Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verkwikkende vertroostingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verkwikkende vertroostingen

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als ik veel zorgen heb in mijn binnenste, dan verkwikken Uw vertroostingen mijn ziel. Psalm 94 : 19 (Vert. Noordtzij).

Daar is Zondag 23 Maart j.l. een golf van oprecht verdriet gegaan door de Geref. kerken, toen de droeve mare ging van stad tot stap en van dorp tot dorp, dat Prof. Dr K. Schilder door Zijn Zender plotseling van zijn aardse post was terug geroepen. Hoewel zij, die wat intiemer met hem verkeerden, de laatste maanden tot hun schrik ontdekten, dat hij niet in orde was en de zorg om hem de laatste weken bij somimigen was overgegaan in vrees, dat liet einde wel eens dichterbij zou kunnen zijn dan vermoed werd, is zijn heengaan toch nog onverwacht gekomen. En nu het gebeurd is, dringt zich telkens aan ons op dat onbegrijpelijke: Schilder is dood. En dan vragen we ons, als we even indenken wat dat betekent, in vrezen en beven af: wat moeten wij in een kerkin-nood beginnen zonder hem? En in eens zijn we weer in de greep van het raadsel van Gods regiment: Here, wat doet gij toch onbegrijpelijke dingen.

Nu moet ik iets gaan schrijven over hem, die mijn beste vriend was, een trouwe vriend. Ik heb over hem geschreven toen hij gepromoveerd was, toen hij benoemd was tot professor, bij zijn 25-jarig ambtsjubileum en toen hij door de Duitse overweldigers gevangen genomen was.

En nu zal het wel de laatste maal zijn, dat ik over hem schrijf. Ik h a d een wapenbroeder

In de dagen van de onbekende dichter van de 94e psalm, was, geHjk uit heel de psalm blijkt, de kerk in nood. Deze nood was zó ernstig, dat de dichter over degenen, die daarvoor verantwoordeUjk waren, de wraak des Heren inriep. Door hun ethische ontaardheid waren zij bezig de heilige erve des Heren innerlijk te verwoesten. Ze waren zó brutaal, dat ze zelfs durfden beweren: „de Here ziet het niet; Jacobs God merkt het niet". Deswege dient de dichter, in vs 8—11. van repliek, waarin hij ze rustig zegt, dat en

waarom ze dwazen zijn. Zou Hij, Die het oor geplant heeft, niet horen? Zou Hij, Die het oog geformeerd heeft, niet zien? (vers 1—11).

Tegenover deze dwazen stelt hij de man, die wijs geworden is door goddelijk onderricht en die geleerd heeft uit het Woord van God. Deze mens ziet zich een kennis geschonken, door welke hij in een vast vertrouwen op God zijn gedachten denken en zijn wegen gaan kan. Want door Gods onderwijs is het hem klaar en duidelijk geworden, dat de Here Zijn verbond houdt, dat Hij Zijn erfdeel niet verlaat en dat dus aan het einde alles goed komen zal. Zulk een man is dan ook welgelukzalig (vs 12—15).

Het is op het eerste gezicht min of meer vreemd, dat er dan in deze psalm plaats is ingeruimd voor een persoonlijk intermezzo. Immers, de dichter gaat spreken over zichzelf, over zijn , , bevinding" in de nood der kerk. En uit wat hij over zijn "bevinding" zegt blijkt overduidelijk, dat hij zulk een man is, die welgelukzalig genoemd kan worden, omdat hij in de nood der kerk wat geleerd heeft uit het Woord des Heren. Als hij dan over zijn „bevinding" spreekt, dan spreekt hij daarover niet dan in onlosmakelijk verband met het Woord Gods. Zijn , .bevinding" is niet anders dan dit: dat hem in eigen leven gebleken is, dat het klopt met het Woord des Heren, dat het waarachtig is, omdat wat de Here hem uit Zijn Woord heeft geleerd aan hem zelf is bevestigd. Vandaar dat p e r - s o o n 1 ij k intermezzo, om te doen zien: Woord en ervaring kloppen op elkaar; want de Here is een waarmaker van Zijn Woord. Immers: a 1 s i k v e e 1 zorgen heb in mijn binnenste, dan v e r k w i k k e n Uw v e r t r o o s t i n g e n m ij n ziel.

. Bij deze „bevinding" willen wij allen vandaag de vinger leggen. Onze kerken, ze zijn heden in grote nood. Zeker, die nood is een gans andere dan die, waarmee de dichter van Psalm 94 in zijn dagen te doen had. Dat neemt niet weg, dat de nood onzer kerken een zeer ernstig karakter heeft. Meer wil ik er niet van zeggen, maar volstaan met deze enkele aanduiding. Wij verstaan elkaar wel.

Hierbij wil ik even met u vertoeven: midden in die nood stond hij, die zo plotseling aan ons is ontrukt, Klaas Schilder. O, ik weet, hoe hij onder die nood gebukt ging, 'hoe die vrat aan zijn afnemende krachten. Het was voor hem om te huilen. Ik weet ook, hoe hij in die nood der kerk stond met een zacht hart, met vriendelijke ogen en milde handen, gretig om alles te doen wat er toe bijdragen kon om uit de moeilijkheden te geraken, hier en daar te helpen, te helpen, waar hij maar kon, zonder zich ooit op te dringen of in te dringen. Zeker, hij heeft onder dat alles gele­ den^ veel meer dan onder zijn schorsing en afzetting. Maar hij leefde uit het: EN TÓCH des geloofs, geleerd door het Woord, dat de Here Zijn verbond houden en Zijn erfdeel niet verlaten zal.

En nu: die slag, die dood, dat einde. Weg van ons voorgoed! Wat waren wij toch eigenlijk rijk, dat we naast onze HERE hem in de nood bezaten, hem, die van de Here ons gegeven was uit genade. Wie had zó het vertrouwen van onze mensen als hij ? Wiens invloed was zo groot als die van hem? Wiens bezonken wijsheid hadden we meer nodig dan die van hem, die zulk een leerschool had doorgemaakt?

En we wisten, dat we op hem aan konden. Er werd tot hem geroepen, er werd op hem gerekend en hij was present.

Persoons-verheerlijking ? Kom, ik wou om een lief ding, dat wij ook zo bang waren voor persoons-ontering. We hebben hem niet verafgood, we hebben hem niet gesteld in de plaats van de Here, maar we hebben hem liefgehad als Gods genade-gave en we wisten wat we aan hem hadden. En nu? , , Alsik veel zorgen heb in mijn binnenste", zegt de dichter van Psalm 94.

' We hebben ze nu in de nood der kerk, zorgen, véél zorgen. Zorgen voor de Theol. Hogeschool, waar zijn katheder is vacant geworden. Voor de kerken, die in nood zijn. En we vragen: hoe moet het nu? We staan hier voor het raadsel van Gods regiment. Dat de Here juist HèM en hem. juist Nü heeft weggenomen, dat verstaan wij niet.

Zeker, we kunnen wel veronderstellingen maken. Dat de Here hem wegnam, omdat Hij ons léren wil niet op mensen te vertrouwden, 't Is mogehjk. Maar zou het ook niet eens kunnen zijn, dat Hij het heeft gedaan om ons te léren elkaar wat m.eer en wat inniger lief te hebben? Of: hebben we hem misschien te veel alléén laten werken en ploeteren, , , De Reformatie" vol laten schrijven en onze eigen kleine talentjes maar in een zweetdoek opgeborgen? Of: zijn er verborgen krachten onder ons, die de Here n ü naar voren wil dringen, misschien met geweld? Of: wil de Here Zich nu gaan bedienen van de kleine of de middelgrote mannetjes, om door hen grote krachten te doen? Want daar is een tijd voor de groten en daar is een tijd voor de kleinen. Ach, daar zijn nog wel méér veronderstellingen te maken. Maar ik houd er mee op. Want, al is Gods regiment ons een raadsel, het is goed, het is altijd goed. Ge kent uw catechismus? Ge weet wat ge in antwoord 27 belijdt: „dat alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn vaderlijke hand ons toekomen"! Nu, wat zegt ge dan bij de lijkbaar van Schilder? Ge weet ook wat ge belijdt in antwoord 28: „dat wij in alle tegenspoed geduldig, in alle voorspoed dankbaar zijn mogen, en in alles, dat ons nog toekomen' kan, een goed toevoorzicht hebben op onze getrouwe God en Vader, dat ons geen schepsel van Zijn liefde scheiden zal, aangezien alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen".

In dat geloof tilt ge u in de nood der kerk, in vele zorgen, die ge hebt in uw binnenste, weer ó p en ge zingt:

Heilig zijn, o God, Uw wegen. Niemand spreek' Uw hoogheid tegen. Wie, wie is een God als Gij, Groot van macht en heerschappij? Ja, Gij zijt die God, die d' oren Wond'ren doet op wond'ren horen.

„Als ik veel zorgen heb in mijn binnenste, dan verkwikken Uw vertroostingen mijn ziel". In dit woord ligt de , .bevinding" van heel Schilders leven. Door het geloof, dat de Here, naar Zijn Woord, Zijn verbond houdt en zijn erfdeel niet verlaat. Hij heeft de waarachtigheid van het Woord van Gods belofte geloofd, geloofd ondanks alles en door alles heen. En in dat geloof is hij ook gestorven. Welnu, in de brief aan de Hebreen staat de vermaning des Geestes, dat de gemeente het geloof van de gestorven voorgangers zal navolgen. Gelooft dan de belofte, dat Christus met ons i s al de dagen tot de voleinding der wereld, dat Hij 't Hoofd is van Zijn Christelijke kerk, door Wie de Vader alle dingen regeert, dat Zijn genade ons genoeg is en dat Zijn kracht in zwakheid wordt volbracht. Gelooft in het Woord van Hem, Die is in het midden van de .zeven kandelaren en Die zegt: „vrees niet; IK ben de Eerste en de Laatste; en die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen'. En Ik heb de sleutels der hel en des doods". Gelooft, dat de Here Zijn verbond houdt en Zijn erfdeel niet zal verlaten. Dan moogt ge, levend in een kerk, die in nood is, maar Schilders geloof navolgend, veel zorgen hebben in uw binnenste., doch dan zal, bij de doodsbaar van Schilder, ook uw „bevinding" zijn, dat de Here in Zijn beloften niet liegt, maar dat ze even waarachtig zijn als Hij waarachtig is. En Zijn vertroostingen — Hij heeft er zovele als uw zorgen zijn — verkwikken u. Dan zal ieder zijn plaats en zijn taak weer vinden en Schilders geloof navolgen, zeggende: de kerk in nood EN TÓCH! Want:

Wij reizen met elkander. Wij wand'len hand aan hand; D' een zij tot steun de ander. Op weg naar - 't Vaderland. Zijn wij als broed'ren één. Geen strijd om beuzelingen, Daar eng'len ons omringen, En zweven om ons heen!

Daartoe helpe ons de almachtige, barmhartige God ên Vader van onze Here Jezus Christus, door Zijn Heilige Geest, gelijk Hij óók onze beminde ontslapen broeder Schilder heeft geholpen. Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 maart 1952

De Reformatie | 20 Pagina's

Verkwikkende vertroostingen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 maart 1952

De Reformatie | 20 Pagina's