkiezing in stand. Toen scheen de kerk als tot niet gekomen in de oogen der menschen. Zelfs Elia dacht, dat er niemand was overgebleven behalve hij. Hij zag van de kerk niets meer. Maar ze was er toch nog wel.

We lezen hier in het voorbijgaan, dat de kerk zichtbaar is, de katholieke kerk van art. 27. Ze s c h ij n t soms tot niet gekomen te zijn in de oogen der menschen. Dat wil zeggen : ze schijnt soma heelemaal verdwenen te zijn, ze wordt niet opgemerkt. Maar ze i s er toch wel. Deze „onzichtbaarheid" heeft

niets te maken met 'wat gewoonUjk verstaan wordt onder de „onzichtbaarheid" der kerk. Met dat laatste wordt bedoeld, dat het geloof een zaak des harten is, en dat wij niet in het hart van een ander kunnen zien, zoodat wij niet kunnen weten of iemand een geloovige is ja dan neen.

De onzichtbaarheid, waarvan art. 27 spreekt, is iets anders. De kerk kan wel eens zoo gedecimeerd worden, doordat velen afvallen en velen gedood worden, dat het er veel op lijkt alsof zij verdwenen is. Maar dat is dan toch slechts voor een tijd. Straks treedt zij weer voor den dag. Dan blijkt dat de slang den strijd niet gewonnen heeft, maar dat de Heere Zijn volk bewaart, ook in moeihjke tijden.

Ook in onze dagen van afval van het Woord en vervalsching van het Evangelie schijnt er niet veel overgebleven te zijn van de kerk des Heeren. Maar ook nu houdt de Heere Zijn belofte : De poorten der hel zullen Mijn gemeente niet overweldigen.

B. JONGELING.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 februari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

De kerk en haar diensten (Art. 27 N.G.B.)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 februari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's