Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE PERS OVER HET HEENGAAN VAN PROF. SCHILDER.

Ds V. Nieuwkoop ontving op zijn schrijven aan de Redactie van Trouw betreffende het artikel van ds Meyster bij het overlijden van Prof. Schilder (zie onze Persschouw van verleden week), de volgende brief:

„Weleerwaarde Heer,

In antwoord op Uw schrijven van 25 Maart j.l. zij het ons vergund U het volgende te verklaren.

Wij hebben gemeend dat het juist was een artikel over wijlen Prof. Schilder op te nemen van Iemand die in kerkelijk opzicht geen medestander v£in hem was, maar die in zijn artikel waardering voor Prof. Schilder tot uitdrukking kon brengen, zonder de grote verschillen, die er tussen hen waren te verdoezelen.

Wij menen dat dit in het betrekkelijke artikel waardige wijze is geschied. op

Tot zover gaat onze verantwoordelijkheid, naar het ons voorkomt.

Dit leek ons dus journalistiek verantwoord.

Niet journalistiek verantwoord lijkt het ons over deze zaal^ discussie in ons blad toe te laten of daarop • . nader in te gaan.

Hoogachtend, Hoofdredactie Trouw,

Drs. G. Tohkens, secr."

Ds V. Nieuwkoop reageert in de kerkbode van N.­ Holland als volgt:

Hoewel Ik het uiterst verdrietig acht, om na de begrafenis van prof. Schilder — wiens sterven ons nog zo zwaar op het hart ligt •^- over een „In memoriam" nog verder te schrijven, meen Ik, gezien het publieke karakter van deze aangelegenheid, het volgende .^.te moeten opmerken: ^ - ^ ^

le. de Hoofdredactie van Trouw neemt het gewraafete artikel van Ds Meyster officieel en geheel voor haar rekening; ' en spreeikt uit, dat In dat artikel „öp.; waardige wijze" gedachtenis is gesticht aan de naam van. prof. Schilder.

2e. de Hoofdredactie van Trouw heeft gemeend (en meent klaarblijkelijk nóg) dat het juist was een artikel over wijlen prof. Schilder op te nemen van iemand, die in kerkelijk opzicht geen medestander van hem was, maar die waardering tot uitdrukking kon brengen, zonder de grote verschillen, die er tussen hen waren, te verdoezelen. De Hoofdredactie van Trouw gaat er blijkbaar van uit, dat er in de kring van de medestanders van wijlen prof. Schilder niemand te vindenwas, die op waardige wijze over die maji kon schrijven. Al die vrijgemaakten zijn zó bevooroordeeld, dat memand uit hun kring in aanmerlyng- kon komen, om een „In memoriam" te schrijven over een overleden professor.

Ik aanvaard dat, als nu voortaan de stelregel ook. wordt volgehouden naar alle kanten: als er een synodaal-gereformeerd hoogleraar sterft, zal namens de redactie van Trouw een verzoek worden gericht aan een vrijgemaakte dominé, om e.en , , In memoriam" te schrijven, zó, dat In dat artikel waardering voor de overledene wordt uitgedrukt, zonder de grote verschillen, die er tussen hen waren, te verdoezelen. B.v. Ds. H. J. Schilder, van Utrecht, zal het dan wel doen bij het overlijden van prof. Grosheide. De redactie zal daarm de weg wel .vinden

Waarom staat voor Trouw van tevoren vast, dat, als er één apart „In memoriam" geschreven moet worden, over iemand die voor de vrijgemaakten zóveel betekend heeft, dit niet gebeuren kan door een vrijgemaakte, en waarom zou een synodaal-gereformeerde het wél goed kunnen doen over iemand uit zijn kring?

3e. De Hoofdredactie van Trouw spreekt over „journalistiek verantwoord" en , , niet journalistiek verantwoord". Ik ben nogal bang voor onderscheidingen van. verantwoordelijkheden. Als er iets zedelijk met verantwoord Is, is het journalistiek niet verantwoord, en in geen enkel opzicht verantwoord. Met een variant uit het stukje van Ds Meyster zeg Ik: ook de meest journalistieke consequenties kunnen wilde kolokwinten zijn, , waarvan geen enkel redacteur eetbare en voedzame spijs kan maken.

4e. Ds Meyster heeft geschreven: „dat alles kon alleen Iemand met een zekere geniale geestesstructuur, doch die tevens laboreerde aan al de bezwaren, die het gemale meebrengt, want dit ligt zo heel dicht bij geborneerdheid''.

Eén zinnetje voeg ik hieraan toe: er zijn andere mensen met een zekere met-geniale geestesstructuur, doch die tevens laboreren aan al de bezwaren, die het niet-gemale meebrengt, want dit ligt zo heel dicht iba geborneerdheid.

5e. Ik kreeg een ander (oud) stukje van Ds Meyster onder de ogen, uit de tijd van Schilders promotie. Toen schreef Ds Meyster in de Rotterdamse Kerkbode over de boom der wetenschap, waarin Prof. Schilder de hoogste takken ibezette: „Verschillende springers, hippers en schetteraars op de lage takken weten er alles van. Zodra zij een verkeerde twijg grepen, een onrijpe vrucht pliikken wilden, of een vals deimtje zongen, kregen ze van boven af een serie , , argumenten" (scherpe dingen; maar ridderlijk gebruikt) op hun arme hoofd. Ze plachten dan nog al eens met stenen en stokken terug te gooien, zonder de voortreffelijke Schilder of zelfs maar zijn palet te kunnen raken. Ze vergisten zich meestal met de afstand".

6e. Slotwoord: ze vergisten zich meest met de afstand!

In C.O.R.N.U., officieel orgaan van het Corpus Studiosorum in Academia Campensi „Fides Quadrat Intellectum'-', le jaargang, no. 6, April 1952, lezen we volgend artikel:

COLLEGE VAN „K. S.".

Mèt dat we dit simpele opschrift neerschrijven, zijn we ons welbewust van de bijkans onoverkomelijke moeilijkheden, die het uitwerken van een dergelijk thema biedt — zeker voor iemand die het nog met verder bracht dan student.

De oorzaken hiervan zijn velerlei, doch wij beperken ons tot de twee voornaamste. Daarbij moge als eerste factor vooropgaan, dat elke poging om de door dit opschrift gewekte verwachtingen te bevredigen, als vanzelfsprekend strandt op de totale onmogelijkheid binnen een tijdsverloop van twee weken de voldoende afstand te winnen, die toch vereist is voor een rustige en aan de feiten recht-doeude beoordeling vEin deze umeke figuur, wiens initialen , , K. S." voor ons een begrip waren. Teveel ook heeft hij daarvoor onder en met ons geleefdi waarachtig geleefd, dan dat wg ons nu konden opmaken tot een object-ieve beschouwing.

• Maar — als ware dit nog niet genoeg — een tweede factor komt de bezwaren van de eerste nog vermeerderen: het opschrift bergt, ondanks zijn simpelheid, een ongekend rijke hoeveelheid mogelijkheden m zich, die in' hun veelvuldigheid althans voorlopig, elke hoop op een wel gefundeerde en voor ieder aanvaardbare keuze bij voorbaat de bodem inslaan.

Toch zal het tot een keus moeten komen, maar niemand duide het ons dan nu ook euvel, wanneer z.l. het principium dividendi — indien al aanwezig — al te zwak zou blijken! Welnu, we beperken ons dan tot de colleges dogmatiek (zonder zelfs daarbij uitputtend tewerk te kunnen gaan) en volstaan verder met enkele mm of meer toevallige verwijzingen naar de bij andere vakken behandelde stof.

Sprak Prof. Deddens in zijn officiële herdenkingsrede op 31 Maart j.l. reeds over de eerste college-stof m dezen, de locus de peccato, waarmee Professor Schilder in Februari 193i zijn werk als docent in de dogmatiek begon, wij sluiten hierbij aan, en zien hoe hij m Januari 1937 klaarblijkelijk enigermate gereed ge- ^> ykomen was met de voorbereidingen voor de prolego- 'S'mena. Immers, geven de gestencilde dictaten later doorgaans een weergave van de gesproken colleges, de eerste achttien pagina's zijn gedicteerd.

En daarmee was dan definitief 'n begui^emaaikt aan

-wat hij hoopte dat eens zou worden een volledig systematische dogmatiek. De vraag wat het opvallende hierbij was, is ditmaal vrij - gemakkelijk te beantwoorden. "Want er zullen weinig of geen dogmatieken van gereformeerden huize zijn, die zich dergelijke brede — en toch op alle punten zakelijke en noodzakelijke prolegomena zagen meegegeven!

Noodzakelijke prolegomena, want had niet steeds teveel de philosophie aan de theologie de voet dwars gezet, en werd het daarom niet ten hoogste tijd voor een scherpe „Auseinandersetzung" van deze twee?

En was da^r niet Karl Barth, die in het bij Gereformeerden óök gebruikelijke idioom alleszins ongebruikelijke — en voor Gereformeerden onbruikbare — prolegomena liet verschijnen in de vorm. van een „Lehre vom Wort Gottes"? Lagen daar nog steeds niet — van Gereformeerde zijde niét of slechts weersproken werken van Kant en zijn volgelingen?

Bleef de theoloog-philosooph Schleiermacher niet tot op vandaag een dodelijk gevaar voor alle schriftuurlijke theologie? En Hegel? en de romantici?

Noodzakelijk dus, maar zakelijk ook! Want hier vindt m.en nu één van die wonderlijke dingen, die je geregeld •weer verbazen bij het doornemen van Schilders omvangrijk oeuvre: bij eerste lezing voel je je totaal verloren temidden van die overweldigend vele ten tonele gevoerde personen en zie je geen uitweg meer in die ontstellende hoeveelheid feiten en gedachten, die daar door een speels vernuft als ogenschijnlijk overbodige xiitweidingen worderi uitgestald.

Maar ieder, die zich gedwongen zag te hèr-lezen, en nóg eens en voor de vierde maal te lezen, zag het wonder zich voltrekken: uit die eerst onoverzichtelijke massa van impressies werd ontegenzeggelijk het stalen geraamte zichtbaar, dat de in wezen streng-systematische K. S. daar allang tevoren geprojecteerd had. En pas dan bleek onweerlegbaar: hier .staan weinig woorden te veel en niet veel woorden te weinig. Elk woord haast heeft recht op de daarvoor gereserveerde ruimte, omdat het later bij herhaling zal blijken gebruikt te zijn om dit kolossale bouwwerk-van-denkkracht 'een verantwoord fundament te geven.

Zorgvuldig bleek Schilder zijn terrein, het terrein van de gereformeerde theologisch-wetenschappelijke werker, af te bakenen. En niet een ogenschijnlijk toevallige schare van philosophische of theologische ketters werd aangevoerd om. eigen intellect luister bij te zetten, integendeel: elk van deze „geciteerde" kreeg de betekenis van een balden, in die zin waarin een gestrand schip voor anderen een baken-in-zee heet te zijn.

Welnu, zó werd zorgvuldig door K. S. de vaargeul aangegeven waarbinnen het schip der gereformeerde theologie veilig kon gehoorzamen aan het bevel van de kapitein: volle kracht vooruit! Rode tonnen aan weerszijden, een angstig smalle doortocht soms; maar in de veilige strook water dan ook voldoende —• en meer dan voldoende — waarborg voor de vereiste diepgang.

Dat js, dunkt ons, primair de grote betekenis van Schilder geweest. Het moge ons verdrieten dat hij geen volledige systematische dogmatiek heeft opgebouwd, m.aar hij had méér te doen. Naast kapitein was hij óók de man die in de kaartenkamer eerst de navigatiekaarten gedeeltelijk diende te tekenen, alvorens zelf vlot te kunnen opstomen en anderen toestemming tot vertrek te mogen geven. Vooraf stelde hij zich op de hoogte van élke kolk, van elke klip, van élke stroming, ook van de diepere en voor het oog onzichtbare.

We denken daarbij even aan dat onderdeel der prolegomena, dat al dadelijk beslissend is voor heel de dogmatiek, en dat hier dan ook door hem. aangestipt wordt: aangestipt — omdat h; j elders (dictaten Bncyclopaedle) op de bedoelde kwestie reeds breedvoerig Inging — voor ons tevens een bewijs hoe hij de totale voor college-geven uitgetrokken tijd maximaal effectief wist te malcen.

We bedoelen dit: geen dogmaticus kan een goede dogmatiek schrijven, tenzij het voor de theologie als geheel een uitgemaakte zaak is, óf er over God wel iets verstandigs te schrijven valt door een mens!

Agnostici van allerhande makelij hadden in deze reeds hun — ontkennend •—• oordeel geveld. De mystiek had de poging zélf al als onvruchtbaar en onvroom' afgewezen. Rome zag zich met Thomas verdwalen in de problemen Inzake de verhouding geloof-rede. Vele oudere Gereformeerden raakten, nog niet geheel aan de Roomse problematiek en dilemmatiek ontworsteld, het spoor bijster. De philosophie van Cartesius, Spinoza, later ook van romantiek en_idealisme vermeerderden de moeilijkheden. En tenslotte kwam Barth, gnostisch „angehauchte" a-gnosticiis, de verwarring vergroten door een schrift-opvatting en een leer van God, die aan diezelfde leer van God _reeds de eerste pas hadden moeten afsnijden.

Inmiddels was echter de grote Kuyper — ook groot In Schilders ogen —• het gereformeerde kerkvolk komen verrassen met een lijvige, driedelige encyclopaedie, een ongekende rijkdom. En nu is dit de grote verdienste van Schilder geweest, dat hij van alle materiaal waarover hij de beschikking had, kennis nam en Alles aantekende op zijn kaarten, met Inbegrip van de route die Kuyper voorzichtig gewezen had. Doch ook de grote Kuyper was maar een mens; hij maakte evenzeer fouten. Hij had voor klippen gewaarschuwd, en ieder zij hem daarvoor dankbaar. Maar hij had de rode tonnen wel eens verkeerd gelegd. En dus kwam in Schilders werk niet de lust tot, maar de voor levensbehoud noodzakelijke critiek op Kuyper aan het licht; de overweging, of de tijd voor zulk doen wel rijp was, kwam niet eens aan bod, of — zo zij al even mocht opgekomen zijn — dan moest ze toch aanstonds plaats maken voor die andere vraag, of het nodig was voor de kerk. En deze vraag was voor Schilder geen vraag — evenmin als ze dat voor Kuyper geweest was.

M.a.w.: groter eer had Schilder niet aan Kuyper, groter dienst niet aan de kerken kimnen bewijzen, dan door zo minitieus — zijn dictaten getuigen ervan — Kuyper in zijn aantekeningen lengte na lengte te volgen! Critiek bleek gebiedende noodzaaik, wilde het theologisch-wetenschappelijk schip niet op de klippen vastlopen, die Kuyper wel eens vergeten had te vermijden.

Welnu, Kuyper had als object van de theologie aangewezen de cognitio Dei eotype revelata, omdat hij het niet welgevoegelijk achtte dat mensen In hun denken God tot ob-ject zouden kunnen maken.

Maar Schilder trok de lijn van het gereformeerde denken, na ampele voorbereidingen, verder door met één forse streek: objeQt is de Deus verballter revelatus! Of dat dan toch niet te brutaal gezegd was? Geen sprake van: „Als ik God neem als object. Is dat geen loochening van de waarheid, dat wij God niet „onder de knie" kunnen hebben. Maar God heeft Zich bekend gemaakt heeft een verhaal van Zichzelf gegeven Wie het zo construeert, die ducht heus geen gevaar meer, dat hij God tot object zal maken van zijn kant uit doch erkent een God Die in Zijn sermo Del de Deo Zichzelf object gemaakt heeft van zijn eigen verhaal; en dat verhaal heeft perspicuitas!"

Zie, dat was Schilder op zijn best. Angstvallig zoeken naar de enig goede route — maar daarna dan ook zonder aarzelen volle kracht vooruit! Na schier eindeloze voorbereiding soms plotseling forse conclusies, waar ieder, die de moeite van na-denken neemt, mee vooruit kan. En dus, zoals hem vaak voor de voeten gegooid is, geen onvermogen om. méér positieve dingen te zeggen, maar een nauwkeurig en bewust wéten met , .hoeveel" (!) volstaan kon worden om de gehele gereformeerde theologie vooruit te helpen.

In deze stijl blijkt nu ook het vervolg van zijn dogmatiek gegeven: na de prolegomena volgt de locus de Deo, een uitzondering in de gereformeerde theologie. Immers velen beginnen met een locus de scriptura, maar „wij beginnen met God. Werpt men tegen dat hier eerst een locus over de kenbron van de leer van God gegeven moet worden dan zou eerst óók een locus de natura aan de orde moeten komen, want God is volgens art. 2 van de Geloofsbelijdenis te kennen uit twee ^middelen: de H. S. als klaarste en de geschapen wereld als secundaire kenbron. Evenwel wordt zo'n locus op deze plaats nooit gegeven, en dus zou het geven van een locus de S.S. op dit punt inconsequent zijn".

Weer een simpele conclusie, maar de voorbereidingen hadden elders al ruimschoots plaats gehad, denk maar aan de problemen van theologia naturalis en supranaturalis etc. Strict logisch houdt Schilder zich hier dan ook aan de door hem uiteindelijk gekozen methode van looi-ordening: historisch genetisch, in volle aansluiting aan de door hem hoog gewaardeerde Bavinck. Ook die keuze zélf was echter al zorgvuldig overwogen, zodat het gestelde probleem: eerst de locus de scriptura of eerst de locus de Deo? zonder moeite op korte termijn een oplossing kon vinden.

Tenslotte komt hij dan toe aan de leer van de eigenschappen, liever deugden Gods. En weer hetzelfde procédé, bijv. bij de bespreking van de simplicitas. Een scala van figuren, waarbij ook Kuyper niet ontbreekt. Want weliswaar had deze laatste over Gods eenvoudigheid veel goede dingen naar voren gebracht, de bekende polemiek tegen Doedes levert er de bewijzen van, maar op een beslissend punt capituleerde hij toch voor Thomas' Godsleer. Hoofdzaak voor beiden was immers dat God niet-gecomponeerd was; geen compositie van partes quantitativae, van forma en materia, van natura en suppositum, etc. etc.

Doch daarmee was niets meer bereikt, d£in een even knappe als dorre logische speculatie. Niet de Schrift vulde hier het menselijk denken met haar rijke inhouden, die tesamen de enige, eenvoudige, levende God laten zien, maar het scherpe vernuft van de geleerde Thomas, dat bovendien nog de heidense philosooph Aristoteles te hulp had geroepen. Met het gevolg dat de kerkmens zich tevreden moest stellen met een bloedarme abstractie van een onbeweeglijke God, wiens schoonste praedicaat mocht wezen, dat hij , , de Zijnde" in metaphysische zin heette.

Welnu, ieder moet vandaag wel daiikbaar zijn, dat Schilder de kerk van deze ellende heeft verlost. Want aanstonds toonde hij aan, dat Thomas, en op diens voetspoor gedeeltelijk óók Kuyper, geen descriptie van de 'God-der-Schriften had gegeven, maar alleen een —• id zijn soort magistraal — Gods-begrip had opgebouwd. De draagwijdte van deze conclusie blijkt terstond weer hieruit, dat elk Godsbegrip In feite een verkapt Godsbewijs is! M.a.w.: wie de constructie van Thomas overneemt, geeft daarmee impliciet te kennen, dat hij God , , onder de knie" heeft, dat hij God van zijn (menselijke) kant uit tot ob-ject heeft gemaakt. En was dat juist niet, wat Kuyper zélf had trachten te vermijden, toen hij als object van de theologie niet God, maar de ectypische kennis van God wilde aanwijzen?

Nog een ander gevaar bracht deze scholastiek met zich mee: als simplicitas In de zin van nlet-gecomponeerd-zijn het mooiste praedicaat is, dat je God mag toekennen, dan wordt die simplicitas al te gauw een hoofddeugd in God, een afleidingsprincipe, waaruit gemakkelijk andere deugden Gods te deduceren zijn. 'Zo is het ook metterdaad Thomas vergaan, en in mindere mate Kuyper, want de eenvoudigheid hoort z.i. tot die deugden „die het wezen Gods bepalen"!

Maar, liet Schilder zien, dit houdt niets minder m dan dat de knappe mens gemeend heeft een geschikt prlnclpium divisionis voor de deugden van de onbegrijpelijke God te hebben gevonden, d.l. hubris par excellence! Vandaar dat angstvallig pogen, steeds weer bij elke eigenschap, om nóóit de menselijke rede, maar steeds alléén de Schriften aan het woord te laten komen: vuurbang was Schilder, voor alles wat zelfs maar in de verte leek op een Gods-begrip.

Welke eisen dit stelde aan de denk-kracht van hemzelf, en tevens van zijn leerlingen, is duidelijk voor ieder, die op dit punt zijn werk doorneemt: steeds weer moesten bij elke deugd teven alle endere deugden Gods m rekening gebracht worden, en slechts voor een geniaal mens als Schilder was, bleef er de mogelijkheid — ondanks de enorme spannlngs-boog — aan deze opgave te voldoen. Maar wij zijn dankbaar, dat hij op deze wijze ons de schatten der Schrift kon en wilde laten zien. Nimmer bij hem een zich vastzetten op één enkele, losse tekst, maar altijd weer uit het gehéél der Schriften concluderen tot descripties die, hoewel haast ondraagbaar zwaar geladen van inhoud — wij blijven voorzichtig —, naar onze zeer bescheiden mening tot nu toe het meest de bedoeling der Schrift intact lieten. Descriptie-beschrijving, men versta dit goed, is géén circumscriptie-omschrijving: ook Schilder was niet bij machte God te de-fini-ëren in adaequate formuleringen. Het bewijs van zijn wetenschappelijk kunnen — maar tevens bewijs van zijn beleden onmacht in dezen — leverde de behandeling van de rechtvaardigheid Gods. Niet met één, maar met drie descripties verrastte hij ons: zo arm zijn wij, aldus Schilder, dat wij met één niet volstaan kunnen; zo rijk, dat wij bij het licht van de Schrift onnoemelijk veel van God kunnen naschrijven. Hier wist de geleerde professor zich even laag — of hoog — te staan als de eenvoudigste confessor: hier was óók Schilder aan het eind van zijn , , latijn"!

Terwille van de beschikbare ruimte moeten we het wel laten bij deze vluchtige notities. Wij hebben het voorrecht gehad, leerlingen te mogen zijn van een waarlijk grootse, gereformeerde professor.

Dat hij ook professor „van nature" was, daarvan gaf Schilder blijk op vele momenten. We denken aan dat bezoek, nog niet zo lang geleden, van enkele Groninger studenten, vallend tijdens de behandeling van de sanctitas. Dat is die dag een phaenomeen geweest: een magistrale rede, a 1' improviste gehouden, een sublieme weergave van gedachten in geweldige zinnen, die zich de een na de ander aaneenrijgden tot een formJdabel betoog. Doel en belang van dit college werden niet vergeten, maar de aanwezigheid van Groningen (Haitjema!) in de persoon van twee harer studenten ook niet! Voor wie het tempo kon bijhouden en de stof verwerken, werd het duidelijk, gaandeweg meer, dat de spits van het betoog gericht was óók tegen Barth en Haitjema. De een na de ander staakte het schrijven — er was ook geen schrijven tegen — en met klimmende verbazing mei'kte ieder, dat hier een dichterschrlftgeleerde zonder noemenswaardige moeite en in waarlijk professorale stijl bezig was de goede naam van Kampens hogeschool hoog te houden.

Het is deze begaafde hoogleraar niet gegeven geworden zijn voornemen ten uitvoer te leggen, een systematische dogmatiek te voltooien.

Men moge dit betreuren, anderzijds betwijfelen wij, of iemand ooit kans zou zien met een dergelijk weiik, als Schilder bedoelde te geven, klaar te komen. Wie zijn dogmatiek in de prolegomena en de locus de Deo begint, zó uitgebreid als hij dat deed, die zou aan een heel mensenleven nog te weinig gehad hebben. Want nog afgezien van zijn met de dag toenemende kennis, die hem dwong elk vroeger geschreven boek later aanmerkelijk aan te vullen, en daarbij steeds dieper af te steken: elke locus zelf van zo'n dogmatiek had enkele boekdelen apart moeten beslaan!

Nu heeft hij ons op dit terrein dus niet. meer kunnen nalaten dan prolegomena en een fragment van de locus de Deo. En toch ook veel meer dan dat! Het wekt haast de indruk, dat Schilder gezien moet hebben, dat hij In tijdnood raakte. WEint steeds worden In al zijn dictaten, her en der verspreid, en ook daarbuiten nog, problemen aangesneden, , die ook elders, op hun eigen plaats in de dogmatiek, behandeld hadden kunnen worden. Hij wilde echter alle vrucht van zijn studie Indienst-van-de-kerk aan de toekomstige leraars-derkerk wel meegeven. En zo vinden we — we kunnen bij lange na niet alles noemen — „Ansatze" voor een locus de foedere operum, de foedere gratiae en de salute, daar waar hij bijv. het probleem van de „algemene genade" bespreekt, voor een locus de Ohristo passim, voor een locus de homine in dictaat Ethiek VI (beelddrager Gods), voor een locus de peccato in zijn eerste drie dictaten, voor een locus de consummatione saecuU in Capita Selecta, etc. etc. Al met al, een rijke erfenis. Terecht merkte Prof. Deddens in zijn herdenkingsrede op, dat wij aan God verplicht zijn met dit nagelaten kapitaal te woekeren. Dat wordt ons gemakkelijk gemaakt, door de — nu voordelige — omstandigheid, dat Schilder ons geen afgerond geheel heeft nagelaten: „Ansatze" vragen als vanzelf om een vervolg. Dat deze situatie inderdaad voordelig is, kam een eenvoudige vergelijking ons leren. Zowel Kuyper als Bavinck was het vergund een complete dogmatiek aan de kerken voor te leggen. Reden waarom Honig meende te mogen volstaan met een handboek, dat de meningen van Kuyper zoveel mogelijk vergeleek — en trachtte met elkaar te verzoenen. Aan het slot van dit werk zou men zich als onderschrift kunnen denken: einde.

Doch, nu afgezien van al het andere, wij hebben deze rijke erfenis, dat Schilder ons leerde, in principe, zelfstandig te denken, en zo een eigen naenlng te vormen ook over een z.g.n. communis opinio — was zijn methode in de dogmatiek niet confessioneel-kritlschsynthetisch? M.a.w.: het onderschrift van Schilders werk mag, in volle overeenstemming met zijn eigen bedoeling, zo luiden: wordt vervolgd! NI.: door de kerk! Zijn enorme' litteratuur-opgave kan ieder de weg wijzen. En .stelde Schilder zelf niet zoveel vertrouwen tn zijn studenten, dat hij op één van de laatste colleges

zei: ieder van u kan zo maar nog veel meer aperte fouten in Windelbands betoog (over „das Heilige") aan- •wijzen, wanneer hij' de bijbel en zijn belijdenis hent. Zoals hij die ook zelf kende in de zin van het Hebreeuwse „jadang": deze professor was ook steeds confessor. Nimmer werd dit duidelijker dan in deze — zijn eigen — woorden: „Veel bewuster dan een paar jaar geleden, kies ik vandaag voor de oude indeling van de stof der dogmatiek in loei. Deze methode van Indeling is verreweg de beste en de eerbiedlgste. Ik weet dat het armoedig klinkt maar het is ook armoedig de stof in te delen in loei: een paragraaf hierover en een paragraaf daarover. Het is een moeilijk bedrijf en stotend voor de vleselijke mens, zijn leven lang college te geven over paragraaf na paragraaf, zonder deze in een bepaald schema of onder een grootse leus te brengen. Indftrdaati, hier is de armoede van de Gereformeerde dogmaticus tegenover de filosoof van de wereld. Evenwel, als ik de armoede van de dogmaticus ronduit erkend heb als armoede kata sarka, dan kan ik zeggen: wat ben ik rijk in het geloof, omdat ik mijn stof, paragraaf na paragraaf indelend, slechts naspreken laat, wat God in zijn eigen sermo verhaalde over Zichzelf." Welnu, in déze stijl, die de stijl van de bijbel is, mogen en moeten wij verder, ieder op zijn wijze en naar de grootte van zijn talenten. Wij móeten verder en, voor vsrie dat gegeven Is, ook Schilder nog voorbij, zonder dralen, zonder tijd-verlies. Wemt God jaagt de wereld en dus ook óns naar het einde. Dat Impliceert dat wij hebben te jagen naar de ere Gods, die naar Zijn eigen vrillen ook dient uit te komen in de door Hem voor deze wereld toegestane mate van volkomenheid ener Schriftgetrouwe theologie. Dat heet voor vandaag en morgen en alle dagen: bid — en wérk.

E. R. POSTMA.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 april 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 april 1952

De Reformatie | 8 Pagina's