Het martelaarschap van Guido de Bres. Minister des Goddelijken Woords in de Nederlanden - pagina 36

1 Cor 6:20

Godes is. Waer by offerende ende overghevende hare lichamen ende hare goeden (goederen) den Köninck, bidden ootmoedelick zijnder Maiesteyt, dat haer toeghelaten worde, Gode te gheven, dat hij eysschet, dat welcke wy hem met rechte niet en können weygheren, dewijle hy ons syne ghemaeckt heeft, ende ons hem verworven door eenen dierbaren ende kostelicken prijs ende weerde. Ende ten (het-en, het) is ooc niet van noode, dat onse vyanden so seer uwer goetheyt ende lijdtsaemheydt misbruycken, dat gij se behoeft te hooren, indien dat sy u te kennen gheven, dat het is om het kleyn ghetal dat wy zijn, dat wy niet teghens u op en staen, al oft (alsof toch) een yegelick van ons in zijn herte ware ongehoorsaem ende oproerich, anders niet dan de menichte verwachtende (slechts wachten, tot wij sterker in getal zijn) om hem te velde te stellen, om u te bespringhen, ende zijn raserije te wercke te stellen: want laetse (laten zij) de sake so seer verkeeren als sy willen, wy versekeren u, Ghenadichste heere, dat in uwe Nederlanden zijn meer dan hondertduysent mannen, houdende ende volgende de Religie, van welcke wy u nu de Belijdenisse overleveren, ende nochtans in niemant van denselven en wordt eenighe bereydinghe van oproer ghesien. Ja van de selve en heeft niet een woordt daer toe streckende gehoort gheweest. Dat wy u segghen van het groot getal onser broederen, en is niet Ghenadichste heere, om te verschricken oft vreesachtich te maken de minste van uwen Officiers ende Dienaren; maer so wel om de lasteringhe der ghener die ons niet benijdt (gehaat) en souden können ghemaken, dan door leughenen, te wederlegghen, als oock om u tot barmherticheyt te verwecken. Want, och lacen (helaas), so ghy uwen arm uitstreckt om dien int bloet van so veel menschen te weycken (weeken; dompelen) ende te wasschen. O God, wat vernielinghe suldy (zult gij) doen in uwen Ondersaten, wat wonde in uwen volcke, wat weeninghen, wat versuchtinghen, wat kerminghen van vrouwen, van kinderen, van maechden ende vrienden, wat ooghe ist, die drooghe ende sonder haer (zich) in tranen te baden, sal mogen (kunnen) sien dat so veel heerlicke burghers van elcken bemint, ende van niemant gehaet, na een duyster ende verschrickelicke ghevanckenisse, na pijnighende ende verdruckinghen overghelevert worden, tot een so schandelicken doot ende torment (kwelling) het alder wreetste ende vreemste, dat oyt de Heydensche ende onheylighe Tyrannen hebben moghen verdichten? ende hier en tusschen (ondertusschen) hare

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen