De kern van onze nationale gedachte - pagina 16
‘Het was in 1942 […] dat het bestuur van de Willem de Zwijger-Stichting, tot den historicus Dr. J.C.H. de Pater het verzoek richtte een geschrift samen te stellen over de kern van onze nationale gedachte. Het bestuur was ook destijds toen de Duitschers nog oppermachtig in ons werelddeel heerschten overtuigd, dat uiteindelijk het recht over de macht zou zegevieren en ook ons land zou herrijzen. […] De oorlog bracht ook in ons land een nadere bezinning op den inhoud van onze nationale gedachte.’
naast de Roomsch-Katholieke K e r k een eigen K e r k te stichten. In het geheim gingen zij het ware Evangelie prediken. Op verschillende plaatsen werden de ambten geïnstitueerd en men wist zelfs door de instelling van een synode uit dei' kerkeraden contact met elkaar te onderhouden. N u het niet gelukt was de hooge Overheid voor de Kerkzuivering warm te maken, bleef de mogelijkheid, dat men de lagere magistraten van het belang daarvan zou overtuigen om door deze de hooge Overheid te overreden of desnoods te dwingen haar plicht te doen. Een samenwerking van de kerkeraden met den adel lag op deze wijze voor de hand. Maar die adel was wel hevig verontrust door de toenemende ontevredenheid onder het volk en de sociale ontwrichting, die daarvan het gevolg was, maar de meerderheid der edelen dacht er niet aan de Kerk te gaan zuiveren, zooals de opstellers van de Geloofsbelijdenis dat wenschten. Onder den hoogeren adel gaf Willem van Oranje den toon aan. Wij zagen het reeds, hoe heftig hij zich in 1564 keerde tegen de geloofsvervolgingen en de godsdienstplakkaten, maar hij behoorde in dezen tijd niet tot de Calvinisten, wier politiek-religieuze opvattingen hij zelfs nimmer tot de zijne maakte. Hij wilde afschaffing der plakkaten en een ruime verdraagzaamheid in godsdienstzaken in de lijn, die Erasmus en Bodin aangaven, waarbij dus de Overheid de splitsing in kerkelijk opzicht zou wettigen. De Calvinisten moesten wel volgen, al ging het niet van harte. Nu de Overheid onwillig bleek om haar roeping te vervullen, zooals zij die zagen, keerden zij terug tot de practijk van de Christenen uit d e eerste eeuwen der Christelijke Kerk, die van een rrietChristelijke Overheid tolerantie hadden geëischt. Zoo zien wij een samengaan van de kerkeraden met het Verbond der Edelen, dat in 1566 leidde tot de aanbieding van het Smeekschrift aan de Landvoogdes Margaretha van Parma. De specifiek Calvinistische eischen zal men daarin tevergeefs zoeken. Het gaat alleen om afschaffing of opschorting der geloofsplakkaten. Maar de Gereformeerde predikanten, die hieraan hadden meegewerkt, waren hun boekje te buiten gegaan. Zoo althans was het oordeel van niemand minder dan Theodorus Beza, die na den dood van Calvijn zelf in 1564 de algemeene leiding in het hoofdkwartier te Genève in handen had. Fel veroordeelde hij het Smeekschrift der Edelen. Afschaffing der plakkaten zou inhouden tolerantie tegenover de Wederdoopers en de vermaledijde secten, die als paddestoelen in de Nederlanden opschoten. Liever moest men duizend dooden willen sterven dan toe te stemmen in zulk een „miserabele tolerantie."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1945
Reformatorische stemmen | 52 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1945
Reformatorische stemmen | 52 Pagina's