Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Deformatie van het Heiligheidsbegrip; in de Roomse Kerk en Theologie - pagina 37

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Deformatie van het Heiligheidsbegrip; in de Roomse Kerk en Theologie - pagina 37

1. De Deformatorische ontwikkeling tot de Scholastiek...Vóór Augustinus - Augustinus - Dionysius pseudo Areopagita - Maximus Confessor en Johannes Scotus Eriugena...2. De Deformatorische Ontwikkeling in de Scholastiek...Anselmus van Canterbury - Albertus Magnus - Alexander van Hales - Bonaventura - Thomas van Aquino - Johannes Duns Scotus - Meester Eckhart - Willem van Ockham...

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

minder gezegd zou zijn d a n onder „het heilige" verstaan wordt. Dat woord „ h e t heilige" is immers van het onzijdig geslacht. H e t onzijdig geslacht noemt de ongevormde essentia, die door iedere vorm gevormd kan worden. Bij de Philosoof is het beginsel en regel, d a t al wat door één reden in meerdere dingen is, eerst en voornamelijk in het éne is, dat de oorzaak is v a n al het andere. E n zo is de heiligheid, bedoeld n a a r h a a r wezen, die in God bestaat, de oorzaak van al datgene, d a t heilig gemaakt is". De positie van Aristoteles is duidelijk: hij heet „ d e Philosoof". Verder blijkt zijn invloed in de „ongevormde essentia" en het universalisme, d a t in de plaats van het Schriftbewijs komt en Schepper en schepsel (vrijwel zonder onderscheid) in één universalistisch systeem samendringt. Vangt het onderscheid tussen „datgene, wat de volmaakte zuiverheid der heiligheid zonder bijmenging van het tegengestelde bereikt" en „datgene, wat er tegengestelds bijgemengd heeft", het onderscheid Schepper en schepsel enigszins op? Het „heilige n a a r wezen" is de bijna mechanische oorzaak ervan d a t heilig g e m a a k t " wordt alles wat in het systeem besloten is. Binnen d a t universalistisch geheel, poogt Albertus nu met „heiligheid zonder bijmenging van het tegengestelde" een unieke plaats voor Christus te reserveren. Christus kan heilig genoemd worden. „ H i j is immers als God het heilige n a a r het wezen, als mens het heilige der heiligen en als geboren uit de M a a g d het heiligste". In hem komt dus het heilige n a a r het wezen en het gevormde heilige (volmaakt zonder bijmenging) samen. In het systeem dreigde de godheid van Christus teloor te gaan. Albertus poogt nu aan „het heilige" ( n e u t r u m ; wijsgerig: per essentiam) de godheid van Christus vast te leggen en naar voren te brengen. I n Band 7 102 ) wordt de heiligheid beperkt tot de kring der genade, de kring der n a t u u r wordt (in het systeem) „ontheiligd": „ d e waarheid immers behoort tot de goddelijke dingen; de heiligheid is, zoals Aristoteles zegt in zijn bock „ O v e r het prijzenswaardig goede" de deugd, die doet weten, wat voor God en het goddelijke rechtvaardig is, en d a a r o m is de cultus in waarheid heiligheid." Over de heiligheid van het schepsel lezen we in Band 38 1 0 3 ): „ D e heiligheid is immers, zoals Dionysius zegt een reinheid, die vrij is van alle bezoedeling. H i j bevrijdt het h a r t en het lichaam van de onreinheid der zonde, bevrijdt de deugd v a n de onreinheid der verbeelding, het verstand van de onreinheid der dwaling en het werk van de onreinheid van verwaarlozing en verzuim". Voor deze verschillende facetten verwijst hij n a a r 1 K o r . 6 : 19; Sap. 7 : 22; 1 K o r . 12 : 11 en besluit: „ de H . G . immers bewerkt alles en verwaarloost niets". Zeer belangrijk blijkt in de Scholastiek de Sanctificatio, de heiliging. W e zouden 1 0 4 ) bij de opmerking, d a t „wenen en vasten heiliging genoemd worden, omd a t de gereinigden door onthouding geheiligd w o r d e n " een negatief heiligheidsbegrip verwachten. Zo wordt 1 0 5 ) „heiligen" opgevat als „bevestigen" of „reinigen, opdat ze de waarheid zien". M a a r bij Zach. 7 : 3 onderscheidt Albertus vier delen. I. Zacharia zegt, „hoe de heiliging, die de ware niet was in het verleden geen voordeel heeft gebracht". (1. vasten had geen uitwerking; 2. oorzaak is: de ongehoorzaamheid; 3. de onwaarachtige heiliging was de oorzaak der ver" " ) Band 7. Ethicorum lib. I.V. De positione Platonis. "») Band 38. L i b . d e Sacrif. Missae II.9.8. " " ) Band 19. c o m m . Kleine prof. Z a c h . 7 : 3. Band 24. c o m m . J o h . 17: 17.

Dit artikel werd u aangeboden door: Willem de Zwijgerstichting

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1957

Reformatorische stemmen | 66 Pagina's

De Deformatie van het Heiligheidsbegrip; in de Roomse Kerk en Theologie - pagina 37

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1957

Reformatorische stemmen | 66 Pagina's