Isaac Da Costa's Bezwaren tegen de geest der eeuw - pagina 33
eeuw en van de strijd die hij gaat voeren. Hij gaat geen aanvallen tegen personen o n d e r n e m e n maar tegen beginselen. H i e r m e d e stelt hij zich van meetaf op een hoger, een edeler, een christelijker standp u n t dan de aanbidders van de geest der eeuw. Zij toch ontzien zich niet, een enkele niet te na gesproken, om h u n wapenen van spot en hoon te richten o p de personen die het wagen tegen allerlei k e r k o n d e r m i j n e n d e en orthodoxie-bestrijdende leringen te waarschuwen. N i e t alzo D a Costa. Het is bij hem een strijd van beginsel tegen beginsel, van waarheid tegen leugen, van geloof tegen ongeloof, van Christendom tegen humanisme, van het Koninkrijk des lichts tegen het rijk der duisternis.
Voorrede W i j zagen reeds in het voorgaande dat D a Costa in de Voorrede van zijn boekje zegt dat de eeuw waarin hij leeft, h o o g m o e d i g is. Deze hoogmoed, zegt hij, is belachelijk en zonder voorbeeld -— in geen enkele andere eeuw kan men zulk een hoogmoed vinden, ook niet in de eeuwen, wier roem ook door het tegenwoordige geslacht niet miskend kan worden. M e n d u r f t zich nu echter o p onbeschaamde wijze v e r h e f f e n boven alles "wat de vroegere tijden recht en waar en heilig achtten". M e n meent op alles "te k u n n e n nederzien, wat ons door een voorgeslacht, aan hetwelk wy zoo oneindig veel te danken hebben, is overgeleverd g e w o r d e n " . Maar deze h o o g m o e d is o n g e g r o n d en gevaarlijk en daarop wil Da Costa vooral de aandacht vestigen. Hij meent dit het best te k u n n e n doen "door middel van eenige vergelijkende opmerkingen over de voornaamste punten, die tot de verlichting van 's menschen hart en verstand betrekking hebben, en waarover de begrippen van ( z i j n ) tijd zoo hemelsbreed verschillende zijn van die der V o o r v a d e r e n ! " . Mocht iemand, zo zegt hij, de toon van zijn geschrift wat hard in de oren klinken, " d i e zij niet dadelijk daarom ter veroordeeling gereed, maar worde des te meer opgewekt tot onderzoek van de gronden, waarop dat zoo algemeene (maar niettemin nietige en niet lang meer bestaanbare) gevoelen van de meerderheid der negentiende eeuw toch wel rusten mag. Aan God-alléén behoort het oordeel over het hart, waarmede dit geschrift in het licht gegeven w o r d t ; aan den mensch, het oordeel alleen over de kracht der aangebrachte bewijsredenen". Hij besluit d a n : " M o g e n dezen (nl. de bewijsredenen, H . ) , al ware het slechts op eenigen, invloed hebben
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1973
Reformatorische stemmen | 92 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1973
Reformatorische stemmen | 92 Pagina's