Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Deformatie van het Heiligheidsbegrip; in de Roomse Kerk en Theologie - pagina 51

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Deformatie van het Heiligheidsbegrip; in de Roomse Kerk en Theologie - pagina 51

1. De Deformatorische ontwikkeling tot de Scholastiek...Vóór Augustinus - Augustinus - Dionysius pseudo Areopagita - Maximus Confessor en Johannes Scotus Eriugena...2. De Deformatorische Ontwikkeling in de Scholastiek...Anselmus van Canterbury - Albertus Magnus - Alexander van Hales - Bonaventura - Thomas van Aquino - Johannes Duns Scotus - Meester Eckhart - Willem van Ockham...

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

wil „anders zouden raadgevingen, aansporingen, voorschriften, verhinderingen, beloningen en straffen tevergeefs zijn". 2 0 2 ) Deze vrije wil is eigenlijk geen andere potentia d a n de wil zelf. Hij leidt d a t daaruit af, d a t ook inzicht en redenering, rust en beweging tot hetzelfde vermogen behoren. Religie (een bijzondere deugd) schijnt niet hetzelfde als heiligheid (een algemene d e u g d ) ; „heiligheid is reinheid, d a t is matigheid v a n slechte daden met het l i c h a a m " en „godsdienstigheid valt onder de rechtvaardigheid"; bij „een opsomming van de daden van rechtvaardigheid wordt heiligheid naast godsdienstigheid g e n o e m d " . M a a r tegenover dit alles staat in Luc. 1: „ L a t e n we H e m dienen in heiligheid en rechtvaardigheid". „ G o d dienen valt onder de godsdienstigheid zoals boven uiteengezet is. Dus godsdienstigheid is hetzelfde als heiligheid". E n d a n komt zijn conclusie: „ D e n a a m heiligheid schijnt twee dingen in te sluiten. T e n eerste: reinheid; en met deze betekenis komt de Griekse b e n a m i n g overeen: men zegt immers: hagios als „zonder a a r d e " . T e n tweede sluit het sterkte in: v a n d a a r worden bij de ouden die dingen heilig genoemd, die door wetten beschermd waren, zodat ze niet ontwijd mochten worden en d a a r o m wordt ook iets „ s a n c i t u m " (bekrachtigd) genoemd, o m d a t het door een wet beschermd (versterkt) is. Ook volgens de Latijnen kan dit woord „sanctus" op reinheid betrekking h e b b e n ; zodat sanctus verstaan moet worden als „sanguine tinctus" (met bloed besprenkeld), o m d a t oudtijds zij, die gereinigd wilden worden, met het bloed v a n een offerdier besprenkeld werden . . . zoals Isiodorus zegt in zijn Ethymologie: Beide betekenissen brengen mee, d a t heiligheid toegeschreven wordt aan dat, wat voor de goddelijke eredienst gebruikt wordt. Zodat men zegt,dat niet alleen mensen m a a r ook de tempel, het vaatwerk en andere dergelijke dingen geheiligd worden, doordat ze voor de eredienst gebruikt worden. W a n t reinheid is noodzakelijk om de geest tot God te richten. De menselijke geest wordt immers bezoedeld door zich af te geven met lagere dingen; zoals ieder ding van lager allooi wordt, wanneer er iets slechters bij gemengd wordt, b.v. zilveren door de vermenging met lood. De geest moet zich van het lagere losmaken o m zich met het hogere te kunnen verenigen. En d a a r o m kan de geest zich zonder reinheid niet op God richten". Hij citeert d a n Hebr. 12 : 14. „ O o k is er sterkte voor vereist om de geest op God te richten. W a n t hij wordt op H e m gericht als op het laatste doel en het eerste beginsel; en dingen van deze aard moeten in de hoogste mate onbewegelijk zijn". Dan volgt het citaat R o m . 8 : 38-39. „ Z o zegt men dus, dat het de heiligheid is, waardoor de geest van de mens zich zelf en zijn handelingen op God richt. V a n d a a r verschilt zij niet wezenlijk van de godsdienstigheid, m a a r alleen n a a r begrip. W a n t zij wordt godsdienstigheid genoemd inzoverre zij God de verschuldigde dienstbaarheid bewijst, bij dat, wat bijzonder betrekking heeft op de goddelijke eredienst, zoals bij offers en opdrachten e.d. Zij wordt echter heiligheid genoemd, inzoverre de mens niet alleen dit, maar ook de werken van andere deugden op God richt of inzoverre de mens zich door bepaalde goede werken in de vereiste stemming brengt, voor dat, wat op de goddelijke eredienst betrekking heeft". O n d e r de weerlegging van tegenwerpingen, beroept hij zich op Augustinus (om te betogen, dat de matigheid weliswaar reinheid teweeg brengt, doch slechts de aard der heiligheid bezit als zij op God gericht worden), die zegt: „de maagdelijkheid

*") S u m m a p r i m a pg. 307 en 311.

Dit artikel werd u aangeboden door: Willem de Zwijgerstichting

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1957

Reformatorische stemmen | 66 Pagina's

De Deformatie van het Heiligheidsbegrip; in de Roomse Kerk en Theologie - pagina 51

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1957

Reformatorische stemmen | 66 Pagina's